ECLI:NL:RBNHO:2025:6333

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
23/3959, 23/3960, 23/4319, 23/4342, 23/4345, 23/4407, 23/4408 en 23/4409
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor de bouw van 11 appartementen en aanleg van een uitweg in Wormerland

Op 10 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van 11 appartementen en de aanleg van een uitweg in Wormerland. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard. De eisers, bewoners van de omgeving, waren van mening dat de vergunning niet verleend had mogen worden vanwege bezwaren tegen de bouwhoogte, de impact op de privacy, en de vrees voor overlast. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders de vergunning op juiste gronden heeft verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning op 31 mei 2021 is ingediend en dat het college op 6 juni 2023 de vergunning heeft verleend. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat de belangen van de vergunninghouder en het algemeen belang zwaarder wegen dan de bezwaren van de eisers. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder de bezonning, privacy, en de noodzaak voor een vierde bouwlaag, niet gegrond bevonden. De rechtbank heeft ook de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan als voldoende beoordeeld en vastgesteld dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De uitspraak bevestigt dat de belangenafweging door het college zorgvuldig is uitgevoerd en dat de vergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/3959, HAA 23/3960, HAA 23/4319, HAA 23/4342, HAA 23/4345, HAA 23/4407, HAA 23/4408 en HAA 23/4409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak tussen

1. HAA 23/3959
[eiser 1], [adres 1] in [plaats 2] , eiser 1,
2) HAA 23/3960
[eisers 2], [adres 2] in [plaats 2] , eisers 2,
(gemachtigde: mr. X.B. Chi),
3) HAA 23/4319
[eiser 3], [adres 3] in [plaats 2] , eiser 3,
4) HAA 23/4342
[eisers 4], [adres 4] in [plaats 2] , eisers 4,
5) HAA 23/4345
[eiser 4], [adres 5] in [plaats 2] , eiser 5,
6) HAA 23/4407
[eiser 6], [adres 6] in [plaats 2] , eiser 6,
7) HAA 23/4408
[eiser 7], [adres 7] in [plaats 2] , eiser 7,
(gemachtigde: mr. K. Luehof)
8) HAA 23/4409
[eisers 8], [adres 8] in [plaats 2] , eisers 8,
hierna ook: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wormerland,

(gemachtigde: M.J.E. Cornelisse).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [derde-partij] uit [plaats 3]

hierna: vergunninghouder
(gemachtigde: mr. S. Voorsluijs-Scheper van Omgevingsadvies Waterland).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het aan vergunninghouder verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van 11 appartementen en de aanleg van een uitweg op de locatie [adres 9] in [plaats 2] . Eisers zijn het daar niet mee eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het besluit van het college om aan vergunninghouder een omgevingsvergunning te verlenen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning mocht verlenen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staat de totstandkoming van het bestreden besluit. Onder 4 staat het wettelijk kader. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 5. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2.1.
Vergunninghouder heeft op 31 mei 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van 11 appartementen en de aanleg van een uitweg op de locatie [adres 9] in [plaats 2] .
2.2.
Met het bestreden besluit van 6 juni 2023 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend.
2.3.
Eisers hebben afzonderlijk beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers 2 en de gemachtigde van eisers 2, eiser 3, eiser 5, eiser 6, eisers 7 en de gemachtigde van eisers 7 en eiser 8; de gemachtigde van het college, [naam 1] (werkzaam bij de afdeling vergunningen van de gemeente), [naam 2] (adviseur wegbeheer van de gemeente), [naam 3] (adviseur van de gemeente), de gemachtigde van vergunninghouder en [naam 4] (projectontwikkelaar van vergunninghouder).

