[appellant] heeft als bewijs van het bestaan van een duurzame gemeenschappelijke huishouding een groot aantal verklaringen overgelegd van buurtbewoners, derden en familie die getuigen over de samenwoning van [appellant] en zijn moeder. Naar het oordeel van het hof komt uit deze verklaringen een overtuigend beeld naar voren van het bestaan van een daadwerkelijke gemeenschappelijke huishouding van [appellant] en zijn moeder. Zo verklaren verschillende getuigen ( [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] , [getuige 8] , [getuige 9] ) dat [appellant] en zijn moeder samen boodschappen deden en zijn er verklaringen ( [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 1] , [getuige 10] ) dat [appellant] en zijn moeder samen aten, samen bezoek ontvingen, samen vrije tijd doorbrachten en samen bij anderen op bezoek gingen. Deze getuigen zijn niet alleen familieleden en buren, maar ook mogelijk minder betrokken getuigen zoals een winkelier en een buschauffeur. Verder heeft de pedicure van de moeder van [appellant] verklaard dat [appellant] diverse malen de rekeningen van zijn moeder kwam betalen. Blijkens het rapport van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam van 2 december 2013 heeft de moeder van [appellant] aan deze Dienst opgegeven dat [appellant] maandelijks een bedrag van € 200,-- aan haar betaalt. Dat vormt weliswaar geen sluitend bewijs van de stelling dat [appellant] bijdroeg in de kosten van de huishouding, maar een aanwijzing voor de juistheid van die stelling is het wel. Dat zijn overigens de door [appellant] overgelegde bankafschriften niet. Uit die afschriften blijkt enkel van regelmatige geldopnames door [appellant] . Dat [appellant] die heeft aangewend ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder blijkt daar niet uit.
Volgens Rochdale blijkt uit de opgave door de moeder van [appellant] aan de Dienst Werk en Inkomen ook dat [appellant] slechts één kamer in de woning heeft, hetgeen tegen het aannemen van een gemeenschappelijke huishouding pleit. [appellant] heeft hiertegen in gebracht dat bedoeld is dat hij over één
eigenkamer beschikt, te weten een eigen slaapkamer, maar dat keuken, woonkamer en badkamer door zowel hem als zijn moeder gebruikt werden. Het rapport van de DWI vermeldt inderdaad dat [appellant] volgens zijn moeder de beschikking heeft over ‘één eigen kamer’. Het hof acht hetgeen [appellant] hierover stelt aannemelijk.
Rochdale heeft de overgelegde verklaringen nog gekwalificeerd als algemene sympathiebetuigingen die volgens haar geen bewijs vormen van een gemeenschappelijke huishouding. Rochdale heeft ook de juistheid van die verklaringen betwist, maar zij heeft die betwisting nauwelijks gemotiveerd en waar zij dat wel gedaan heeft (mva 4.4) acht het hof die motivering niet overtuigend. Een en ander doet niet af aan de conclusie die het hof aan de inhoud van de verklaringen verbindt.