ECLI:NL:RBNHO:2025:3120

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
15/247487-24, 15/265126-23 (ttz. gev) en 15/064339-20 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor langdurige belaging met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan langdurige belaging van een slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod en een gebiedsverbod. De verdachte heeft zich in de periode van 7 oktober 2023 tot en met 4 juni 2024 schuldig gemaakt aan stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door onder andere berichten te plaatsen op sociale media waarin de naam en foto van het slachtoffer werden gedeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij tijdens de ten laste gelegde periode nog onder een proeftijd stond. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.000,- toegewezen, alsook de kosten van de benadeelde partij tot € 63,53. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de verdachte na de laatste veroordeling niet meer op vrije voeten is geweest.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/247487-24, 15/265126-23 (ttz. gev) en 15/064339-20 (vord. tul) (P)
Uitspraakdatum: 23 januari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Lelystad.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd ter terechtzitting van 11 november 2024.
De zaak met parketnummer 15/247487-24 wordt hierna aangeduid als zaak A.
De zaak met parketnummer 15/265126-23 wordt hierna aangeduid als zaak B.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T.M. Fikkers, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. E.J. van Gils, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A
hij in op of omstreeks de periode van 7 oktober 2023 tot en met 12 juli 2024 te
Haarlem, in elk geval Nederland
althans in Nederland,
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] ,
door
- (vrijwel dagelijks) meerdere berichten te plaatsen op het Facebook account van
verdachte over voornoemde [slachtoffer] , waarin de voor-en achternaam van die [slachtoffer]
wordt genoemd en waarbij foto’s van het voertuig en het gezicht van die [slachtoffer] zijn
geplaatst en/of
- foto’s en teksten van de social media van vriendinnen van die [slachtoffer] en van hun
familie op het Facebook account van verdachte te plaatsen en/of
- op het Facebookaccount van verdachte een bericht te plaatsen waarin de
adresgegevens en de naam van die [slachtoffer] vermeld stonden en/of
- nepaccounts onder de naam van en voorzien van een foto van voornoemde [slachtoffer]
aan te maken en daarmee gefingeerde gesprekken met die [slachtoffer] te voeren en
daarvan screenshots op Facebook te plaatsen en/of
- gebruik te maken van foto’s van bekenden van die [slachtoffer] op een social media
account op naam van die [slachtoffer] , waarna verdachte contact opnam met die
bekenden en zei dat die [slachtoffer] hun foto’s gebruikt en/of
- (veelvuldig) telefonisch contact op te nemen met die [slachtoffer]
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of
vrees aan te jagen;
Zaak B
hij in op of omstreeks de periode van 1 augustus 2023 tot en met 6 oktober 2023 te
Haarlem,
althans in Nederland,
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] ,
door
- op een (openbare) Facebookpagina (" [naam 1] ”)
berichten te posten inhoudende “ [slachtoffer] ? Je wilt echt he dat ik naar je
ouders ermee ga he” en “ [slachtoffer] ? Ga je weer met [naam 2] aan de xtc-pillen
he?” en/of
- vanuit het raam van zijn woning vele foto’s van die [slachtoffer] te maken en/of met een
laserpen naar die [slachtoffer] te schijnen, als zij onderweg was naar haar werk en/of
- diverse foto’s en/of een trouwaankondiging en/of (gefingeerde) chatgesprekken
van die [slachtoffer] te posten op zijn, verdachtes (openbare) Facebookpagina.
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of
vrees aan te jagen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de in zaak A ten laste gelegde belaging. Van een groot deel van de op het Facebookaccount van verdachte geplaatste berichten kan niet worden vastgesteld wanneer deze zijn geplaatst. De veertien door de verdachte in de ten laste gelegde periode geplaatste berichten zijn onvoldoende om te kunnen concluderen dat is voldaan aan het vereiste van stelselmatigheid. Bovendien zijn deze veertien berichten geplaatst in de ten laste gelegde periode tot 13 december 2023, zodat de klacht van aangeefster niet tijdig is ingediend. Dit zou tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moeten leiden. De andere in zaak A ten laste gelegde handelingen kunnen op basis van het dossier niet bewezen worden of hebben geen belagend karakter.
De raadsman heeft eveneens vrijspraak bepleit voor de in zaak B ten laste gelegde belaging.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de in zaak A en B ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering
Inleiding
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat aangeefster reeds eerder aangifte heeft gedaan van belaging door de verdachte. De verdachte is hiervoor op 17 maart 2021 veroordeeld en liep in de in zaak A en zaak B ten laste gelegde perioden nog in een proeftijd, waaraan als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangeefster is verbonden. Daarmee was voor de verdachte zonder meer duidelijk dat aangeefster geen contact meer met hem wilde. De verdachte heeft op zitting verklaard dat hij wist van het contactverbod.
