ECLI:NL:HR:2021:418

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
19/01538
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer door belaging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 maart 2021 een tussenarrest gewezen in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte is beschuldigd van stelselmatige belaging van meerdere slachtoffers, waaronder A, B en C, door gedurende een periode van ruim negen maanden bedreigende telefoontjes te plegen en ongewenste bezorgdiensten naar hun woonadressen te sturen. De Hoge Raad heeft de vraag beoordeeld of de gedragingen van de verdachte als belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden gekwalificeerd. Het hof had geoordeeld dat de gedragingen, hoewel binnen een kort tijdsbestek plaatsgevonden, zo indringend waren dat ze een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers vormden. De Hoge Raad oordeelde echter dat de vaststellingen van het hof met betrekking tot de aard, frequentie en intensiteit van de gedragingen niet toereikend waren voor dit oordeel. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar de rolzitting om de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over een tweede cassatiemiddel dat betrekking heeft op de schadevergoedingsmaatregel voor een van de benadeelden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01538
Datum30 maart 2021
TUSSENARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 maart 2019, nummer 22/005377-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.W.M. Stevens, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag, teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] .
2.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 2 september 2016 tot en met 21 juni 2017 te Rotterdam en Leimuiden en Utrecht en Schoonhoven en Leiden en Spijkenisse, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander, inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 5] en [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , door
meermalen voedsel en een lijkwagen en uitvaartondernemer(s) en taxi’s en een escort en een schoonmaakbedrijf en een slotenmaker en een loodgieter bij die [benadeelde 5] en [benadeelde 4] te laten komen en die [benadeelde 5] uit te schelden en te bedreigen
en
meermalen die [benadeelde 6] te bellen en voedsel en taxi’s bij die [benadeelde 6] te laten komen en abonnementen af te sluiten op naam of op het adres van die [benadeelde 6] zodat die [benadeelde 6] met berichten van en verplichtingen jegens derden geconfronteerd zou worden
en
meermalen voedsel te laten komen bij die [benadeelde 1]
en
meermalen voedsel en taxi’s en een glaszetter te laten komen bij die [benadeelde 2]
en
te bellen naar die [benadeelde 3] en meermalen voedsel en een taxi te laten komen bij die [benadeelde 3]
met het oogmerk die [benadeelde 5] en [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.”
2.2.2
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring - mede in reactie op een ter terechtzitting gevoerd verweer - het volgende overwogen:
“Aangevers [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van belaging in de zin van artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Het hof stelt in dit verband op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het navolgende vast.
De aangeefster [benadeelde 1] heeft op 10 mei 2017 een e-mail ontvangen van de verdachte en/of medeverdachte. In deze mail is de aangeefster - in het kader van een zogenaamd te verstekken lening - gevraagd om haar persoonlijke gegevens door te geven. Nadat [benadeelde 1] de gevraagde gegevens heeft verstrekt, heeft zij op 30 mei 2017 een e-mail ontvangen van de verdachte en/of de medeverdachte, welk bericht inhield dat zij fraude hadden gepleegd met haar gegevens en het slachtoffer binnenkort vast zou worden benaderd door boze schuldeisers. Op diezelfde dag kwamen er vervolgens - binnen een tijdsbestek van 2 uur - twaalf verschillende voedselbezorgdiensten niet door [benadeelde 1] bestelde bestellingen afleveren bij haar woning. Toen de aangeefster contact opnam met het telefoonnummer waarmee de bestellingen waren geplaatst, werden zowel zij als haar kinderen bedreigd.
Voorts stelt het hof vast dat de aangever [benadeelde 3] op 20 juni 2017 door de verdachte of de medeverdachte is gebeld en dat hem in dat gesprek is gevraagd wat het adres van zijn (transgender) dochter was. Toen de aangever aangaf deze gegevens niet te verstrekken, zijn zowel beledigende dingen over hem gezegd als ook over zijn dochter. Op diezelfde dag zijn vervolgens zes verschillende pizzabezorgers niet door [benadeelde 3] geplaatste bestellingen komen afleveren bij zijn woning en in de daaropvolgende nacht - te weten op 21 juni 2017 - is er ook een taxichauffeur aan zijn deur geweest, die hij eveneens niet had besteld. Op 20 juni 2017 werden ook de ex-vrouw en dochter van [benadeelde 3] , via een aan zijn ex-vrouw [betrokkene 2] gericht e-mailbericht, uitgescholden en bedreigd. Nu de aangever ook van deze scheldpartijen en bedreiging kennis heeft genomen, dient deze bedreiging eveneens bij de beoordeling te worden betrokken.