Totstandkoming van het bestreden besluit

3.1.
Op 11 juni 2019 is door vergunninghouder een vooroverlegplan ingediend met plannen voor de herontwikkeling van een voormalig winkelpand op de locatie [adres 9] in [plaats 2] . Op de locatie was over het gehele bouwvlak tussen de [straat 1] en de [straat 2] een fietsenwinkel aanwezig. Aan de zijde van de [straat 1] besloeg het gebouw 2 bouwlagen die plat werden afgedekt. Het bouwplan voorziet in de sloop van het grootste deel van de winkelruimte aan de zijde van de [straat 1] . Aan de zijde van de [straat 2] blijft de winkelruimte met de daar bovengelegen woning behouden. Het bouwplan voorziet in het realiseren van 8 driekamerappartementen en 3 tweekamer-appartementen (vrije sector huur) met bijbehorende bergingen over 3 bouwlagen met een daarop een kapverdieping (13 meter hoog) aan de [locatie] met aan de achterzijde een binnenterrein, zodat niet het gehele bouwvlak wordt bebouwd. Op het binnenterrein worden 4 parkeerplaatsen (waarvan 2 voor elektrisch auto’s) gerealiseerd. Het vooroverlegplan is op 30 juli 2019 positief ontvangen door het college.
3.2.
Vergunninghouder heeft op 31 mei 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van 11 appartementen en de aanleg van een uitweg op de locatie [adres 9] in [plaats 2] . Op de locatie is van toepassing het bestemmingsplan “Woonkern Wormer en Lint” en ter plaatse geldt de bestemming ‘Centrum’ [1] . Tevens is op de locatie van toepassing het Parapluplan Parkeren.
3.3.
Mede op advies van de welstandscommissie van MOOI Noord-Holland (adviseurs omgevingskwaliteit) heeft de gemeente voor de ontwikkeling van het bouwplan stedenbouwkundige ontwerpuitgangspunten opgesteld. De ontwerpuitgangspunten stellen kaders voor een passende invulling. De welstandscommissie heeft op 29 juni 2021 het bouwplan akkoord bevonden.
3.4.
Met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure heeft het college met het primaire besluit van 1 september 2021 de aanvraag toegewezen en vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend. Hiertegen hebben eisers afzonderlijk bezwaar gemaakt. Het college heeft op advies van de externe commissie bezwaarschriften de aanvraag van vergunninghouder opnieuw in behandeling genomen met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure. De beslissing op de bezwaren van eisers is verdaagd op grond van artikel 7:10, vierde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot het moment dat de uitgebreide procedure is doorlopen. Tussen 22 december 2022 en 1 februari 2023 hebben de ontwerpbesluiten tot verlenen van de verklaring van geen bedenkingen en tot verlenen van de omgevingsvergunning ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn twee aanvullende zienswijzen ontvangen. De bezwaarschriften van eisers zijn als zienswijzen in de uitgebreide procedure meegenomen en zijn samen met de aanvullende zienswijzen beantwoord in de “Nota van zienswijzen omgevingsvergunning met uitgebreide procedure [adres 9] [plaats 2] ”. Op 11 april 2023 heeft de gemeenteraad van de gemeente Wormerland een verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Met het bestreden besluit van 6 juni 2023 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend.
3.5.
Het college heeft de gevraagde vergunning verleend voor de activiteiten: het bouwen van een bouwwerk [2] ; het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan [3] ; en het maken, hebben of veranderen van een uitweg [4] . Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit, de Bouwverordening Wormerland en de redelijke eisen van welstand. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat bij het bouwplan wordt voorzien in een acceptabele parkeervoorziening. Het bouwplan is weliswaar in strijd met het bestemmingsplan, maar het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wabo en met inachtneming van de ruimtelijke onderbouwing en de verklaring van geen bedenkingen (vvgb) van de gemeenteraad gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen aan vergunninghouder. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het college is tot slot van oordeel dat het belang van vergunninghouder als ook het algemeen maatschappelijk belang dat wordt gediend door het verlenen van de omgevingsvergunning, zwaarder weegt dan de belangen van degenen die een zienswijze hebben ingebracht.