Juridisch kader
Vooropgesteld moet worden dat bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626). Dat de gedragingen zich binnen een kort tijdsbestek hebben afgespeeld, staat op zichzelf niet in de weg aan een bewezenverklaring van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer (HR 30 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:418).
Zaak A
De politie heeft de Facebookpagina van de verdachte over de periode van oktober 2023 tot 4 juni 2024 onderzocht. In deze periode plaatste de verdachte vrijwel dagelijks berichten met veelvuldig de naam, het adres en/of de foto van aangeefster. Dit betreft ook een foto van aangeefster in haar auto onderweg naar haar werk. Verder zijn op de Facebookpagina van de verdachte foto’s en teksten van de sociale media van vriendinnen van aangeefster aangetroffen. Ook plaatste de verdachte screenshots van chatberichten op zijn Facebookpagina, waarbij de indruk wordt gewekt dat deze hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en aangeefster. Aangeefster heeft verklaard dat zij deze chatberichten niet heeft gestuurd en dat de verdachte nepaccounts onder haar naam heeft aangemaakt waarmee deze gesprekken zijn gemaakt. De verdachte heeft op zitting verklaard dat hij de berichten met gegevens en foto’s van aangeefster en van de sociale media van haar vriendinnen op zijn Facebookpagina heeft geplaatst. De foto van aangeefster in haar auto onderweg naar haar werk, heeft de verdachte gemaakt. Ook de screenshots van de hiervoor genoemde chatberichten heeft de verdachte geplaatst, maar hij ontkent dat dit gefingeerde chatberichten zijn. Daarover oordeelt de rechtbank als volgt. Aangeefster heeft consequent en consistent verklaard dat zij nooit enige relatie met de verdachte heeft gehad en dat is ook overigens op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Aangeefster heeft verklaard dat zij deze chatberichten niet heeft gestuurd en gelet op de uiterst persoonlijke inhoud daarvan, zijn deze berichten onverklaarbaar als niet van een relatie sprake zou zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte accounts heeft aangemaakt met de naam en een foto van de aangeefster, gesprekken tussen hen heeft gefingeerd en screenshots van die gesprekken heeft gedeeld, alsof het gesprekken met aangeefster waren.
Het verweer van de raadsman dat van een groot deel van de berichten niet kan worden vastgesteld wanneer deze zijn geplaatst, verwerpt de rechtbank. Uit het hiervoor genoemde onderzoek van de politie blijkt duidelijk welke periode de verbalisant heeft onderzocht, in welke periode vrijwel dagelijks berichten zijn geplaatst. Daarnaast zijn er meerdere berichten geplaatst met nieuwsberichten, welke alle uit 2024 zijn. Daarmee heeft aangeefster haar klacht tijdig ingediend, zodat ook dit verweer wordt verworpen.
Wel komt de rechtbank tot het oordeel dat de periode, waarin de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd, beperkt dient te worden tot en met 4 juni 2024. De rechtbank beperkt deze periode, gelet op de onderzochte berichten en het feit dat de verdachte vanaf 8 juni 2024 gedetineerd was. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte vanuit de penitentiaire inrichting telefonisch contact heeft gezocht met het slachtoffer. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder gedachtestreepje 6 ten laste gelegde.
Voorts zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder gedachtestreepje 5 ten laste gelegde. De rechtbank is niet gebleken dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van foto’s van bekenden van aangeefster op een social media account op naam van aangeefster, om vervolgens met die bekenden contact op te nemen.
De rechtbank is, gezien het voorgaande, van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven van aangeefster - naar objectieve maatstaven en in onderlinge samenhang bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het ten laste gelegde onder gedachtestreepjes 1, 2, 3 en 4 heeft begaan.
Zaak B
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat het op één dag op het eigen Facebookaccount van de verdachte plaatsen van veel berichten geen stelselmatige inbreuk oplevert. Uit onderzoek door de politie is gebleken dat de verdachte op 6 oktober 2023 op zijn openbare Facebookpagina 557 berichten over aangeefster heeft geplaatst. Daarnaast heeft de verdachte op 18 augustus 2023 meerdere berichten met betrekking tot aangeefster geplaatst op het openbare account “ [naam 1] ”. Er was derhalve niet enkel sprake van één dag, maar van meerdere momenten waarop de verdachte berichten plaatste. Daarnaast geeft aangeefster aan dat zij ook in de tussenliggende periode is lastiggevallen door de verdachte. Zij verklaart dat hij uit het raam hing als zij langsreed, zijn middelvinger opstak en foto’s maakte van haar auto. Deze foto’s zijn ook terug te zien in berichten op de Facebookpagina van de verdachte.
