ECLI:NL:GHAMS:2023:2085

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
200.320.992/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en vervangende toestemming voor vaccinatie van minderjarige in het Rijksvaccinatieprogramma

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om het gezag en de omgangsregeling van de minderjarige [minderjarige] en de vraag of hij gevaccineerd moet worden volgens het Rijksvaccinatieprogramma. De rechtbank Amsterdam had eerder de vader toestemming gegeven om [minderjarige] te vaccineren en de verzoeken van de moeder om eenhoofdig gezag en wijziging van de zorgregeling afgewezen. De moeder is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak op 22 augustus 2023 behandeld.

De moeder stelt dat de communicatie tussen haar en de vader moeizaam verloopt en dat dit negatieve gevolgen heeft voor [minderjarige]. De vader daarentegen is van mening dat het gezamenlijk gezag in stand moet blijven, omdat hij zonder gezag geen beslissingen kan nemen over [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om het gezamenlijk gezag te handhaven, omdat [minderjarige] niet klem of verloren is geraakt tussen de ouders.

Het hof oordeelt dat de zorgen van de moeder over de communicatie onvoldoende zijn om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank over het gezag en verleent de vader vervangende toestemming voor deelname van [minderjarige] aan het Rijksvaccinatieprogramma. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat er medische contra-indicaties zijn voor vaccinatie. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, met uitzondering van de zorgregeling, die wordt aangepast zodat de vader [minderjarige] op vrijdag van de crèche kan ophalen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.320.992/01
Zaaknummer rechtbank: C:/13/720940/ FA RK 22-4702 / (HB-WvL)
Beschikking van de meervoudige kamer van 22 augustus 2023 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Bos te Hoorn.
Het hof heeft als belanghebbende aangemerkt:
de minderjarige [minderjarige] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In de procedure had een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over het gezag en de omgangsregeling van [minderjarige] en de vraag of hij gevaccineerd wordt volgens het Rijksvaccinatieprogramma.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft op 5 oktober 2022 de vader toestemming gegeven om [minderjarige] te vaccineren en de verzoeken van de moeder om eenhoofdig gezag en wijziging van de zorgregeling afgewezen (hierna: de bestreden beschikking). De moeder is het daar niet mee eens. Zij wil dat de vader [minderjarige] brengt en haalt vanaf haar huis, dat zij de beslissingen over [minderjarige] alleen kan nemen en dat [minderjarige] niet gevaccineerd wordt. De vader is het wel eens met de bestreden beschikking, alleen zou hij [minderjarige] op vrijdag liever ophalen uit de crèche dan bij de moeder. Het hof is het eens met de rechtbank, behalve wat betreft het ophalen op vrijdag: dat zal de vader voortaan bij de crèche doen. Het hof legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 4 januari 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 13 maart 2023 een verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling (hierna: de zitting) heeft op 5 juli plaatsgevonden
.Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers, was via een telefonische verbinding aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook: de ouders) hebben een affectieve relatie gehad. De relatie is beëindigd in december 2021. Uit deze relatie is [minderjarige] [in] 2021 te [plaats A] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2021 is bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige] hebben.
3.3
Bij diezelfde beschikking is – voor zover hier van belang – tussen de vader en [minderjarige] een opbouwende zorgregeling bepaald, waarbij de vader vanaf medio 2022 voor [minderjarige] zorgt van vrijdag na zijn werk (omstreeks 16.45 uur) tot zaterdag 17.00 uur en van maandag 10.00 uur tot dinsdag 18.00 uur. De overdrachtsmomenten vinden plaats op een metrostation in [plaats A] , te weten station Noord, behalve op de vrijdag, dan haalt de vader [minderjarige] na zijn werk bij de moeder op.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- aan de vader vervangende toestemming verleend om [minderjarige] aan het rijksvaccinatie-programma te laten deelnemen;
- het verzoek van de moeder haar te belasten met het eenhoofdig gezag afgewezen;
- het verzoek van de moeder een zorg- en contactregeling vast te stellen zoals de moeder in eerste aanleg heeft verzocht, eveneens afgewezen. De moeder had een tweewekelijkse omgangsregeling verzocht waarbij [minderjarige] bij de vader zou zijn van vrijdagmiddag na het werk (omstreeks 16.45 uur) tot zondagochtend 11.00 uur.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking,
in het principaal hoger beroep:
- het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor deelname aan het rijksvaccinatieprogramma door [minderjarige] af te wijzen, en;
- de moeder te belasten met eenhoofdig gezag over [minderjarige] , en;
- een zorg- en contactregeling vast te stellen zoals door de moeder in eerste aanleg is verzocht, of in ieder geval een beslissing te nemen die past bij de omstandigheden van het geval.
