In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen ouders over de vervangende toestemming voor vaccinatie van hun minderjarige kind en de overdracht van het kind in het kader van de zorgregeling. De vader, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Gelderland die de moeder toestemming verleende om hun kind te vaccineren volgens het Rijksvaccinatieprogramma. De vader betoogt dat vaccineren niet in het belang van het kind is en dat hij als gezaghebbende ouder de keuzevrijheid moet hebben om dit te weigeren. De moeder daarentegen stelt dat vaccinatie noodzakelijk is voor de gezondheid van hun kind en dat het belangrijk is om de vaccinatiegraad hoog te houden om epidemieën te voorkomen. Het hof oordeelt dat de beslissing van de rechtbank om de moeder vervangende toestemming te verlenen voor de vaccinatie van het kind, in lijn is met het belang van het kind en de afspraken die in het ouderschapsplan zijn gemaakt. Daarnaast is er een geschil over de overdracht van het kind tussen de ouders. De vader verzet zich tegen de mogelijkheid dat de overdracht aan derden, zoals de grootouders, kan worden overgelaten. Het hof oordeelt dat het in het belang van het kind is dat de zorgregeling kan worden uitgevoerd en dat er geen noodzaak is om de grootouders volledig uit te sluiten van de overdracht. Het hof bekrachtigt daarom de beslissing van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.