Overwegingen
19. De rechtbank beoordeelt de toekenning van de logeeropvang middels pleegzorg, de toekenning van de opvoedondersteuning en de toekenning van het pgb ten behoeve van individuele begeleiding door eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
20. De beroepen zijn gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Logeeropvang en opvoedondersteuning (23/7521)
21. Eiseres stelt zich ten aanzien van de logeeropvang op het standpunt dat verweerder ten onrechte een voorziening in de vorm van pleegzorg heeft toegekend, nu zij heeft gevraagd om respijtzorg danwel logeeropvang. Eiseres heeft niet verzocht om pleegzorg en de zus van eiseres is ook niet aangemeld als pleegouder bij Stichting Parlan. Eiseres is van mening dat verweerder met deze constructie kosten probeert te omzeilen die bij respijtzorg/logeeropvang horen, nu pleegzorg een stuk goedkoper is.
22. Ten aanzien van de opvoedondersteuning stelt eiseres zich op het standpunt dat zij niet heeft gevraagd om opvoedondersteuning. Zij ervaart geen problemen in de opvoeding van haar zoon en dit blijkt ook niet uit de medische stukken of andere bronnen. Dat eiseres logeeropvang heeft verzocht, maakt nog niet dat zij opvoedondersteuning nodig heeft. Bovendien is niet onderzocht of zij door de ondersteuning minder overbelast zal raken.
23. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres wil dat haar zus in het weekend (tegen een vergoeding) op [naam] kan passen. Dit doel wordt volgens verweerder bereikt via ZIN met de inzet van pleegzorg (in netwerk). Daarbij geeft verweerder aan dat wanneer de zus van eiseres zich meldt bij Stichting Parlan, het traject gestart wordt. Via Stichting Parlan ontvangt de zus van eiseres dan een vergoeding.
24. Ten aanzien van de opvoedondersteuning stelt verweerder dat eiseres aangeeft continue met [naam] bezig te zijn, de verzorging als intensief te ervaren en geen tijd te hebben voor zichzelf. Dit is volgens verweerder voldoende voor de inzet van opvoedondersteuning. Daarbij stelt verweerder dat eiseres wel naar derden luistert maar dat een professional in de thuissituatie heel veel kan betekenen.
Beoordeling door de rechtbank
25. De rechtbank overweegt dat naar aanleiding van de hulpvraag van eiseres onderzoek is gedaan, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in de rapportage van 20 juni 2023. De JGC concludeert in dit onderzoek dat ontlasting van eiseres noodzakelijk is, dat eiseres niet kan terugvallen op vader of een partner om haar te ondersteunen en dat eiseres nog drie andere kinderen heeft die aandacht vragen en nodig hebben. Tevens oordeelt de JGC dat er mogelijkheden zijn voor opvang van [naam] bij de zus van eiseres welke goed aansluiten bij de opvoedbehoeften van [naam] . Daarbij acht de JGC het van belang dat dit een structurele geborgde opvang blijft, zodat [naam] hier langere tijd van kan profiteren. Daarmee staat volgens de rechtbank vast dat [naam] gebaat is bij logeren bij zijn tante.
26. Uit het door verweerder overgelegde overzicht bij het verweerschrift in bezwaar blijkt dat verweerder in het kader van logeren een drietal producten heeft ingekocht. Het gaat om de volgende producten:
- Logeren. De rechtbank merkt over dit product op dat het hier gaat om logeren in een logeerhuis, waarbij sprake is van twee begeleiders waarvan tenminste één geschoolde pedagogische medewerker;
- Pleegzorg; en
- Gezinshuizen.
27. Uit de hulpvraag van eiseres, hetgeen zij daarover ter zitting heeft toegelicht en hetgeen door de JGC is gerapporteerd, is de rechtbank van oordeel dat een voorziening voor logeren (in een logeerhuis) of een gezinshuis in ieder geval niet aansluiten bij de hulpvraag van eiseres. Verweerder heeft voorgesteld het logeren te regelen via pleegzorg. Eiseres heeft hiertegen meerdere bezwaren kenbaar gemaakt. Ter zitting heeft eiseres daaraan toegevoegd dat er geen sprake is van een pleegzorgcontract tussen haar zus en Stichting Parlan en dat haar zus tevens is afgewezen, omdat zij niet aan de voorwaarden voldoet. Nu zijdens verweerder niet is onderbouwd dat de zus van eiseres wel als pleegzorgouder kan worden aangemeld, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat dit de beste voorziening is voor eiseres (en haar zoon)
.De enkele stelling van verweerder dat Stichting Parlan bij andere ouders wel vaker weekendpleegzorg biedt doet daaraan niet af.