4.3
De moeder heeft ter zitting haar verzoek gewijzigd en verzoekt het volgende: een wekelijkse omgangsregeling waarbij de vader [minderjarige] op maandag 9.30 uur bij haar thuis ophaalt en op dinsdag 17.30 uur bij haar thuis terugbrengt en op vrijdag 17:00 uur op een afgesproken plek ophaalt en op zaterdag 17:00 uur op een afgesproken plek terugbrengt.
4.4
De vader verzoekt
in het principaal hoger beroephet verzoek van de vrouw, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.
4.5
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking,
in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep:
- de vader met de uitoefening van het gezag te belasten over [minderjarige] , indien het hof het gezamenlijk gezag beëindigt;
- te bepalen dat de vader in de even weken van vrijdag na het werk van de vader (omstreeks 16.45 uur) tot en met dinsdag 17.00 uur en in de oneven weken van zondag 17.00 uur tot dinsdag 17.00 uur omgang heeft met [minderjarige] (het hof begrijpt: indien de zorgregeling wordt gewijzigd).
4.6
De vader heeft ter zitting zijn verzoek ter zake van de omgangsregeling verduidelijkt in die zin, dat de omgangsregeling in elk geval zo moet worden gewijzigd dat de vader [minderjarige] op vrijdag van de crèche kan ophalen.
4.7
De moeder verzoekt de verzoeken van de vader in incidenteel hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
Wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is
.
Standpunten van partijen
5.2
De moeder vindt dat de vader er niet in is geslaagd samen met haar invulling te geven aan het gezamenlijk gezag en wil daarom het eenhoofdig gezag. De vader is niet in staat redelijk te communiceren en de communicatie verloopt met veel problemen, omdat de vader nergens toestemming voor geeft. Daardoor ontstaan problemen bij bijvoorbeeld het wijzigen van de huisarts en het aanvragen van een paspoort. Zij wil geen ruzie hoeven maken over elke zaak die [minderjarige] aangaat. De strijd tussen de ouders heeft volgens de moeder - nu of in de toekomst - een negatieve weerslag op [minderjarige] , waardoor hij klem en verloren is geraakt of zal raken.
5.3
De vader wil dat het gezamenlijk gezag in stand blijft. Zonder gezag kan de vader geen beslissingen nemen over [minderjarige] . Hij kan dan niet meebeslissen over vaccinaties en hem daarom niet beschermen tegen schadelijke ziekten. Daarnaast kan hij dan geen contact hebben met onder andere de crèche, de huisarts en in de toekomst ook school. De vader vindt dat de communicatie moeizaam verloopt en dat dit verbeterd moet worden, maar dit komt zeker niet alleen door hem. De vader wil best meewerken aan wensen van de moeder, maar wil dan meer informatie van de moeder ontvangen over waarom de moeder een bepaalde beslissing, zoals een overstap naar een andere huisarts, wil nemen. De vader heeft benadrukt dat hij uiteindelijk wel heeft ingestemd met de overstap naar de door de moeder gewenste huisarts. Volgens de vader is [minderjarige] niet klem of verloren geraakt: het gaat juist heel goed met [minderjarige] en er zijn geen zorgen over hem.
Advies van de raad
5.4
De raad adviseert het gezamenlijk gezag in stand te laten. [minderjarige] bestaat voor een gelijk deel uit zijn vader en zijn moeder. De ouders verschillen erg van elkaar en hebben een andere levens- en opvoedvisie. Beide visies moeten worden betrokken bij de keuzes rondom [minderjarige] . De ouders moeten leren met elkaar in gesprek te gaan en te luisteren naar elkaars standpunten. De ouders zouden meer hulpverlening moeten krijgen om hen daarmee te helpen. Het is op dit moment niet in het belang van [minderjarige] om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Hoewel er conflicten bestaan over belangrijke onderwerpen in het leven van [minderjarige] , lijkt [minderjarige] niet klem of verloren geraakt.
Beoordeling door het hof
5.5
Net als de rechtbank en de raad vindt het hof dat de geuite zorgen van de moeder over de communicatie en besluitvorming onvoldoende zijn om op grond daarvan het gezamenlijk gezag te beëindigen.
