In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 april 2025 uitspraak gedaan over de vergoeding van proceskosten in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de inspecteur van de Douane. De zaak betreft de terugbetaling van antidumpingrechten en rente op achterstallen die door de Douane onterecht zijn geïnd. Eiseres had een uitnodiging tot betaling ontvangen voor een bedrag van € 90.726,52, bestaande uit antidumpingrechten en rente. Na een bezwaarschrift en een beroep bij de rechtbank, heeft de Douane de uitnodiging tot betaling op 1 februari 2024 verminderd tot nihil, wat betekent dat eiseres geen antidumpingrechten meer verschuldigd was. De rechtbank heeft vervolgens moeten beoordelen of eiseres recht had op een integrale proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase. Eiseres stelde dat de Douane onzorgvuldig had gehandeld door de bezwaarprocedure niet aan te houden in afwachting van prejudiciële vragen bij het Hof van Justitie. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 1 februari 2024, omdat de Douane aan haar bezwaren tegemoet was gekomen. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, maar kende wel een proceskostenvergoeding toe van € 1.814 en droeg de Douane op het griffierecht van € 365 te vergoeden.