Wettelijk kader

4.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 31 mei 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank stelt allereerst vast dat de aanvraag betrekking heeft op de activiteit ‘het maken, hebben of veranderen van een uitweg’ en dat het college hiervoor een omgevingsvergunning heeft verleend. Omdat eisers hiertegen geen gronden hebben aangevoerd, zal de rechtbank dit verder buiten beschouwing laten.
6. De rechtbank stelt verder vast dat de aanvraag ook betrekking heeft op de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’ en ‘het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’. Omdat de aanvraag betrekking heeft op de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, moet het college deze aanvraag toetsen aan de weigeringsgronden die zijn genoemd in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingplan, omdat: (1) wonen op de begane grond niet is toegestaan; (2) het bouwwerk gedeeltelijk buiten het bouwvlak is beoogd; (3) de goot- en bouwhoogte wordt overschreden; en (4) de inhoud van het hoofdgebouw wordt overschreden. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wabo gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Bij de beslissing om al dan niet gebruik te maken van deze bevoegdheid heeft het college beleidsruimte en moet het de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Zij toetst deze keuze van het college terughoudend. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht en of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening of weigering van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [5]
Welstand
7.1.
Eisers voeren aan dat het bouwplan niet past binnen het straatbeeld vanwege de vier bouwlagen, de nokhoogte en de dakkapellen. De rechtbank stelt vast deze gronden vallen onder de redelijke eisen van welstand.
7.2.
Volgens vaste rechtspraak [6] toetst de welstandscommissie het bouwplan aan de hand van de criteria in de welstandsnota aan redelijke eisen van welstand. Zij moet daarbij toetsen of het voldoet aan de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Als het bouwplan daarvan afwijkt, moet de welstandscommissie toetsen aan de mogelijkheden waaraan het college planologische medewerking wenst te verlenen. Naarmate het bestemmingsplan meer keuze laat tussen verschillende mogelijkheden om een bouwplan te realiseren, heeft het college meer beoordelingsruimte om een bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand te achten. Dat oordeel wordt dan niet beschouwd als een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
7.3.
Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandtoetsing bij het college zelf ligt, mag het college op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies hoeft niet nader te worden toegelicht. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd, of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [7]
7.4.
Uit de nota van zienswijze volgt dat de gemeente mede op advies van de welstandscommissie voor de ontwikkeling van het bouwplan stedenbouwkundige ontwerpuitgangspunten heeft opgesteld. Deze ontwerpuitgangspunten vormen de basis om het bouwplan vorm te geven en hebben als doel om de kwaliteit van de openbare ruimte te waarborgen en de samenhang in de straat te behouden, maar om ook de mogelijkheid voor een individueel en uniek ontwerp te creëren. Er is door de stedenbouwkundigen van de gemeente gezocht naar aansluiting bij de huidige maat, schaal en vormgeving waarvoor richtlijnen zijn opgesteld. Met deze richtlijnen wordt de toekomstige samenhang en kwaliteit van de [straat 1] gewaarborgd en versterkt. De maximaal gestelde bouwhoogte staat gelijk aan een nokhoogte van 13 meter. Deze bouwhoogte geeft aansluiting met het verderop gelegen hoekpand aan de [straat 1] [huisnummers] . Deze toegestane nokhoogte heeft als voorwaarde dat de dakvorm architectonisch aansluit bij de direct naastgelegen panden. Omdat het appartementencomplex een nieuwbouwproject is en de dakkapellen onderdeel uitmaken van de architectuur, zijn de drie gelijke dakkapellen op rij aan de straatzijde passend bevonden. Het vooroverlegplan en de formele aanvraag zijn vele malen voor advies besproken met de welstandscommissie en uiteindelijk, mede door de stedenbouwkundige ontwerpuitgangspunten, akkoord bevonden.
7.5.
