ECLI:NL:GHARL:2024:2361

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
200.331.895/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor vaccinatie en overdracht kind bij uitvoering zorgregeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen ouders over de vervangende toestemming voor vaccinatie van hun minderjarige kind en de overdracht van het kind in het kader van de zorgregeling. De vader, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Gelderland die de moeder toestemming verleende om hun kind te vaccineren volgens het Rijksvaccinatieprogramma. De vader betoogt dat vaccineren niet in het belang van het kind is en dat hij als gezaghebbende ouder de keuzevrijheid moet hebben om dit te weigeren. De moeder daarentegen stelt dat vaccinatie noodzakelijk is voor de gezondheid van hun kind en dat het belangrijk is om de vaccinatiegraad hoog te houden om epidemieën te voorkomen. Het hof oordeelt dat de beslissing van de rechtbank om de moeder vervangende toestemming te verlenen voor de vaccinatie van het kind, in lijn is met het belang van het kind en de afspraken die in het ouderschapsplan zijn gemaakt. Daarnaast is er een geschil over de overdracht van het kind tussen de ouders. De vader verzet zich tegen de mogelijkheid dat de overdracht aan derden, zoals de grootouders, kan worden overgelaten. Het hof oordeelt dat het in het belang van het kind is dat de zorgregeling kan worden uitgevoerd en dat er geen noodzaak is om de grootouders volledig uit te sluiten van de overdracht. Het hof bekrachtigt daarom de beslissing van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.895
(zaaknummer rechtbank Gelderland 415748)
beschikking van 9 april 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C. Huy,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. van de Gevel.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 8 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure bestaat uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 september 2023. Het hof heeft verder geen stukken ontvangen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 maart 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2013 te [plaats1] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
De ouders hebben een ouderschapsplan opgesteld dat zij op 15 augustus 2019 hebben ondertekend. In dit ouderschapsplan hebben de ouders – voor zover van belang in deze procedure – afgesproken dat zij er als ouders van [de minderjarige] naar streven om zelf aanwezig te zijn op de wisselmomenten en dat iedere ouder in de eigen tijd beslissingen kan nemen over tandarts, dokter, inentingen, verkoudheid en dergelijke.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] conform het rijksvaccinatieprogramma te laten vaccineren. Voorts is in het kader van de uitvoering van de zorgregeling bepaald dat de overdrachten van [de minderjarige] in beginsel door de ouders zelf zullen plaatsvinden, maar dat dit bij uitzondering kan worden overgelaten aan dichtbij staande derden zoals de partners van partijen en opa’s en oma’s en dat een contactmoment altijd doorgang zal vinden, ook als de overdracht plaatsvindt met een ander dan een ouder. Deze beslissingen zijn uitsluitend uitvoerbaar bij voorraad verklaard ten aanzien van het 9-jaars-vaccin (DTP en BMR) en de afspraken over de overdracht.
4.2
De vader is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank en komt hiervan in hoger beroep. Hij verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
  • de moeder in haar verzoek om vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] conform het Rijksvaccinatieprogramma te laten vaccineren niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek van de moeder alsnog af te wijzen;
  • te bepalen dat de overdrachten van [de minderjarige] in beginsel door partijen zelf zullen plaatsvinden, maar dat dit bij uitzondering kan worden overgelaten aan dichtbij staande derden zoals de partners, met uitzondering van opa en oma moederszijde, en dat een contactmoment altijd doorgang zal vinden, ook als de overdracht plaatsvindt met een ander dan de ouder.
4.3
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verweer gevoerd tegen beide verzoeken van de vader en het hof verzocht de verzoeken van de vader af te wijzen en hem te veroordelen in de proceskosten. De moeder heeft daarbij aangegeven dat [de minderjarige] na de bestreden beschikking is ingeënt met het 9 jaars-vaccin (DTP en BMR).

