ECLI:NL:RBNHO:2025:6
Rechtbank Noord-Holland
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Voortzetting huurovereenkomst op grond van artikel 7:268 BW met betrekking tot de zoon van een overleden huurster
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 januari 2025 uitspraak gedaan over de voortzetting van een huurovereenkomst door de zoon van een overleden huurster. De zoon, [eiser], heeft verzocht om de huurovereenkomst van zijn moeder met de verhuurder, Stichting Pré Wonen, voort te zetten. Hij stelt dat hij sinds 2002 op het adres van de woning is ingeschreven en dat hij een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder heeft gevoerd. Pré Wonen betwist dit en stelt dat er onvoldoende bewijs is voor de duurzaamheid van de huishouding en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser] de huurovereenkomst mag voortzetten. De rechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor een duurzame gemeenschappelijke huishouding, waarbij [eiser] zijn hoofdverblijf in de woning heeft en financieel bijdraagt aan de huur. Het ontbreken van een huisvestingsvergunning is in dit geval geen reden voor afwijzing van het verzoek, aangezien Pré Wonen zelf de aanvraag behandelt en nog geen beslissing heeft genomen. De rechter heeft de vordering van [eiser] toegewezen en Pré Wonen veroordeeld in de proceskosten.
In reconventie heeft Pré Wonen gevorderd dat [eiser] de woning moest ontruimen, maar deze vordering is afgewezen. De rechter heeft geconcludeerd dat [eiser] niet zonder recht of titel in de woning verblijft, omdat zijn verzoek tot voortzetting van de huurovereenkomst is toegewezen.