Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 12 juli 2016 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Zwolle, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
, maar zie reeds ingediend verzoek van [gemachtigde]'. Het aangiftebiljet heeft verweerder op 3 maart 2015 ontvangen.
fictieveonroerende zaken als bedoeld in artikel 4 van de Wet BRV (zoals de onderhavige aandelen in een zogeheten onroerend goed-lichaam). Eiser beantwoordt deze vraag bevestigend, verweerder ontkennend.
Handelingen II1968/69 (Aanhangsel), p. 651). De vrijstelling is vervolgens per 1 januari 1972 in art. 15, eerste lid, onderdeel b van de Wet BRV overgenomen voor de overdrachtsbelasting, waarbij het werkingsgebied van de vrijstelling is verruimd. Het was niet langer nodig dat alle tot de onderneming behorende zaken werden overgedragen (zie
Handelingen II1970/71, p. 166).
Kamerstukken II1969/70, 10 560, nr. 3, p. 18).
Kamerstukken II2014/15, 34 002, nr. 10, p. 101):
allebedrijfsoverdrachten vrij te stellen die voldoen aan de materiële criteria voor het bestaan van een onderneming in de hiervoor bedoelde zin (zie 7.2).
niettoe te passen, zou immers juist een ongewenste fiscale belemmering (in de vorm van de heffing van overdrachtsbelasting) blijven bestaan.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- gelast de inspecteur om teruggaaf te verlenen van het op 26 februari 2015 op aangifte voldane bedrag aan overdrachtsbelasting van € 141.360;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.240.