28. De rechtbank overweegt verder dat uit artikel 8.1.1, eerste lid, van de Jw blijkt dat, indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, het college een pgb verstrekt dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken. Op grond van het tweede lid van dat artikel is bepaald dat een pgb wordt verstrekt indien:
de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk […] in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en
naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.
In de Beleidsregels Wmo en Jeugdhulp 2016 (de Beleidsregels) is daarover nog het volgende bepaald (voor zover hier van belang).
“Een PGB kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt of een jeugdige en zijn ouders, om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De gemeente streeft ernaar dat een PGB niet noodzakelijk is, omdat alle gewenste voorzieningen op lokaal niveau aanwezig zijn, maar beseft hierbij dat dit niet in alle gevallen mogelijk is. De gemeente vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een PGB inzetten. […]
De gemeente maakt onderscheid tussen ondersteuning die wordt geboden door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden (
de professionals) en hulpverleners die dat niet doen zoals het
sociale netwerken mensen buiten het sociale netwerk zoals werkstudenten, ZZP’ers zonder adequate diploma’s e.d. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke zorg overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura.”
29. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de voorziening is verstrekt in de vorm van ZIN bij Stichting Parlan, in plaats van het door eiseres aangevraagde pgb. De rechtbank acht daarbij tevens van belang dat uit hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard, gebleken is dat eiseres in de periode voor het bestreden besluit (ter overbrugging vanwege een lange wachtlijst) wel een pgb ontving voor het logeren van [naam] bij haar zus. Verweerder heeft aanvullend verklaard dat verweerder van die constructie is teruggefloten, omdat er onvoldoende onderzoek was gedaan. De rechtbank merkt op dat dit onderzoek wellicht destijds niet was uitgevoerd, maar dat dit onderzoek ten tijde van het bestreden besluit wel was uitgevoerd (zie de rapportage van 20 juni 2023). De beroepsgrond slaagt.
30. Ten aanzien van de opvoedkundige ondersteuning oordeelt de rechtbank dat uit de rapportage van de JGC van 20 juni 2023 niet is gebleken dat eiseres problemen ondervindt in de opvoeding van haar zoontje. Aanvullend op de logeeropvang heeft eiseres enkel een hulpvraag in het kader van een financiële vergoeding middels een pgb. De JGC vraagt zich af of dit de draagkracht positief beïnvloedt en acht een vorm van opvoedondersteuning mogelijk als meer passend, zodat er iemand met eiseres meedenkt en haar steunt in moeilijke situaties.
31. De rechtbank is van oordeel dat in het besluit onvoldoende is gemotiveerd dat opvoedondersteuning, gelet op bovenstaande, wel degelijk een passende voorziening zou zijn. Onduidelijk blijft in welke situaties opvoedondersteuning eiseres kan helpen en op welke manier. Daarbij is ook niet duidelijk geworden op welk vlak eiseres problemen ervaart met de opvoeding. De rechtbank acht daarbij tevens van belang dat eiseres (meermaals) duidelijk heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan opvoedondersteuning. De beroepsgrond slaagt.
32. Het bestreden besluit dient vernietigd te worden wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat zij daarvoor over onvoldoende gegevens beschikt. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak.
Individuele begeleiding (24/2225)
33. Eiseres stelt zich op het standpunt dat 14 uur per week te weinig begeleiding is. Haar zoon kampt met een veelvoud aan klachten en beperkingen en heeft een grote achterstand op spraak-, taal- en cognitieve ontwikkeling. Voor ADL is [naam] volledig afhankelijk van derden en hij zit op speciaal onderwijs met 1-op-1 begeleiding. Omdat [naam] geen gevaar kent en herkent kan hij nooit alleen gelaten worden en is permanent toezicht nodig, wat volledig op de schouders van eiseres terecht komt. De zorg die eiseres biedt gaat ver boven de gebruikelijke zorg voor een vijfjarig (inmiddels zesjarig) kind. Eiseres verwijst in dat kader naar beleidsregels van het CIZ, waarin uitgangspunten worden vermeld over gebruikelijk zorg. Volgens eiseres valt permanent toezicht in de zin van actieve observatie niet onder gebruikelijke zorg. Door verweerder is onvoldoende gemotiveerd waarom niet meer uren zijn geïndiceerd.