Ter zitting hebben eisers nog gesteld dat het in strijd is met de stedenbouwkundige ontwerpuitgangspunten als de gevel niet in lijn komt te liggen met de overige woningen, maar dat de stoep te smal wordt als daar wel sprake van is. In reactie hierop heeft het college ter zitting aangegeven dat de breedte van de stoep niet zal wijzigen en dus ook niet smaller wordt. Dat betekent inderdaad, zoals ook volgt uit de tekeningen, dat de gevel niet precies in lijn met de overige woningen komt te liggen. Maar de welstandscommissie heeft dit relatief kleine verschil akkoord bevonden.
7.6.
Het college heeft het advies van de welstandscommissie overgenomen. Eisers hebben geen tegenadvies overgelegd en in hetgeen eisers aanvoeren ziet de rechtbank geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat het college niet in redelijkheid het advies van de welstandscommissie kon overnemen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Parkeren
8.1.
Eisers stellen dat het bouwplan niet voorziet in een acceptabele parkeervoorziening. Zij voeren aan dat het bouwplan extra parkeerdruk met zich brengt.
8.2.
De rechtbank stelt met het college vast dat er in het bestemmingsplan voor de bestemming ‘Centrum’ geen regels zijn opgenomen met betrekking tot parkeren. Indien er in het geldende bestemmingsplan geen regels met betrekking tot het parkeren zijn opgenomen, gelden de regels van het Parapluplan Parkeren. [8] Op grond van artikel 4.1.1 van het Parapluplan Parkeren wordt voor het bouwen van een bouwwerk slechts een omgevingsvergunning verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, overeenkomstig met de normen en regels met betrekking tot parkeren zoals bepaald in de CROW publicatie ASVV 2021, waarbij uitgegaan wordt van het gemiddelde tussen de maximale en de minimale normen. Voor de diverse bestemmingen ‘Wonen’ zijn diverse parkeernormen opgenomen die gelijk zijn aan de gehanteerde norm. Het college kan op grond van artikel 4.1.2, onder a, aanhef en sub 2, van het Parapluplan Parkeren bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1.1 en toestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien op eigen terrein, indien op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien. Op grond van artikel 4.1.2, onder b, van het Parapluplan Parkeren is afwijking van de regels zoals bedoeld onder a slechts mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: (1) de parkeersituatie in de openbare ruimte; en (2) de woon- en leefsituatie.
8.3.
Ten aanzien van dit bouwplan heeft het college een parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Dat is de parkeernorm voor ‘Wonen - 2’. De rechtbank acht die parkeernorm passend. Zodat het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen 15,4 bedraagt. Eisers hebben erop gewezen dat vergunninghouder in de ruimtelijke onderbouwing is uitgegaan van een parkeernorm van 1,6. Hoewel dat juist is, is daarmee niet onderbouwt dat een andere parkeernorm dan 1,4 passend zou zijn.
8.4.
In het bestreden besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat bij het bouwplan wordt voorzien in een acceptabele parkeervoorziening: op eigen terrein worden door vergunninghouder 4 parkeerplaatsen aangelegd en in de openbare ruimte direct voor het betreffende perceel liggen 12 parkeerplaatsen. Hiermee zijn 16 parkeerplaatsen beschikbaar. Verder is aan de overzijde op het centrale parkeerterrein van de [bedrijf] en in de directe nabijheid een groot aantal parkeervoorzieningen aanwezig. Op deze manier wordt voldaan aan artikel 4.1.2, onder a, aanhef en sub 2, van het Parapluplan Parkeren. Voor zover eisers stellen dat er een onevenredige aantasting plaatsvindt als bedoeld in artikel 4.1.2, onder b, van het Parapluplan Parkeren, overweegt de rechtbank dat uit vaste rechtspraak volgt dat bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de voorgenomen activiteit ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. [9] En ook overigens is geen sprake van een onevenredige aantasting, omdat het college heeft toegezegd de parkeerbalans, die wordt verstoord door de wekelijkse markt, in stand te houden door nog eens 12 parkeerplaatsen in de openbare ruimte te realiseren (8 parkeerplaatsen in de [straat 1] aan de zijde van de [bedrijf] en 4 parkeerplaatsen in de [straat 3] ). Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voorziet in een acceptabele parkeervoorziening. Voor zover eisers bang zijn dat de 12 parkeerplaatsen direct voor het perceel te klein worden, merkt de rechtbank op dat er normen zijn voor de afmeting van een parkeerplaats en dat het college ter zitting heeft toegezegd dat de bewuste parkeerplaatsen zullen voldoen aan die normen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ruimtelijke onderbouwing