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
Bij een geschil als het onderhavige tussen gezamenlijk met het gezag belaste ouders, dat door een van de ouders ter beoordeling aan de rechter is voorgelegd, dient de rechter op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Het hof dient de verzoeken te beoordelen naar de actuele situatie (ex nunc).
vervangende toestemming voor vaccinatie
standpunt vader
5.2
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte vervangende toestemming heeft verleend om [de minderjarige] conform het rijksvaccinatieprogramma te laten vaccineren. Hij heeft voldoende nader met publicaties onderbouwd dat het uitgangspunt dat vaccineren conform het Rijksvaccinatieprogramma in het belang van het kind moet worden geacht, onjuist is. Inmiddels heeft hij geen bezwaar meer tegen toediening van het HPV-vaccin aan [de minderjarige] , maar wel tegen toediening van de vaccinatie tegen meningokokken op veertienjarige leeftijd. [de minderjarige] is gezond en waarschijnlijk kan haar lichaam een meningokokkenbesmetting goed aan.
Het is niet van belang of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat [de minderjarige] meer risico loopt op bijwerkingen, zoals de rechtbank heeft overwogen. De omstandigheden zijn gewijzigd, omdat binnen medische kringen én hierdoor bij ouders steeds vaker draagvlak bestaat voor het bewust niet vaccineren van kinderen. Het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) signaleert ook dat de vaccinatiegraad steeds lager wordt. [de minderjarige] woont niet in een gebied waar de vaccinatiegraad veel lager is dan gemiddeld, zodat het risico op het oplopen van een ernstige infectieziekte hoger is. De vader vindt dat hij als gezaghebbende ouder een keuzevrijheid heeft die dient te prevaleren.
standpunt moeder
5.3
De moeder heeft de stellingen van de vader betwist. Zij vindt het in het belang van [de minderjarige] dat zij wordt gevaccineerd conform het rijksvaccinatieprogramma. Het is juist zorgelijk dat steeds meer mensen niet worden gevaccineerd. Dat er nog maar weinig ziektegevallen voorkomen komt juist omdat nog veel mensen wel worden gevaccineerd, aldus de moeder. [de minderjarige] moet volgens de moeder niet aan onnodige risico’s worden blootgesteld.
de raad
5.4
De raadsvertegenwoordiger geeft aan dat de raad als uitgangspunt heeft dat het in het belang van een kind is dat het wordt gevaccineerd volgens het rijksvaccinatieprogramma.
oordeel hof
5.5
Het hof stelt voorop dat, anders dan de vader lijkt te beogen, het niet aan het hof is om zich in deze zaak in het algemeen uit te laten over nut en noodzaak van het Rijksvaccinatieprogramma. Ouders hebben immers een keuzevrijheid. Aan het hof ligt alleen het geschil voor dat ouders hebben met betrekking tot de enige nog resterende vaccinatie voor [de minderjarige] , namelijk die tegen meningokokken op veertienjarige leeftijd. Zij zijn het daarover niet eens. Tegen die achtergrond overweegt het hof dat het doel van het Rijksvaccinatieprogramma is om de bevolking te beschermen tegen verschillende ernstige infectieziekten. Met de meeste vaccinaties wordt geprobeerd om bescherming te bieden aan de gevaccineerde en mede daardoor verspreiding van ziekteverwekkers te stoppen en epidemieën te voorkomen. De afwegingen die binnen het Rijksvaccinatieprogramma worden gedaan zijn gebaseerd op gedegen wetenschappelijk onderzoek, sluiten aan bij de heersende leer in de geneeskunde en worden in de maatschappij breed gedragen. Dit alles biedt onderbouwing aan het standpunt van de moeder dat vaccineren in het belang is van [de minderjarige] .
Het vaccin tegen meningokokken op veertienjarige leeftijd is ook onderdeel van het rijksvaccinatieprogramma. De vader heeft niet aannemelijk gemaakt waarom toediening van dit vaccin niet in het belang van [de minderjarige] is. Dat de ziekte volgens de vader nog maar weinig voorkomt en [de minderjarige] een besmetting met meningokokken vermoedelijk goed zal aankunnen, is - wat daarvan ook zij - met inachtneming van voornoemd uitgangspunt voor het hof onvoldoende.