34. Verweerder erkent dat [naam] vanwege zijn beperkingen meer hulp nodig heeft dan andere kinderen. Dit maakt echter niet dat elke vorm van extra tijd onder jeugdhulp valt. Ouders blijven zelf ook verantwoordelijk voor de zorg van een kind. Verweerder stelt daarnaast dat onderzoek is gedaan door de JGC, waarbij onder meer gekeken is naar de thuissituatie, de situatie op school, het rapport van de psycholoog en de dagstructuur. Uit dat onderzoek volgt volgens verweerder dat [naam] voornamelijk rond structurering, douchen en tandenpoetsen extra zorg nodig heeft. Het gaat daarbij over vaste ijkmomenten in de ochtend en avond waarbij de jeugddeskundige een gemiddelde van 2 uur per dag aan extra hulp adviseert. Het overige aantal uren valt volgens verweerder onder de gebruikelijke zorg.
Beoordeling door de rechtbank
35. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling of het aantal aan eiseres toegekende uren voldoende is, eerst dient te worden vastgesteld welk deel van de zorg die eiseres voor haar zoontje heeft als ‘boven gebruikelijke zorg’ moet worden aangemerkt.
36. Op 29 mei 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) drie uitsprakengedaan over de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen als bedoeld in artikel 2.3 van de Jw. De Raad heeft in die uitspraken uiteengezet dat de Jw bepaalt dat gemeenten in hun verordening moeten regelen wat onder ‘eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen’ wordt verstaan.
37. In de Verordening Jeugdhulpis in artikel 1 bepaald dat onder gebruikelijke hulp wordt verstaan: hulp die van ouders, als verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van hun kind, redelijkerwijs verwacht mag worden. In artikel 4a van de Verordening Jeugdhulp is bepaald dat jeugdigen of ouders slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:
1. binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan
a. gebruikelijke hulp van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;
[…]
38. In artikel 4b van de Verordening Jeugdhulp is bepaald dat in geval en voor zover er sprake is van gebruikelijke hulp, een individuele voorziening kan worden geweigerd.
39. De rechtbank constateert dat in de Verordening Jeugdhulp niet nader is gedefinieerd wat onder ‘eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen’, dan wel onder ‘gebruikelijke hulp’ moet worden verstaan. Objectieve maatstaven voor de beoordeling of en zo ja, in hoeverre sprake is van ‘gebruikelijke hulp’ ontbreken. In de Verordening Jeugdhulp is daarmee geen sluitend beoordelingskader neergelegd en in dat opzicht wordt aan de jeugdige en zijn ouders onvoldoende rechtszekerheid, althans onvoldoende concrete op de individuele situatie betrekking hebbende duidelijkheid, geboden. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen de Raad daartoe in de uitspraken van 29 mei 2024 heeft overwogen.
40. De rechtbank komt dan ook – gelijk als de Raad in die procedures – tot de conclusie dat het bestreden besluit in dit opzicht een deugdelijke wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 2.9 van de Jw ontbeert en daardoor in strijd is met de wet. Verweerder heeft ter zitting nog aangevuld dat er wel degelijk onderzoek is gedaan naar de mate van ‘gebruikelijke hulp’ door onder meer te kijken naar de mate van toezicht, de zorg die het zoontje van eiseres nodig heeft en de dagstructuur. Het vastleggen van dit toetsingskader in de verordening zal volgens verweerder dus niets veranderen aan de feitelijke invulling die verweerder al aan dit onderzoek geeft. Dit geeft de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen, nu in artikel 2.9 van de Jw specifiek is bepaald dat deze voorwaarden en het beoordelingskader vastgelegd dienen te worden in een verordening. Dit is door de Raad in de uitspraken van 29 mei 2024 bevestigd. De beroepsgrond slaagt.