9.1.
Eisers stellen dat geen sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing vanwege het wonen op de begane grond, het bouwen buiten het bouwvlak en de overschrijding van de bouwhoogte. Eisers voeren aan dat niet is gemotiveerd waarom wordt afgeweken van de bestemming (voor de eerste bouwlaag) ten behoeve van woningen. Verder voeren eisers aan dat er minimaal 3 meter moet zitten tussen nieuwbouw en bestaande bebouwing en dat de hoogte van het bouwplan afwijkend is van het straatbeeld.
Wonen begane grond
9.2.1.
In het bestreden besluit heeft het college gemotiveerd waarom er is afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van wonen op de begane grond. De gemeente heeft in de woonvisie prestatieafspraken opgenomen. De beschikbaarheid van woningen is in de gemeente onvoldoende wegens een tekort aan betaalbare woningen. Er is sprake van een toenemende behoefte met daarnaast een slechte beschikbaarheid van woningen voor starters. Ook wil de gemeente “volop verduurzamen”. De gemeente geeft aan dat het een duurzame en energiezuinige woningvoorraad belangrijk vindt. Deze prestatieafspraken zijn gemaakt met de woningbouwcorporaties, maar geven ook goed weer wat de ambitie is van de gemeente. Het bouwplan draagt bij aan deze ambities door het realiseren van 11 nieuwe appartementen, welke bovendien duurzaam zullen zijn, omdat ze zullen moeten voldoen aan de BENG-norm (Bijna Energie Neutraal Gebouw). Daar komt bij dat het college aanvullend in het verweerschrift heeft gemotiveerd dat er sprake is van een functioneel goed in het centrum passende functie die bijdraagt aan het oplossen van het tekort aan woonruimte binnen de gemeente. De vraag naar winkelruimte neemt al jaren af. De locatie bevindt zich buiten het kernwinkelgebied, gelegen ten noordwesten in de hoek [straat 3] – [straat 1] . Dat is het detailhandelconcentratiegebied. Door winkels daar te concentreren versterken ze elkaar en wordt leegstand voorkomen. Verder voorkomt de transformatie leegstand en aantasting van de sociale en economische vitaliteit van het centrum en voorziet in een woontypologie waar veel behoefte aan is binnen de gemeente.
Bouwen buiten bouwvlak
9.2.2.
Verder is in het bestreden besluit, onder verwijzing naar de nota van zienswijze, gemotiveerd waarom het college voor het bouwen buiten het bouwvlak voor de uitbreiding van het hoofdgebouw is afgeweken van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan laat wel bebouwing in de vorm van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak toe. Om de noodzakelijke bouwmassa vanuit stedenbouwkundige randvoorwaarden en daaruit voortvloeiende woningen te kunnen realiseren als antwoord op de grote vraag naar deze woningen vanuit de markt, is een overschrijding van het bouwvlak volgens het college noodzakelijk. De nieuwbouw schuift inderdaad ongeveer 3 meter dichter naar de woning aan de [adres 2] , maar omdat het de zijgevel van de woning betreft, en de zijgevel van de nieuwbouw bovendien blind wordt uitgevoerd, is de impact beperkt. Daar komt bij dat het college aanvullend in het verweerschrift heeft gemotiveerd dat het op zich juist is dat bij het terugleggen van de bouwmassa met 2,5 meter alsnog woningen kunnen worden gebouwd, maar dat daarmee de maatvoering van het gebouw dusdanig krap wordt dat het niet mogelijk is de benodigde maatvoering te realiseren.
Overschrijding bouwhoogte
9.2.3.
Tot slot heeft het college in het bestreden besluit, onder verwijzing naar de nota van zienswijze, gemotiveerd waarom voor overschrijding van de toegestane bouwhoogte een afwijking van het bestemmingsplan is toegepast. Er is door de stedenbouwkundigen van de gemeente gezocht naar aansluiting bij de huidige maat, schaal en vormgeving waardoor de toekomstige samenhang en kwaliteit van de [straat 1] gewaarborgd en versterkt wordt. De maximaal gestelde bouwhoogte staat gelijk aan een nokhoogte van 13 m. Deze bouwhoogte geeft aansluiting met het verderop gelegen hoekpand aan de [straat 1] [huisnummers] .
Conclusie
9.3.
