2.2.1Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 2 september 2016 tot en met 21 juni 2017 te Rotterdam en Leimuiden en Utrecht en Schoonhoven en Leiden en Spijkenisse, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander, inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 5] en [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , door
meermalen voedsel en een lijkwagen en uitvaartondernemer(s) en taxi’s en een escort en een schoonmaakbedrijf en een slotenmaker en een loodgieter bij die [benadeelde 5] en [benadeelde 4] te laten komen en die [benadeelde 5] uit te schelden en te bedreigen
meermalen die [benadeelde 6] te bellen en voedsel en taxi’s bij die [benadeelde 6] te laten komen en abonnementen af te sluiten op naam of op het adres van die [benadeelde 6] zodat die [benadeelde 6] met berichten van en verplichtingen jegens derden geconfronteerd zou worden
meermalen voedsel te laten komen bij die [benadeelde 1]
meermalen voedsel en taxi’s en een glaszetter te laten komen bij die [benadeelde 2]
te bellen naar die [benadeelde 3] en meermalen voedsel en een taxi te laten komen bij die [benadeelde 3]
met het oogmerk die [benadeelde 5] en [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.”
2.2.2Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring - mede in reactie op een ter terechtzitting gevoerd verweer - het volgende overwogen:
“Aangevers [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van belaging in de zin van artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Het hof stelt in dit verband op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het navolgende vast.
De aangeefster [benadeelde 1] heeft op 10 mei 2017 een e-mail ontvangen van de verdachte en/of medeverdachte. In deze mail is de aangeefster - in het kader van een zogenaamd te verstekken lening - gevraagd om haar persoonlijke gegevens door te geven. Nadat [benadeelde 1] de gevraagde gegevens heeft verstrekt, heeft zij op 30 mei 2017 een e-mail ontvangen van de verdachte en/of de medeverdachte, welk bericht inhield dat zij fraude hadden gepleegd met haar gegevens en het slachtoffer binnenkort vast zou worden benaderd door boze schuldeisers. Op diezelfde dag kwamen er vervolgens - binnen een tijdsbestek van 2 uur - twaalf verschillende voedselbezorgdiensten niet door [benadeelde 1] bestelde bestellingen afleveren bij haar woning. Toen de aangeefster contact opnam met het telefoonnummer waarmee de bestellingen waren geplaatst, werden zowel zij als haar kinderen bedreigd.
Voorts stelt het hof vast dat de aangever [benadeelde 3] op 20 juni 2017 door de verdachte of de medeverdachte is gebeld en dat hem in dat gesprek is gevraagd wat het adres van zijn (transgender) dochter was. Toen de aangever aangaf deze gegevens niet te verstrekken, zijn zowel beledigende dingen over hem gezegd als ook over zijn dochter. Op diezelfde dag zijn vervolgens zes verschillende pizzabezorgers niet door [benadeelde 3] geplaatste bestellingen komen afleveren bij zijn woning en in de daaropvolgende nacht - te weten op 21 juni 2017 - is er ook een taxichauffeur aan zijn deur geweest, die hij eveneens niet had besteld. Op 20 juni 2017 werden ook de ex-vrouw en dochter van [benadeelde 3] , via een aan zijn ex-vrouw [betrokkene 2] gericht e-mailbericht, uitgescholden en bedreigd. Nu de aangever ook van deze scheldpartijen en bedreiging kennis heeft genomen, dient deze bedreiging eveneens bij de beoordeling te worden betrokken.
Tot slot stelt het hof met betrekking tot aangever [benadeelde 2] vast dat hij - naar aanleiding van een advertentie over een lening - op 12 mei 2017 is gebeld door de verdachte en/of de medeverdachte, in welk gesprek is afgesproken dat de verdachte ter verificatie een bedrag van € 0,01 zou overmaken op het doorgegeven bankrekeningnummer. Op 30 mei 2017 werd de aangever vervolgens weer gebeld door de verdachte en/of de medeverdachte, in welk gesprek werd aangegeven dat er op zijn naam een bankrekening was geopend, met welke bankrekening een tweetal leningen zouden zijn afgesloten. Op diezelfde dag zijn er vervolgens een drietal pizzabezorgers niet door [benadeelde 2] geplaatste bestellingen bij zijn woning komen afleveren, zijn er een viertal niet door hem bestelde taxi's bij zijn woning verschenen en is er tot slot een niet door hem bestelde glas- en slotenmaker bij zijn woning verschenen.
Voor alle aangevers geldt dat zij niet wisten met wie zij te maken hadden, dat zij geen idee hadden hoe lang deze voormelde handelingen door zouden gaan en hoe serieus zij deze handelingen en de bedreigingen moesten nemen.
Het hof stelt - op grond van de voormelde feiten en omstandigheden - vast dat de verschillende door de verdachte en de medeverdachte bestelde etenswaren en diensten op één dag zijn aangeboden op de woonadressen van de aangevers en voorts dat de voormelde bedreigingen eveneens op diezelfde dag, dan wel een dag daarna, hebben plaatsgevonden, zodat in die zin gesteld kan worden dat de duur van de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte beperkt is gebleven. Het hof kent in dit verband echter ook gewicht toe aan de omstandigheid dat het handelen van de verdachte en de medeverdachte de levens van de slachtoffers langere tijd hebben beperkt dan de voormelde één à twee dagen. Zo is ten aanzien van alle slachtoffers sprake van ernstige bedreigingen gericht aan henzelf en/of hun kind(eren). Dit heeft bij deze slachtoffers gevoelens van onveiligheid teweeggebracht die langere tijd hebben geduurd. De dochter van [benadeelde 3] is met de dood bedreigd. Het slachtoffer [benadeelde 2] heeft zich langere tijd onveilig gevoeld in zijn eigen woning en was bevreesd voor het weer (moeten) openen van de deur voor niet door hem geplaatste bestellingen. Het slachtoffer [benadeelde 1] was ook nadien nog bevreesd om wederom te worden lastig gevallen en haar kinderen durfden bovendien niet meer naar school te gaan.
Gelet hierop als ook op de aard, de intensiteit en de indringendheid van de vorenomschreven gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden en de invloed op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer, is het hof van oordeel sprake is van stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de voormelde slachtoffers. Bij dit oordeel heeft het hof in het bijzonder ook acht geslagen op de omstandigheid dat de identiteit van de verdachte en de medeverdachte de slachtoffers niet bekend was, terwijl de door voor hen onbekende belagers wel over hun persoonlijke gegevens beschikte. Mede door deze anonimiteit is bij de slachtoffers de angst gecreëerd dat een ieder de dader kon zijn als ook dat de belaging onbeperkt voort kon duren.
Het hof verwerpt het verweer en acht de belaging ten aanzien van zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 3] en [benadeelde 2] wettig en overtuigd bewezen.”
2.3.1Artikel 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.”