In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om het gezag en de omgangsregeling van de minderjarige [minderjarige] en de vraag of hij gevaccineerd moet worden volgens het Rijksvaccinatieprogramma. De rechtbank Amsterdam had eerder de vader toestemming gegeven om [minderjarige] te vaccineren en de verzoeken van de moeder om eenhoofdig gezag en wijziging van de zorgregeling afgewezen. De moeder is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak op 22 augustus 2023 behandeld.
De moeder stelt dat de communicatie tussen haar en de vader moeizaam verloopt en dat dit negatieve gevolgen heeft voor [minderjarige]. De vader daarentegen is van mening dat het gezamenlijk gezag in stand moet blijven, omdat hij zonder gezag geen beslissingen kan nemen over [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om het gezamenlijk gezag te handhaven, omdat [minderjarige] niet klem of verloren is geraakt tussen de ouders.
Het hof oordeelt dat de zorgen van de moeder over de communicatie onvoldoende zijn om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank over het gezag en verleent de vader vervangende toestemming voor deelname van [minderjarige] aan het Rijksvaccinatieprogramma. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat er medische contra-indicaties zijn voor vaccinatie. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, met uitzondering van de zorgregeling, die wordt aangepast zodat de vader [minderjarige] op vrijdag van de crèche kan ophalen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.