5.6
De communicatie tussen de ouders verloopt moeizaam. Hoewel zij het over sommige dingen oneens blijven en dat ongetwijfeld voor beide ouders erg vervelend is en frustratie oplevert, is niet gebleken dat [minderjarige] daar op dit moment zelf last van heeft. Van sommige beslissingen waar ouders onenigheid over hebben, zoals het aanvragen van een paspoort, ondervindt [minderjarige] (nog) geen concrete negatieve gevolgen. Het lukt ouders om andere zaken, zoals de overstap naar een andere huisarts, uiteindelijk wel samen te regelen. Beide ouders hebben verteld dat het goed gaat met [minderjarige] en dat hij zich goed ontwikkelt. Beide ouders hebben bovendien aangegeven bereid te zijn samen te werken met hulpverleners om hun communicatie te verbeteren en leren om te gaan met hun uiteenlopende opvoedvisie. Op dit moment is onvoldoende gebleken dat [minderjarige] tussen de ouders klem of verloren is geraakt of dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat hij dat zal raken. Ook anderszins is niet gebleken van een noodzaak om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof zal daarom de beslissing van de rechtbank over het gezag bekrachtigen.
5.7
Omdat het gezamenlijk gezag in stand blijft, komt het hof niet toe aan het voorwaardelijk verzoek van de vader om aan hem eenhoofdig gezag toe te wijzen.
Vervangende toestemming deelneming aan rijksvaccinatieprogramma
Wettelijk kader
5.8
Uit artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing dient te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in acht te nemen en de belangen van alle betrokkenen tegen elkaar af te wegen, waarbij het belang van het kind een overweging van de eerste orde is.
Standpunten van partijen
5.9
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte aan de man vervangende toestemming heeft verleend voor het laten deelnemen van [minderjarige] aan het rijksvaccinatieprogramma. Het rijksvaccinatieprogramma is niet verplicht: ouders hebben hier keuzevrijheid in. De beslissing van de rechtbank doorkruist ten onrechte de keuzevrijheid van de moeder. De kans om een ziekte te krijgen waartegen het vaccin beschermt, is heel klein. De vaccins kunnen echter wel bijwerkingen veroorzaken en bevatten een groot aantal stoffen die een allergische reactie kunnen veroorzaken. De moeder heeft zelf snel last van allergische reacties en is bang dat [minderjarige] deze reacties ook zal krijgen. Daarnaast voert de moeder aan dat zij op basis van vrijheid van godsdienst het recht heeft om de vaccinaties te weigeren, aangezien zij lid is van een kerkgenootschap dat uit religieus standpunt niet achter vaccinaties staat.
5.1
De vader stelt dat het laten vaccineren van [minderjarige] het meest in [minderjarige] belang is. Het rijksvaccinatieprogramma is juist door de overheid opgesteld ter bescherming van kinderen tegen schadelijke aandoeningen. De vader maakt zich zorgen over de dalende vaccinatiegraad. Volgens de vader is er geen medische contra-indicatie voor vaccinatie van [minderjarige] . Daarnaast is de vader niet overtuigd van de religieuze bezwaren van de moeder, omdat tijdens hun relatie het geloof geen enkele rol heeft gespeeld en het desbetreffende kerkgenootschap aan eenieder vaccinvrijstellingsbrieven biedt.
Advies van de raad
5.11
De raad heeft ter zitting meegedeeld dat de deelname aan het rijksvaccinatieprogramma een lastig punt is om te beoordelen en refereert zich aan het oordeel van het hof. Het is voor de raad onduidelijk voor welke stoffen in het vaccin [minderjarige] mogelijk allergisch is. De raad merkt daarbij op dat mogelijk gekeken kan worden naar de mogelijkheid of [minderjarige] een deel van het rijksvaccinatieprogramma kan volgen en een deel niet.
Beoordeling door het hof
5.12
In beginsel kiezen ouders zelf of hun kinderen worden gevaccineerd: ouders met eenhoofdig gezag maken die keuze alleen en ouders met gezamenlijk gezag maken die keuze samen. Die keuzevrijheid ligt besloten in artikel 1:247 lid 1 BW, waarin het recht van ouders met gezag om hun kinderen te verzorgen en op te voeden is neergelegd. Gezamenlijk gezag betekent echter dat geen van beide ouders zelf een onbeperkte keuzevrijheid heeft als het gaat om de beslissingen over het kind. In dit geval zijn de ouders het oneens en moet de rechter daarom de knoop doorhakken, waarbij het belang van [minderjarige] centraal staat.
