ECLI:NL:RBNHO:2025:9882

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
HAA 25/359
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel ontvangen kindgebonden budget en de toepassing van het vertrouwensbeginsel en fair-playbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande moeder, en de Dienst Toeslagen over de terugvordering van een teveel ontvangen voorschot kindgebonden budget. De Dienst Toeslagen had op 13 september 2024 het kindgebonden budget van eiseres over 2023 definitief vastgesteld op nihil en een bedrag van € 2.487 aan teveel ontvangen voorschot teruggevorderd. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat de terugvordering moest worden gematigd tot nihil, omdat er sprake zou zijn van schending van het vertrouwensbeginsel en het fair-playbeginsel. De rechtbank oordeelde dat er geen schending van deze beginselen was, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij op een concrete toezegging van de Dienst Toeslagen mocht vertrouwen. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering rechtmatig was en dat de Dienst Toeslagen het vermogen van eiseres op de peildatum correct had meegenomen in de berekening. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de terugvordering van het teveel ontvangen kindgebonden budget.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/359

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiseres,

en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2024 heeft verweerder het kindgebonden budget van eiseres over 2023 definitief berekend en vastgesteld op nihil. Hierbij is een bedrag van € 2.487 (inclusief € 19 aan rente) aan te veel ontvangen voorschot kindgebonden budget teruggevorderd.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres bij beslissing op bezwaar van 24 december 2024 ongegrond verklaard en de beschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Eiseres heeft de rechtbank op 26 juni 2025 verzocht om het geschil via mediation op te lossen. De rechtbank heeft onderhavige zaak verwezen naar het mediationbureau van de rechtbank. De mediationfunctionaris heeft de rechtbank op 10 juli 2024 medegedeeld dat het mediationtraject niet is gestart, omdat het aanbod tot mediation door één van de partijen niet is geaccepteerd. De rechtbank heeft vervolgens partijen geïnformeerd dat het onderzoek ter zitting doorgang zou vinden conform de uitnodiging op 14 augustus 2025.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2025 te Haarlem. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en mr. [naam 2]