Tot slot stelt het hof met betrekking tot aangever [benadeelde 2] vast dat hij - naar aanleiding van een advertentie over een lening - op 12 mei 2017 is gebeld door de verdachte en/of de medeverdachte, in welk gesprek is afgesproken dat de verdachte ter verificatie een bedrag van € 0,01 zou overmaken op het doorgegeven bankrekeningnummer. Op 30 mei 2017 werd de aangever vervolgens weer gebeld door de verdachte en/of de medeverdachte, in welk gesprek werd aangegeven dat er op zijn naam een bankrekening was geopend, met welke bankrekening een tweetal leningen zouden zijn afgesloten. Op diezelfde dag zijn er vervolgens een drietal pizzabezorgers niet door [benadeelde 2] geplaatste bestellingen bij zijn woning komen afleveren, zijn er een viertal niet door hem bestelde taxi's bij zijn woning verschenen en is er tot slot een niet door hem bestelde glas- en slotenmaker bij zijn woning verschenen.
Voor alle aangevers geldt dat zij niet wisten met wie zij te maken hadden, dat zij geen idee hadden hoe lang deze voormelde handelingen door zouden gaan en hoe serieus zij deze handelingen en de bedreigingen moesten nemen.
Het hof stelt - op grond van de voormelde feiten en omstandigheden - vast dat de verschillende door de verdachte en de medeverdachte bestelde etenswaren en diensten op één dag zijn aangeboden op de woonadressen van de aangevers en voorts dat de voormelde bedreigingen eveneens op diezelfde dag, dan wel een dag daarna, hebben plaatsgevonden, zodat in die zin gesteld kan worden dat de duur van de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte beperkt is gebleven. Het hof kent in dit verband echter ook gewicht toe aan de omstandigheid dat het handelen van de verdachte en de medeverdachte de levens van de slachtoffers langere tijd hebben beperkt dan de voormelde één à twee dagen. Zo is ten aanzien van alle slachtoffers sprake van ernstige bedreigingen gericht aan henzelf en/of hun kind(eren). Dit heeft bij deze slachtoffers gevoelens van onveiligheid teweeggebracht die langere tijd hebben geduurd. De dochter van [benadeelde 3] is met de dood bedreigd. Het slachtoffer [benadeelde 2] heeft zich langere tijd onveilig gevoeld in zijn eigen woning en was bevreesd voor het weer (moeten) openen van de deur voor niet door hem geplaatste bestellingen. Het slachtoffer [benadeelde 1] was ook nadien nog bevreesd om wederom te worden lastig gevallen en haar kinderen durfden bovendien niet meer naar school te gaan.
Gelet hierop als ook op de aard, de intensiteit en de indringendheid van de vorenomschreven gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden en de invloed op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer, is het hof van oordeel sprake is van stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de voormelde slachtoffers. Bij dit oordeel heeft het hof in het bijzonder ook acht geslagen op de omstandigheid dat de identiteit van de verdachte en de medeverdachte de slachtoffers niet bekend was, terwijl de door voor hen onbekende belagers wel over hun persoonlijke gegevens beschikte. Mede door deze anonimiteit is bij de slachtoffers de angst gecreëerd dat een ieder de dader kon zijn als ook dat de belaging onbeperkt voort kon duren.
Het hof verwerpt het verweer en acht de belaging ten aanzien van zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 3] en [benadeelde 2] wettig en overtuigd bewezen.”
2.3.1
Artikel 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.”
2.3.2
Vooropgesteld moet worden dat bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b lid 1 Sr van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (vgl. HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626).
2.4
Het hof heeft geoordeeld dat de bewezenverklaarde gedragingen weliswaar binnen een kort tijdsbestek plaatsvonden, maar dat deze gedragingen zo indringend waren en het leven van de slachtoffers zodanig ontwrichtten, dat telkens sprake was van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] in de betekenis die daaraan toekomt in artikel 285b Sr. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. Dat de gedragingen zich binnen een kort tijdsbestek hebben afgespeeld, staat op zichzelf niet in de weg aan een bewezenverklaring van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, maar de vaststellingen die het hof heeft gedaan met betrekking tot telkens de aard, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte zijn niet toereikend voor zijn oordeel.
2.5
De klacht slaagt.
2.6
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.7
De advocaat-generaal heeft zich niet uitgelaten over het tweede voorgestelde cassatiemiddel. De Hoge Raad is van oordeel dat de advocaat-generaal daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het tweede cassatiemiddel klaagt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met betrekking tot de schade die is veroorzaakt door de bewezenverklaarde belaging van [benadeelde 5] , terwijl het eerste cassatiemiddel niet klaagt over die bewezenverklaring. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwijst de zaak naar de rolzitting van 6 april 2021;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 maart 2021.