5.13
Het hof is het eens met de rechtbank dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij deelneemt aan het rijksvaccinatieprogramma. Het rijksvaccinatieprogramma is door de overheid opgesteld ter bescherming van kinderen tegen diverse aandoeningen die voor hen schadelijk kunnen zijn. Het programma is gebaseerd op breed gedragen wetenschappelijk onderzoek en heersende medische inzichten. Door de moeder is onvoldoende onderbouwd dat er bij [minderjarige] specifieke medische contra-indicaties bestaan voor vaccinatie en dat [minderjarige] meer risico loopt dan een ander kind op bijwerkingen. De door haar overgelegde, in algemene termen gestelde, informatie van de Nederlandse Vereniging Kritisch Prikken is wat dat betreft onvoldoende, hetgeen ook geldt voor de door haar in eerste aanleg overgelegde informatie dat vaccinaties kunnen leiden tot een allergische reactie. Dat een dergelijke bijwerking zich in zeldzame gevallen kan voordoen, weegt niet op tegen heersende medische inzichten over de nadelen en risico’s van het achterwege laten van deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma, zeker niet nu concrete op [minderjarige] zelf betrekking hebbende medische informatie ontbreekt. De moeder heeft weliswaar gezegd dat vanwege haar eigen medische geschiedenis het niet in het belang van [minderjarige] is om hem te vaccineren, maar zij heeft onvoldoende onderbouwd dat de vaccinaties voor [minderjarige] een bijzonder risico vormen vanwege – bijvoorbeeld – een genetische kwetsbaarheid. De door haar in eerste aanleg in tamelijk algemene termen gestelde, ongedateerde brief van de arts Feringa is daarvoor onvoldoende. Daarin wordt gewag gemaakt van een ‘investigation’ alsmede van een ‘history as a patient’ van [minderjarige] , zonder dat duidelijk wordt gemaakt of Feringa [minderjarige] persoonlijk heeft onderzocht en evenmin welke punten uit die medische geschiedenis aanleiding geven tot zorg en tot de conclusie dat juist [minderjarige] niet aan het rijksvaccinatieprogramma zou moeten deelnemen. Ook de op de (gestelde) religieuze overtuigingen van de moeder gebaseerde bezwaren wegen niet zwaarder dan het belang van [minderjarige] bij bescherming tegen de ziektes waarvoor het rijksvaccinatieprogramma bescherming biedt. Hierom zal het hof de beslissing van de rechtbank tot verlenen van vervangende toestemming bekrachtigen.
Omgang
Wettelijk kader
5.14
Uit artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
Standpunten van partijen
5.15
De moeder heeft op zitting naar voren gebracht dat zij het eens is met de omgangsregeling die de rechtbank in 2021 heeft bepaald wat betreft de dagen dat [minderjarige] bij de vader is. [minderjarige] is hier inmiddels aan gewend. De moeder wil wel dat de regeling wat betreft het ophalen en terugbrengen verandert. De moeder vindt het belangrijk dat [minderjarige] op maandag om 9.30 uur door de vader bij haar wordt opgehaald en dinsdag weer bij haar thuis wordt teruggebracht om 18.00 uur, in plaats dat zij [minderjarige] in de metro mee moet nemen van en naar het afspreekpunt in [plaats A] . Op deze manier brengt [minderjarige] zo min mogelijk tijd door in de metro en kan [minderjarige] niet overprikkeld raken door de drukte. De moeder vindt de metro vaak ook vies en daarom geen goede plek voor [minderjarige] , omdat hij nu ouder wordt en zijn omgeving wil ontdekken. Op vrijdag wil zij zelf [minderjarige] ophalen van de crèche en de vader daarna op een afspreekpunt in de buurt van de crèche ontmoeten. Zij vindt het belangrijk om [minderjarige] tussendoor nog te zien, omdat zij [minderjarige] niet het gevoel wil geven dat zij hem ’s ochtends bij de crèche ‘dumpt’ om hem vervolgens ’s middags niet meer op te halen.
5.16
Volgens de vader kan de omgangsregeling inclusief het halen en brengen hetzelfde blijven, behalve op vrijdag. Dat de overdracht op het metrostation in [plaats A] plaatsvindt, is al om de moeder tegemoet te komen, zodat zij niet naar [plaats B] hoeft te reizen om [minderjarige] daar te brengen of op te halen. De moeder woont op een plek die slecht met de auto bereikbaar is. De vader wil [minderjarige] elke vrijdag van de crèche halen, zodat [minderjarige] niet eerst hoeft te wennen aan de moeder en kort daarna weer afscheid moet nemen van haar. [minderjarige] heeft zo meer duidelijkheid over wie hem wanneer komt ophalen, wat voor hem rust creëert.
