In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eisende partij en een gedaagde partij over de vervangende toestemming voor vaccinatie van hun minderjarige dochter. De eisende partij, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Lust, verzocht de rechter om toestemming te verlenen voor vaccinatie van de dochter, omdat de gedaagde partij, de vader, zijn toestemming weigerde. De ouders hebben samen het ouderlijk gezag over de minderjarige, die op dat moment 14 maanden oud was en nog niet gevaccineerd was volgens het Rijksvaccinatieprogramma. De eisende partij stelde dat vaccinatie in het belang van het kind was, vooral gezien een uitbraak van mazelen in de regio waar zij woonden. De gedaagde partij voerde aan dat er geen medische noodzaak was voor vaccinatie en dat hij op basis van zijn geloof en ethische bezwaren tegen vaccinatie was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van het kind voorop staat en dat vaccinatie noodzakelijk is voor de bescherming van de minderjarige. De rechter verleende de eisende partij vervangende toestemming om de dochter te laten vaccineren, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.