De rechtbank is, gezien het voorgaande, van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven van aangeefster - naar objectieve maatstaven en in onderlinge samenhang bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde onder de gedachtestreepjes 1, 2 partieel en 3 heeft begaan. Voor het onder gedachtestreepje 2 ten laste gelegde schijnen met een laserpen is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank zal de verdachte van dat laatste onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
hij in de periode van 7 oktober 2023 tot en met 4 juni 2024 te Haarlem, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- vrijwel dagelijks berichten te plaatsen op het Facebook account van verdachte over voornoemde [slachtoffer] , waarin de voor-en achternaam van die [slachtoffer] wordt genoemd en waarbij foto’s van het voertuig en het gezicht van die [slachtoffer] zijn geplaatst en
- foto’s en teksten van de social media van vriendinnen van die [slachtoffer] en van familie op het Facebook account van verdachte te plaatsen en
- op het Facebookaccount van verdachte een bericht te plaatsen waarin de adresgegevens en de naam van die [slachtoffer] vermeld stonden en
- nepaccounts onder de naam van en voorzien van een foto van voornoemde [slachtoffer] aan te maken en daarmee gefingeerde gesprekken met die [slachtoffer] te voeren en daarvan screenshots op Facebook te plaatsen
met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
Zaak B
hij in de periode van 1 augustus 2023 tot en met 6 oktober 2023 te Haarlem, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- op een openbare Facebookpagina (" [naam 1] ”) berichten te posten inhoudende “ [slachtoffer] ? Je wilt echt he dat ik naar je ouders ermee ga he” en “ [slachtoffer] ? Ga je weer met [naam 2] aan de xtc-pillen he?” en
- vanuit het raam van zijn woning foto’s van die [slachtoffer] te maken als zij onderweg was naar haar werk en
- diverse foto’s en een trouwaankondiging en gefingeerde chatgesprekken van die [slachtoffer] te posten op zijn, verdachtes openbare Facebookpagina,
met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
belaging, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 5 jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden, met uitzondering van het contactverbod. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel van vijf jaar wordt opgelegd, inhoudende een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod dat ziet op de werkplek van aangeefster. De officier van justitie heeft dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd van zowel de bijzondere voorwaarden als de vrijheidsbeperkende maatregel.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – indien de rechtbank tot een strafoplegging komt – verzocht om een deels voorwaardelijke straf met een behandelverplichting op te leggen en rekening te houden met de realisatietijd voor een plek in een instelling. De raadsman ziet het belang van bijzondere voorwaarden en van de vrijheidsbeperkende maatregel.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan langdurige belaging van het slachtoffer. De verdachte heeft veelvuldig berichten geplaatst op sociale media waarin hij onder meer het slachtoffer bij naam noemt, foto’s van haar deelt en gefingeerde gesprekken van indringende aard deelt. De verdachte is volhardend in zijn gedrag geweest en ook na een eerdere veroordeling voor belaging van hetzelfde slachtoffer doorgegaan met de belaging. Met zijn handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het privéleven van het slachtoffer. Uit de verklaring die het slachtoffer ter zitting heeft afgelegd volgt duidelijke welke grote impact het handelen van de verdachte op haar heeft gehad en hoe angstig zij zich erdoor heeft gevoeld. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens en belangen van het slachtoffer. De verdachte heeft slechts oog gehad voor zichzelf en de kwestie waarmee hij haar naar eigen zeggen wilde confronteren. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de verdachte de ernst en de strafwaardigheid van zijn gedragingen niet lijkt in te zien. De rechtbank acht dit zorgelijk.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid in het nadeel van de verdachte mee.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 6 november 2024, opgesteld door S.J.D. Dijkstra, GZ-psycholoog. Hieruit blijkt dat er bij de verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en een stoornis in het gebruik van alcohol. De deskundige concludeert dat de beschreven psychopathologie tijdens de ten laste gelegde feiten aanwezig was en adviseert de ten laste gelegde feiten in enigszins verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt het advies over.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies, opgesteld door [reclasseringswerker] verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling, alcoholverbod, contactverbod, locatieverbod en dagbesteding.
De op te leggen straf
Ondanks dat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, ziet zij – gelet op de ernst, frequentie en intensiteit van de belagingen en de lange periode waarover deze zijn gepleegd – geen aanleiding om van de strafeis van de officier af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het bovenstaande alleen een gevangenisstraf met een fors voorwaardelijk deel passend is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van het contact- en locatieverbod. De rechtbank zal deze voorwaarden als maatregel overeenkomstig artikel 38v Sr opleggen, zoals hieronder bepaald. Gelet op de hardnekkigheid van de belagingen, zal de rechtbank een proeftijd opleggen voor de duur van vijf jaar.
De rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn en daarmee direct van kracht, omdat er op dit moment nog ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De maatregel overeenkomstig artikel 38v Sr
De rechtbank zal aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid opleggen op grond van artikel 38v Sr, ter voorkoming van verdere strafbare feiten gericht tegen het slachtoffer. De maatregel bestaat uit een contactverbod met het slachtoffer en een gebiedsverbod voor de onmiddellijke omgeving van haar werkplek, [locatie] . De rechtbank zal daarbij bepalen dat een overtreding van het contact- of gebiedsverbod twee weken vervangende hechtenis tot gevolg heeft, met een totale duur van de vervangende hechtenis van maximaal zes maanden. De rechtbank zal de duur van deze maatregel gelijkstellen met de duur van de proeftijd, te weten vijf jaar.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.627,05 ingediend tegen de verdachte wegens schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 6.500,- smartengeld en € 127,05 parkeerkosten voor het zes maal doen van aangifte op het politiebureau.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Het is de rechtbank gebleken dat de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten immateriële schade heeft geleden. De verdachte is reeds eerder veroordeeld voor belaging van de benadeelde partij en heeft zich niet laten weerhouden door voorwaardelijke straffen, bijzondere voorwaarden en contact- en locatieverboden. De benadeelde partij heeft het handelen van de verdachte ervaren als een grote aantasting van haar persoonlijke levenssfeer. In de door haar ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring heeft zij op indringende wijze verteld dat zij zich tot op de dag van vandaag zeer onveilig voelt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gevorderde immateriële schade deels voor vergoeding in aanmerking komt in verband met de ernst van de normschending, de duur en intensiteit van de belaging en de gevolgen die deze belaging daarmee heeft gehad voor de benadeelde partij.
De rechtbank stelt de immateriële schade, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en rekening houdend met wat in vergelijkbare belagingszaken wordt toegekend, vast op een bedrag van € 5.000,-. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de begindatum van het delict, te weten 1 augustus 2023, tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige deel zal de rechtbank benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het navolgende.
Het bedrag van € 127,05 aan reiskosten is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als proceskosten. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij driemaal wegens het doen van aangifte, dan wel een aanvullend verhoor op het politiebureau is geweest. De rechtbank stelt het bedrag vast op € 63,53. De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de proceskosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt en deze tot op heden begroten op € 63,53. Daarnaast zal de verdachte veroordeeld worden in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: belaging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 17 maart 2021 in de zaak met parketnummer 15/064339-20 heeft de politierechter te Noord-Holland de verdachte ter zake van onder andere belaging veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op drie jaren bepaald onder algemene en bijzondere voorwaarden. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 30 maart 2022 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 22 maart 2022 en was ten tijde van het indienen van de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie niet geëindigd.
Bij vonnis van 25 juni 2024 heeft de politierechter te Noord-Holland de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf bevolen, te weten twee maanden.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat de nog openstaande voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd, gelet op het overtreden van de bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen. De rechtbank betrekt daarbij dat de verdachte na 25 juni 2024 niet meer op vrije voeten is geweest. Nadien is niet gebleken dat hij de bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Dat de ten laste gelegde feiten liggen voor de datum waarop de politierechter een gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf heeft bevolen, staat op zichzelf niet in de weg aan toewijzing van het resterende gedeelte van de voorwaardelijk opgelegde straf. Aangezien de officier van justitie echter zijn vordering tot tenuitvoerlegging met name baseert op het overtreden van de bij de eerdere voorwaardelijke straf opgelegde bijzondere voorwaarden, acht de rechtbank het niet opportuun om nogmaals een (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf te bevelen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 285b van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maandennietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
5 (vijf) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht
De verdachte meldt zich daags na afloop van de intramurale behandeling bij Reclassering Nederland, Oostvest 60 Haarlem. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Opname in een zorginstelling
De verdachte laat zich opnemen in De Wier+ of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
-
Alcoholverbod
De verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
-
Dagbesteding
De verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de opgelegde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
MaatregelC
ontactverbod
Legt op de maatregel dat de verdachte voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van vervangende hechtenis van maximaal zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel, dadelijk uitvoerbaar is.
Maatregel Gebiedsverbod
Legt op de maatregel dat de verdachte voor de duur van vijf jaren zich niet zal ophouden in de onmiddellijke omgeving van [locatie] . Daarmee wordt bedoeld dat de verdachte niet mag komen in de volgende straten: - [locatie]
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van vervangende hechtenis van maximaal zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel, dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 5.000,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op
€ 63,53inclusief BTW, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Indien de schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig wordt voldaan, kan gijzeling worden toegepast met een totale maximumduur van 60 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15/064339-20 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 januari 2025.