Uit het voorgaande volgt dat het college de ruimtelijke inpassing van het bouwplan zorgvuldig heeft beoordeeld en het bouwplan stedenbouwkundig passend heeft gevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing. Hetgeen eisers hiertegen hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel en daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Belangenafweging
10.1.
Eisers stellen dat hun belangen zwaarder wegen dan de belangen van het college en van vergunninghouder. Eisers voeren daarvoor gronden aan die betrekking hebben op de bezonning; de privacy en de vrees voor overlast; het ontbreken van de noodzaak voor een vierde bouwlaag en de mogelijkheid van alternatieven; de combinatie met het bouwplan voor [straat 1] [huisnummer] ; de communicatie met de gemeente; en de vrees voor bouwschade en waardedaling.
10.2.
Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het belang van de aanvrager bij inwilliging van de aanvraag voor een omgevingsvergunning is gelegen in de herontwikkeling van de locatie door het realiseren van een appartementengebouw met 11 woningen. Dit levert een positieve bijdrage aan het verminderen van het tekort aan woningen binnen de gemeente. Gelet daarop is het college van oordeel dat het belang van vergunninghouder als ook het algemeen maatschappelijk belang, dat wordt gediend door het verlenen van de omgevingsvergunning, zwaarder weegt dan de belangen van degenen die een zienswijze hebben ingebracht. De rechtbank is van oordeel dat de door eisers aangevoerde gronden niet leiden tot het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Bezonning
10.3.1.
Eisers vrezen voor schaduw van het bouwplan op hun percelen. Daarbij stellen eisers dat de uitgevoerde bezonningsstudie niet voldoet aan de eisen en dat is uitgegaan van onjuiste data en tijden.
10.3.2.
Het college heeft zich onder verwijzing naar de bezonningsstudie op het standpunt gesteld dat het bouwplan de bezonning van de omliggende percelen niet nadelig beïnvloed. De studie is uitgevoerd op de relevante momenten waarop de zon in de richting van de woningen staat. Er is geen sprake van onevenredige mate van vermindering van zonlicht.
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid uit kon gaan van de betrouwbaarheid van de uitgevoerde bezonningsstudie. Hetgeen eiseres hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Bij een bezonningstudie wordt inzichtelijk gemaakt in hoeverre er sprake is van schaduwwerking door een ruimtelijke ontwikkeling. Er is geen wet- en regelgeving voor bezonning en de wijze waarop een studie daarnaar wordt uitgevoerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Privacy en vrees voor overlast
10.4.1.
Eisers stellen dat de toename van het aantal woningen en de aan te brengen balkons/galerijen de privacy aantast. Tevens vrezen zij voor geluidsoverlast door de “klankkast” van het binnenterrein en overlast van hangjongeren.
10.4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het is vaste rechtspraak dat bij het wonen in een verstedelijkte omgeving enige mate van geluidhinder en een zekere mate van inbreuk op privacy hoort. [10] Een aantasting van het woon- en leefklimaat mag echter niet onaanvaardbaar zijn. Het bevoegd gezag zal dit per geval moeten beoordelen. Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op grond van het bestemmingsplan woningen al zijn toegestaan, echter niet op de begane grond, maar dat de woningen op de begane grond niet bijdragen aan privacy-vermindering. Verder heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet aannemelijk is dat het bouwplan tot onaanvaardbare overlast zal leiden. Het binnenterrein is uitsluitend bestemd voor de bewoners van de appartementen en onbevoegden mogen hier geen gebruik van maken. Overigens stelt zowel het college als derde-partij in reactie op de beroepsgronden dat het eventueel mogelijk is om aanvullende maatregelen te nemen om te voorkomen dat er een hangplek ontstaat.
Geen noodzaak voor een vierde bouwlaag en er zijn alternatieven
10.5.1.
Eisers stellen dat er geen noodzaak is voor de bouw van een vierde bouwlaag en dat er alternatieven zijn waar eisers wel achter kunnen staan.