Advies van de raad
5.17
De raad vindt het belangrijk dat [minderjarige] voldoende tijd met beide ouders doorbrengt. De raad begrijpt de praktische bezwaren van de moeder wat betreft het ophalen en terugbrengen. Toch is het voor [minderjarige] fijn als beide ouders een bijdrage leveren aan het wegbrengen naar de andere ouder, omdat hij op deze manier toestemming ervaart van de ouder waarmee hij dan is, om naar de andere ouder toe te gaan.
Beoordeling door het hof
5.18
Op de zitting in hoger beroep is gebleken dat beide ouders de zorgregeling grotendeels willen houden zoals het is en uiteindelijk alleen wijzigingen willen wat betreft het brengen en halen. Het hof beschouwt de verzoeken in principaal en incidenteel appel, voor zover hiervan afwijkend, dan ook als ingetrokken.
5.19
Het hof vindt het positief dat de ouders het inmiddels eens zijn over welke dagen [minderjarige] bij welke ouder doorbrengt. Op dit moment brengt de moeder [minderjarige] maandag om 10.00 uur voor haar werk met de metro naar een metrostation in [plaats A] Noord (station Noord), zodat de vader [minderjarige] daar kan ophalen en met de auto naar [plaats B] kan rijden. De vader brengt [minderjarige] dan weer naar hetzelfde metrostation op dinsdag om 18.00 uur, zodat de moeder hem daar kan ophalen. Op vrijdag haalt de vader [minderjarige] na zijn werk, omstreeks 16.45 uur, op in de buurt van de crèche in [plaats A] . De locatie waar de vader [minderjarige] na de crèche moet ophalen, wordt elke keer afgestemd. De vader brengt [minderjarige] zaterdag om 17.00 uur weer terug naar metrostation [plaats A] .
5.2
Het hof is het met de raad eens dat het voor [minderjarige] goed is als de ouders in elk geval een deel van het brengen naar de andere ouder op zich nemen, zodat [minderjarige] merkt dat zij erachter staan dat hij tijd met de andere ouder doorbrengt. Hierom is het hof van oordeel dat de overdracht, conform de huidige regeling, moet plaatsvinden op of nabij metrostation Noord. De vader rijdt al vanaf [plaats B] naar [plaats A] om [minderjarige] op te halen en te brengen en het is voor hem geen gemakkelijke taak om de binnenstad in en uit te komen. Op deze wijze kan ook de moeder een bijdrage leveren aan het halen en brengen. Dat het soms druk is in de metro en dat de metrostellen soms vies zijn, maakt dat niet anders. De moeder is er zelf bij om [minderjarige] eventueel te behoeden voor al te exploratief gedrag.
Met betrekking tot het ophalen van [minderjarige] op vrijdag, is het in het belang van [minderjarige] dat hij door de vader wordt opgehaald van de crèche. Het is voor [minderjarige] rustiger als hij niet eerst een korte periode bij de moeder is, om daarna weer afscheid van haar te nemen om naar de vader te gaan. Daarnaast kan de vader op deze manier direct contact hebben met het crèchepersoneel en kan hij ook onderdeel zijn van het leven van [minderjarige] op de crèche. Het hof zal de omgangsregeling dan ook uitsluitend aanpassen wat betreft het ophalen door de vader op vrijdagmiddag. Het hof zal de aldus aangepaste zorgregeling voor de overzichtelijkheid volledig in de beslissing opnemen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.21
[minderjarige] is thans ruim twee jaar oud. Het is daarom van belang dat hij zo spoedig mogelijk kan deelnemen aan het rijksvaccinatieprogramma (dat normaal gesproken reeds start als een kind drie maanden oud is). Daarom ziet het hof aanleiding om de bestreden beschikking, voor zover bekrachtigd, met toepassing van art. 362 in verbinding met art. 288 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ook de thans te nemen beslissing omtrent de zorgregeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

6.De beslissing

Het hof, in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking uitsluitend wat betreft de (reguliere) zorgregeling en voor zover daarbij is beslist om haar niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de reguliere zorgregeling aldus dat de vader [minderjarige] bij zich heeft van vrijdag na het werk van de vader (omstreeks 16.45 uur) tot zaterdag 17.00 uur en van maandag 10.00 uur tot dinsdag 18.00 uur. De overdrachtsmomenten vinden plaats op metrostation [plaats A] , behalve op de vrijdag, dan haalt de vader [minderjarige] na zijn werk bij de crèche op;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige en verklaart deze uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.T. Hoogland en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 22 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.