Voor het hof is verder belangrijk dat de ouders in 2019 in het ouderschapsplan hebben afgesproken dat iedere ouder in de eigen tijd beslissingen kan nemen over onder andere de inentingen. Ouders gaan er in deze procedure allebei van uit dat die afspraak ook ziet op het Rijksvaccinatieprogramma, alleen is de vader inmiddels in dat opzicht van gedachten veranderd. Op grond van voornoemd uitgangspunt en mede gezien de oorspronkelijke intentie van de ouders is het hof van oordeel dat het belang van een vaccinatie zoals de moeder wil zwaarder weegt dan de (keuze)vrijheid van de vader om dit niet te willen.
De bestreden beschikking zal daarom wat betreft de beslissing over vervangende toestemming voor vaccinatie worden bekrachtigd.
overdracht van [de minderjarige] van de ene naar de andere ouder in het kader van de zorgregeling
standpunt vader
5.6
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de overdracht bij uitzondering kan worden overgelaten aan derden zoals de partners en opa’s en oma’s. De vader vindt het geen probleem dat de moeder bij wijze van uitzondering een keer niet bij de overdracht aanwezig kan zijn vanwege andere verplichtingen. Er heeft echter een geweldsincident tussen de vader en opa moederzijde plaatsgevonden in het bijzijn van [de minderjarige] waarbij de vader door opa is mishandeld en daarom veroorzaakt een overdracht door opa en oma spanningen. Er zijn voldoende andere personen aan te wijzen die wel bij de overdracht aanwezig kunnen zijn, zodat een contactmoment altijd doorgang kan vinden. De rechtbank is ten onrechte er aan voorbij gegaan dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft gezegd bereid te zijn haar vader ‘er buiten te laten’.
standpunt moeder
5.7
De moeder voert verweer tegen de stellingen van de vader. Zij licht toe dat haar broer en schoonzus kunnen worden ingeschakeld voor de overdracht, maar deze broer en schoonzus reizen veel. De moeder kiest er voor om de overdracht niet door haar ouders te laten uitvoeren en dat is de afgelopen jaren ook niet gebeurd, maar zij wil de optie om haar ouders in te kunnen schakelen daarom wel graag openhouden.
de raad
5.8
De raadsvertegenwoordiger heeft verklaard dat het voor [de minderjarige] belangrijk is dat de zorgregeling altijd kan worden uitgevoerd. De vader wil liever niet dat de overdracht door opa wordt uitgevoerd en dat is na het voorval kennelijk ook niet meer gebeurd. Het gaat erg ver om personen uit te sluiten voor de overdracht, aldus de raad.
Het is positief dat de ouders met het oog op de belangen van [de minderjarige] een zogeheten SCHIP-traject volgen om te proberen hun verstandhouding te verbeteren.
oordeel hof
5.9
Het hof schaart zich achter de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de overdracht van [de minderjarige] in het kader van de uitvoering van de zorgregeling en maakt deze tot de zijne. De ouders zijn het er over eens dat het een keer kan voorkomen dat het een van de ouders niet lukt persoonlijk aanwezig te zijn bij de overdracht van [de minderjarige] . In een dergelijk geval moet een andere oplossing worden gevonden en de moeder heeft toegezegd dat zij dan zoveel mogelijk gebruik zal maken van andere personen dan haar ouders. Het hof ziet net als de rechtbank geen noodzaak om de ouders van de moeder volledig uit te sluiten. Daar komt bij dat [de minderjarige] gelet op haar leeftijd binnen afzienbare tijd al zelf heen en weer kan reizen van de ene naar de andere ouder.
Het hof zal het verzoek van de vader in hoger beroep ten aanzien van de overdracht van [de minderjarige] daarom eveneens afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt ook bekrachtigen.
proceskosten
5.1
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu deze procedure een geschil in het kader van de opvoeding en verzorging van de dochter betreft en de ouders het recht hebben om dergelijke geschillen op grond van artikel 1:253 a BW aan het hof voor te leggen. De stellingen van de moeder dat de vader onnodig een procedure is gestart en geen gefundeerde grond aanvoert om terug kunnen te komen op de beslissingen van de rechtbank over de vaccinatie en de overdracht van [de minderjarige] van de ene naar de andere ouder, vormen geen aanleiding voor het hof om in deze procedure anders te beslissen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 8 juni 2023;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.B. de Groot en K. Mans, bijgestaan door de griffier, en is op 9 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.