10.5.2.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Het college moet beslissen over een bouwplan zoals dat is ingediend. Als een bouwplan op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven alleen tot weigering van medewerking door het college leiden, als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het is aan degene die stelt dat er alternatieven zijn, om dit aannemelijk te maken. Eisers hebben dat in dit geval niet aannemelijk gemaakt.
Communicatie
10.6.1.
Eisers stellen dat het bouwplan in combinatie met een ander bouwplan op [straat 1] [huisnummer] dient te worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Tevens zal deze ontwikkeling tot gevolg hebben dat de ruimtelijke ordening in de wijk wijzigt.
10.6.2.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft toegelicht dat het bouwplan geruime tijd eerder aan de orde was dan de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de naastgelegen locatie [straat 1] [huisnummer] . Ten tijde van de voorbereiding en het moment van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor [adres 9] was er nog geen vergunningaanvraag voor [straat 1] [huisnummer] bekend bij het college. Het bouwplan voor [straat 1] [huisnummer] is ook niet in een vergevorderd stadium en het is daarom niet reëel beide bouwplannen aan elkaar te koppelen, ook al zijn ze aangrenzend. De rechtbank kan het college volgen en bovendien zal het college, als er besluitvorming plaatsvindt over [straat 1] [huisnummer] , rekening moeten houden met de vergunde situatie voor [adres 9].
Overige bouwplannen in de buurt
10.7.1.
Eisers stellen dat de communicatie met omwonenden ondermaats is. Ten onrechte staat in het bestreden besluit dat de plannen positief zijn ontvangen door de omgeving. Ook na de hoorzitting met de bezwaarschriftencommissie is er geen communicatie geweest met de omwonenden.
10.7.2.
Hoewel de rechtbank vaststelt dat de ontvangst van het plan door de buurt inderdaad verkeerd is verwoord, slaagt deze beroepsgrond niet. De buurt is evident tegen het plan, hetgeen ook blijkt uit het aantal beroepen en de opkomst ter zitting van deze rechtbank. Het ontbreken van maatschappelijk draagvlak maakt echter niet dat een omgevingsvergunning in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. [11] Volgens vaste rechtspraak is er geen wettelijke regel die bepaalt dat een ruimtelijk plan een ontwikkeling alleen mogelijk mag maken als daarvoor voldoende draagvlak in de omgeving bestaat. [12] Het ontbreken van draagvlak kan op zichzelf ook niet leiden tot het oordeel dat het bevoegd gezag geen goede belangenafweging heeft gemaakt. Kortom, zelfs als wel was meegewogen dat de buurt het plan niet steunt, had dat nog niet geleid tot het niet verlenen van de omgevingsvergunning.
Vrees voor bouwschade en waardedaling
10.8.1.
Eisers vrezen voor schade aan hun woningen door de bouwwerkzaamheden. Er is niet overal een nulmeting uitgevoerd. Tevens vrezen eisers voor een daling van de waarde van hun woningen als gevolg van het bouwplan.
10.8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet, omdat dit geen redenen zijn voor het niet verlenen van een omgevingsvergunning. Bij schade aan gebouwen door bouwwerkzaamheden in de omgeving is de veroorzaker van de schade aansprakelijk en moet de veroorzaker de schade vergoeden. Als er ten gevolge van het bouwplan waardevermindering van de woning optreedt dan bestaat er mogelijk recht op planschade. Hiervoor kan een verzoek bij de gemeente worden ingediend.
Relativiteit
11.1.
Tot slot stellen eisers nog dat er door het bouwplan minder mogelijkheid is voor winkelruimte waardoor er een onwenselijke afname is van de middenstand in het centrum van Wormer . Eisers stellen verder dat het niet gaat om middenhuur of vrijesectorwoningen, zoals vergunninghouder in de aanvraag zegt. Eisers stellen dat het argument van woningnood niet relevant is, omdat er elders in de gemeente een woning aan de voorraad is onttrokken en in Poort van Wormer juist veel nieuwbouw wordt gerealiseerd. Verder vragen eisers zich af of er wel sprake is van een duurzame ontwikkeling, omdat er geen BENG is ingediend waardoor niet is aangetoond dat aan de duurzaamheidseisen wordt voldaan.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgronden niet kunnen slagen, omdat eisers hierdoor niet in hun belangen worden geschaad. Daarbij is van belang dat artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht [13] blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin een eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in beroep komt. [14]