Overwegingen

Feiten
Eiseres is eigenaar van een appartement dat tot haar vermogen in box 3 behoort.
Bij voorschotbeschikking van 28 december 2022 is aan eiseres een voorschot kindgebonden budget met betrekking tot het jaar 2023 toegekend van € 2.468. Bij het vaststellen van het voorschot is verweerder uitgegaan van een geschat inkomen van € 70.000 en een vermogen van nihil.
3. Op 22 juni 2023 is er telefonisch contact geweest tussen eiseres en verweerder. Eiseres is teruggebeld door een medewerker van verweerder naar aanleiding van een terugbelverzoek dat zij eerder bij de Belastingtelefoon had achtergelaten. Van het gesprek is door verweerder een gespreksnotitie opgemaakt die – voor zover hier van belang – als volgt luidt:
“[…]
Burger bereikt inzake bezwaar kindgebonden budget 2021
[…] Mevrouw wilde graag weten wanneer de nieuwe gegevens van de
Belastingdienst bij ons bekend worden. Ik heb haar geïnformeerd over de gewoonlijke duur van de informatieverwerking. Zij gaat over 3 tot 4 weken checken of er al een nieuwe berekening klaar staat op MijnToeslagen. Ik heb haar daarnaast toegezegd dat ik het uitstel van betaling ga verlengen, zij ontvangt namelijk nog steeds brieven over de terugbetaling. […]”
4. Op 3 juni 2024 heeft verweerder een melding ontvangen vanuit de Basisregistratie Inkomen (BRI) dat de inspecteur van de Belastingdienst het toetsingsinkomen van eiseres in 2023 heeft vastgesteld op € 90.444 en de rendementsgrondslag op € 235.129.
5. Bij beschikking van 13 september 2024 is het kindgebonden budget definitief bepaald op nihil en is van eiseres een bedrag van € 2.487 (inclusief € 19 aan rente) aan te veel ontvangen voorschot kindgebonden budget teruggevorderd.
6. Eind september 2024 heeft eiseres gebeld met de Belastingtelefoon. Van fragmenten van dit gesprek heeft eiseres in de beroepsfase een transcript opgemaakt en overgelegd.
7. Op 14 oktober 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en verweerder, waarbij verweerder aan eiseres een opname van het gesprek van eind september 2024 heeft laten horen.
8. In de bezwaarfase heeft op 13 december 2024 een hoorgesprek plaatsgevonden.
Geschil
9. In geschil is of verweerder het aan eiseres betaalde voorschot kindgebonden budget (inclusief rente) dat betrekking heeft op het jaar 2023 mocht terugvorderen.
10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de terugvordering moet worden gematigd tot nihil, omdat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel en het fair play beginsel en omdat de terugvordering onevenredig is gezien de bijzondere omstandigheden. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en matiging van de terugvordering tot nihil.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel en dat de terugvordering niet onevenredig is. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Recht op kindgebonden budget
12. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat verweerder terecht het vermogen van eiseres op de peildatum 1 januari 2023 heeft meegenomen in de berekening van de toeslagen, waardoor het kindgebonden budget terecht op nihil is vastgesteld. In geschil is slechts nog of de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag aan kindgebonden budget wegens overschrijding van de vermogensgrens wordt verhinderd door de schending van het vertrouwensbeginsel, fair-playbeginsel of evenredigheidsbeginsel.
Vertrouwensbeginsel
13. Volgens eiseres is de Belastingdienst verplicht om burgers goed te informeren. Eiseres heeft in 2023 meerdere malen contact gezocht met de Belastingtelefoon om zich te laten informeren over de gevolgen van veranderende wetgeving met betrekking tot de leegwaarderatio en is in die gesprekken (en in gesprekken met verweerder) onjuist geïnformeerd. Eiseres stelt dat zij mocht vertrouwen op hetgeen telefonisch aan haar is medegedeeld. Eiseres stelt dat van haar niet kan worden verwacht dat ze de wet kent, als de juiste kennis ook niet aanwezig is bij de medewerkers van de Belastingtelefoon en Dienst Toeslagen.
14. Verweerder heeft daartegen ingebracht dat er aan eiseres geen concrete toezegging is gedaan door een medewerker van verweerder waaraan eiseres het vertrouwen mocht ontlenen dat er in 2023 geen kindgebonden budget van haar zou worden teruggevorderd.
15. De rechtbank overweegt dat op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (vgl. ABRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1628, r.o. 7.3) uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde en vijfde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), voortvloeit dat aan de verlening van voorschotten van toeslagen niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een aanspraak op toeslagen bestaat die met de verleende voorschotten overeenkomt. Het voorschot wordt verleend tot het vermoedelijke bedrag van de tegemoetkoming en kan worden herzien. Eiseres heeft aan de verlening van de voorschotten niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat zij recht had op de toeslag. Dit kan anders zijn als sprake is van een concrete, ondubbelzinnige toezegging van verweerder waaruit eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat zij recht had op kindgebonden budget. Daarbij is nodig dat alle relevante feiten en omstandigheden bekend waren bij verweerder en dat met inachtneming daarvan een concrete toezegging is gedaan.
16. De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting (Belastingdienst) en de Dienst Toeslagen twee verschillende bestuursorganen zijn, die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. De inspecteur voor de inkomstenbelasting is bevoegd het verzamelinkomen en het vermogen vast te stellen. De Dienst Toeslagen is bevoegd de inkomensafhankelijke regelingen uit te voeren. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de Dienst Toeslagen het inkomen en vermogen in aanmerking dient te nemen zoals dat volgt uit de aanslag inkomstenbelasting (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0491 en van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2396). Dit zijn de gegevens zoals vastgelegd in de BRI.
17. Vaststaat dat verweerder bij de toekenning van het voorschot kindgebonden budget niet het (geschatte) vermogen van eiseres heeft betrokken. Ten tijde van het telefoongesprek tussen eiseres en verweerder op 22 juni 2023 waren er in de systemen van verweerder nog geen gegevens aanwezig over de hoogte van het vermogen van eiseres op de peildatum. Uit de gespreksnotitie die verweerder van het gesprek van 22 juni 2023 heeft overgelegd kan de rechtbank niet afleiden dat er over (de hoogte van) het vermogen van eiseres is gesproken. In zoverre kan niet worden gezegd dat bij verweerder alle relevante feiten en omstandigheden bekend waren. De rechtbank heeft daarbij mede overwogen dat, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, de gegevens over het vermogen van eiseres op de peildatum 1 januari 2023 bij verweerder niet bekend waren tot het moment waarop die gegevens door de inspecteur van de Belastingdienst zijn vastgesteld en verweerder daarvan op 3 juni 2024 een melding vanuit de BRI ontving (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2396, r.o. 4.1).