Ingangsdatum van de individuele begeleiding
41. Eiseres heeft zich voorts ten aanzien van de ingangsdatum van de individuele begeleiding nog op het standpunt gesteld dat verweerder een verkeerde invulling heeft gegeven aan de terminologie ‘met terugwerkende kracht’. Eiseres vraagt verweerder om per datum aanvraag te indiceren. De motivering van verweerder acht eiseres onredelijk en zij wordt hierdoor onevenredig zwaar getroffen. Daarbij merkt eiseres op dat verweerder er langer dan een jaar over heeft gedaan om onderzoek te doen.
42. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen reden wordt gezien voor een uitzondering op de praktijk (waarbij een voorziening wordt ingezien vanaf de datum van het besluit), omdat eiseres destijds is ontlast via het logeren van [naam] bij zijn tante voor de periode van een half jaar. Er zijn volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden aanwezig om van deze praktijk (voorziening vanaf besluit) af te wijken. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat na een hulpvraag eerst onderzoek moet worden gedaan. De zorg kan niet meteen starten. Indien een externe partij (aanbieder van zorg) moet worden ingeschakeld moet daarnaar ook eerst gezocht worden. Er wordt daarom uitgegaan van de datum van beschikking, ook in het geval van een pgb.
Beoordeling door de rechtbank
43. De rechtbank stelt het volgende voorop en acht de volgende wetsbepalingen van belang.
44. Op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
45. Artikel 4:13, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Op grond van het tweede lid is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan.
46. In artikel 2.2 van Beleidsregels is bepaald dat een hulpvraag door of namens een cliënt bij het college wordt gemeld. Op grond van artikel 2.4 wordt door het college vervolgens vooronderzoek gedaan en een gesprek ingepland. Het gesprek maakt op grond van artikel 2.5 onderdeel uit van het onderzoek. In het zesde lid is bepaald dat, indien uit het gesprek blijkt dat een maatwerk- of individuele voorziening nodig is, de cliënt dit schriftelijk bij de gemeente aanvraagt. Een door cliënt ondertekend verslag van het gesprek kan ook dienen als aanvraag.
47. In artikel 2.7 van de Beleidsregels is bepaald dat het college het verslag als uitgangspunt neemt voor de beoordeling van de aanvraag en dat twee weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking wordt gestuurd.
48. Uit de stukken en hetgeen verweerder daarover op zitting heeft verklaard volgt dat de hulpvraag van eiseres is opgevat als een melding. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder een onderzoek verricht. De resultaten zijn neergelegd in een onderzoeksverslag, welke ter ondertekening aan eiseres is voorgelegd. Verweerder heeft daarmee de procedure gevolgd zoals die is neergelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). De Jw voorziet, anders dan de Wmo, niet in een aanvraagprocedure die afwijkt van de hierover in de Awb opgenomen bepalingen. De hulpvraag had dan ook als aanvraag moeten worden aangemerkt in de zin van de Awb en verweerder had hierop een besluit moeten nemen. De werkwijze van verweerder is dan ook in strijd met artikel 4:13 van de Awb. Het moment waarop eiseres zich bij verweerder heeft gemeld met haar hulpvragen, moet dan ook worden aangemerkt als datum aanvraag, zijnde 20 september 2022.
49. De rechtbank constateert dat de gevraagde jeugdhulpvoorziening ten aanzien van de individuele begeleiding in dit geval ook is verstrekt (in ieder geval voor 14 uur per week). Niet valt in te zien waarom deze voorziening niet verstrekt kon worden met ingang van de aanvraagdatum. Het enkele feit dat verweerder tijd nodig had om onderzoek te doen naar de noodzakelijkheid van de voorziening is daarvoor onvoldoende. Ook het standpunt van verweerder – dat een voorziening bij een professionele zorgverlener ook pas in gaat vanaf datum beschikking, omdat eerst een passende zorgverlener moet worden gezocht – doet daaraan niet af, nu het hier gaat om een pgb en niet kan worden gesteld dat eiseres de zorg in de periode vanaf de aanvraag niet heeft verleend.
50. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.9 van de Jw. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij dient verweerder ook rekening te houden met hetgeen bepaald is over de ingangsdatum van het pgb.