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van
drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier.Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3 en tweede lid

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
3 in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.

Parapluplan Parkeren

Artikel 2 reikwijdte
De regels in artikel 1 tot en met 4 van dit plan gelden in aanvulling op dan wel in afwijking van de regels van de geldende bestemmingsplannen, voor zover deze regels betrekking hebben op het onderdeel ''parkeren en laden en lossen''. Indien er in het geldende bestemmingsplan geen regels m.b.t. het parkeren zijn opgenomen, gelden de regels van het onderhavige Parapluplan Parkeren.
De overige regels van de geldende bestemmingsplannen als bedoeld in lid 1 blijven ongewijzigd en onverminderd van kracht.

Artikel 4 Algemene gebruiksregels

4.1
Parkeren
4.1.1
Parkeren
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden van de in artikel 2 genoemde plannen wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid en stallingsruimte op eigen terrein, overeenkomstig met de normen en regels met betrekking tot parkeren en stallingsruimte zoals bepaald in de CROW publicatie ASVV 2021, waarbij uitgegaan wordt van het gemiddelde tussen de maximale en minimale normen;
Op het moment dat de CROW een opvolger van de ASVV 2021 publiceert, wordt deze opvolger gehanteerd voor het bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
4.1.2
Afwijkingsbevoegdheid
a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.1 en toestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden op eigen terrein, indien:
1. het voldoen aan deze bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
2. op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingruimte wordt voorzien;
Afwijken van de regels zoals bedoeld onder a. is slechts mogelijk indien geen een onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
2. de woon- en leefsituatie.
4.2
Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruiken van gronden, gebouwen of bouwwerken waarbij de vereiste parkeergelegenheid die is vereist op grond van artikel 4.1 niet is aangelegd of niet in stand wordt gelaten. Deze bepaling geldt niet voor bestaand gebruik.

Voetnoten

1.Artikel 6 van het bestemmingsplan “Woonkern Wormer en Lint”.
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, en 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wabo.
4.Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, en artikel 2.18 van de Wabo en artikel 2.12 Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Wormerland.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5429.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1099, r.o. 4.2.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3992.
8.Zie artikel 2, eerste lid, van het Parapluplan Parkeren.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:395, en 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:808.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2970.
11.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2569, en 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:851.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4038.
13.Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20.
14.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5252, rechtsoverweging 6.1.