18. Van een concrete toezegging door verweerder is ook geen sprake en ook in de gang van zaken zoals eiseres die heeft beschreven, ligt geen toezegging van verweerder besloten. De rechtbank overweegt dat het transcript dat eiseres heeft overgelegd ziet op het gesprek tussen eiseres en de Belastingtelefoon van eind september 2024 en niet ziet op het gesprek van 22 juni 2023 waarin volgens eiseres aan haar een toezegging zou zijn gedaan. Daar komt bij dat het transcript niet het gehele gesprek van 45 minuten weergeeft, maar slechts fragmenten van het gesprek bevat, zoals eiseres ter zitting heeft bevestigd. Verweerder heeft de inhoud van het transcript ter zitting betwist bij gebrek aan wetenschap. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan eiseres stelt, uit het transcript niet volgt dat er tijdens de gesprekken van 22 juni 2023 en september 2024 is gesproken over de gevolgen van de gewijzigde wetgeving met betrekking tot de leegwaarderatio voor het kindgebonden budget van eiseres. Zoals hierboven onder 16. is overwogen volgt dat naar het oordeel van de rechtbank ook niet uit de gespreksnotitie die verweerder van het gesprek van 22 juni 2023 heeft overgelegd. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel niet.
Fair-playbeginsel
19. Eiseres stelt verder dat verweerder in strijd met het fair-playbeginsel heeft gehandeld. Door het weigeren van mediation door verweerder is eiseres genoodzaakt om in de beroepsfase bewijs te leveren van de gang van zaken met betrekking tot het vertrouwensbeginsel. Eiseres vindt die bewijslastverdeling niet rechtvaardig, omdat het bewijs van de juistheid van haar standpunt besloten ligt in het telefoongesprek van 22 juni 2023, waarvan verweerder de opnames niet kan overleggen of weigert te overleggen.
20. Deze door eiseres gestelde omstandigheden leiden de rechtbank niet tot de conclusie dat sprake is van een schending van het fair-playbeginsel. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres betreurt dat het mediationtraject niet is opgestart, overweegt de rechtbank dat verweerder niet verplicht is om mediation te accepteren. Het afwijzen van mediation brengt dan ook niet op zichzelf een schending van het fair-playbeginsel met zich mee. Dat eiseres daardoor in beroep wordt geconfronteerd met een bewijslast, maakt dat niet anders. Verder dient Dienst Toeslagen op grond van het fair-playbeginsel de noodzakelijke openheid en eerlijkheid te betrachten. In dat kader acht de rechtbank acht aannemelijk geworden dat verweerder niet weigert om opnames van het telefoongesprek van 22 juni 2023 over te leggen, maar dat verweerder geen opnames van dat gesprek (meer) heeft. Ter zitting heeft verweerder gemotiveerd weersproken dat er opnames van het telefoongesprek van 22 juni 2023 voorhanden zijn. Verweerder heeft daarnaast toegelicht dat niet alle gesprekken met de Belastingtelefoon en Dienst Toeslagen worden opgenomen. Volgens verweerder wordt slechts 10% van alle gesprekken opgenomen voor trainings- en opleidingsdoeleinden en worden alle opnames na drie maanden verwijderd. Dit verklaart waarom eiseres tijdens het gesprek met verweerder op 14 oktober 2024 niet de opname van 22 juni 2023 heeft kunnen terugluisteren, maar wel de opname van 23 september 2024, omdat er nog geen drie maanden waren verstreken na het gesprek van september 2024. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van eiseres op het fair-playbeginsel niet.
Terugvordering
21. Eiseres heeft aangevoerd dat zij het appartement aanhoudt zodat zij daar op termijn (wanneer haar zoontje uit huis is) zelf kan gaan wonen. Ze verdient er weinig geld aan, omdat ze veel belasting over de woning moet betalen. Het vermogen dat zij ‘op papier’ heeft, maakt dus niet dat zij, als alleenstaande moeder met haar inkomen, geen behoefte had aan kindgebonden budget in 2023. Ze benadrukt dat haar situatie niet vergelijkbaar is met die van een belegger, voor wie de wet met betrekking tot de leegwaarderatio is gewijzigd.
22. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er in de situatie van eiseres geen ruimte bestaat om de terugvordering te matigen. Verweerder verwijst daarbij naar het beleid met betrekking tot het matigen van terugvorderingen van toeslagen, zoals opgenomen in het Verzamelbesluit Toeslagen (hierna: Verzamelbesluit).
23. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat verweerder het volledige bedrag aan teveel ontvangen toeslagen terugvordert, omdat eiseres in eerste instantie te hoge bedragen aan gemeenschapsgelden (in de vorm van voorschotten voor de toeslagen) heeft ontvangen. Dit is alleen anders als de nadelige gevolgen van terugvordering voor eiseres onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de terugvordering. Alleen in dat geval kan verweerder het bedrag van de terugvordering matigen. Dit staat in artikel 26 van de Awir.
24. In het Verzamelbesluit zijn er verschillende omstandigheden genoemd die kunnen maken dat een terugvordering in een specifiek geval onevenredig of juist niet onevenredig is. Volgens het Verzamelbesluit is van een onevenredige terugvordering in beginsel geen sprake als de terugvordering het gevolg is van het overschrijden van een vermogensgrens.
25. De door eiseres genoemde omstandigheden, namelijk dat zij verkeerd is voorgelicht door medewerkers van de Belastingtelefoon en/of verweerder, geven de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de terugvordering daarom dient te worden gematigd. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de wetswijziging ten aanzien van de leegwaarderatio voor eiseres nadelig heeft uitgepakt, zijn die nadelige gevolgen volgens de rechtbank niet onevenredig in verhouding tot de terugvordering van het te veel ontvangen gemeenschapsgeld.
26. Ten slotte overweegt de rechtbank dat, voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat haar financiële situatie dusdanig slecht is dat de terugvordering om die reden gematigd moet worden, eiseres dit onvoldoende heeft onderbouwd
.
Conclusie
27. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eiseres hard aanvoelt dat zij het kindgebonden budget met betrekking tot het jaar 2023 moet terugbetalen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht het bedrag heeft teruggevorderd. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.
Proceskosten
28. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Richters, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Kroesemeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.