ECLI:NL:RBNHO:2025:2574

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
354734
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • E.B. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eisers in vordering tegen aannemer wegens gebrekkige uitvoering van werkzaamheden

In deze civiele zaak vorderen eisers, bestaande uit [eiser 1] en [eiser 2], terugbetaling van de aanneemsom en schadevergoeding van gedaagde, die onder de naam [bedrijf 1] opereert. De eisers stellen dat de door gedaagde uitgevoerde werkzaamheden aan de loods van [bedrijf 2] B.V. gebrekkig zijn uitgevoerd. Gedaagde concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eisers, omdat hij met de Holding, de onderneming van [eiser 2], heeft gecontracteerd en niet met eisers persoonlijk. De rechtbank oordeelt dat gedaagde gelijk heeft en verklaart eisers niet-ontvankelijk in hun vordering. De rechtbank stelt vast dat de Holding de contractspartij is en dat eisers in privé niet bevoegd zijn om de vordering in te stellen. De rechtbank wijst op de akte van cessie van 12 februari 2025, maar oordeelt dat deze geen terugwerkende kracht heeft, waardoor eisers niet procesbevoegd zijn op het moment van indiening van de vordering. De rechtbank veroordeelt eisers in de proceskosten, die op € 6.662,00 worden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/354734 / HA ZA 24-402
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [plaats 1],
2.
[eiser 2],
te [plaats 1],
hierna te noemen: [eiser 2]
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers],
advocaat: mr. M.A.M. van den Brand,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [bedrijf 1],
te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. J.C.I. Veerman.
De zaak in het kort
[eisers] vorderen onder meer terugbetaling door [gedaagde] van aan hem betaalde aanneemsom en schadevergoeding, omdat de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden aan de loods van [bedrijf 2] B.V. gebrekkig zouden zijn uitgevoerd. [eisers] worden niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering tegen [gedaagde]. Niet zij, maar [bedrijf 2] B.V. is de contractspartij bij de met [gedaagde] gesloten aannemingsovereenkomst.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 december 2024
- de conclusie van antwoord in reconventie
- productie 10 van de kant van [eisers]
- de akte overlegging producties tevens wijziging (voorwaardelijke) eis in reconventie
- de producties 42 tot en met 52 van de kant van [eisers]
- de akte wijziging van eis van de kant van [eisers]
- de mondelinge behandeling van 27 februari 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt
- de spreekaantekeningen van mr. Van den Brand
- de pleitaantekeningen van mr. Veerman.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 2] is zelfstandig bevoegd bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V. (hierna: de Holding). De Holding is eigenaar van het perceel [adres 1] te [plaats 1].
2.2.
[gedaagde] heeft aan [eisers] twee offertes uitgebracht: één voor de woning op het adres [adres 2] te [plaats 1], en één voor het plaatsen van vier dakramen en diverse kozijnen in de loods op het adres [adres 3] te [plaats 1].
2.3.
[eiser 2] heeft over de offerte voor de loods op 20 april 2023 het volgende aan [gedaagde] gemaild:
“(…)
Kunnen we de post bouwplaatsvoorzieningen hiermee laten verlaten vervallen en het totaalbedrag afmaken op EUR 70.000,-- rond excl. BTW
(…)”
2.4.
[eiser 2] heeft de offerte voor de verbouwing van de loods bij e-mail van 24 april 2023 aanvaard (hierna: de aanneemovereenkomst). De aanneemsom bedraagt € 90.575,00 (inclusief btw).
2.5.
[eiser 2] heeft [gedaagde] verzocht de facturen voor de verbouwing van de loods op naam van de Holding te stellen. [eiser 2] heeft [gedaagde] ook gevraagd op de factuur of op de offerte de meldcode te vermelden in verband met de aanvraag subsidie voor de kozijnen/tripple glas, omdat ook zakelijke gebruikers de subsidie in 2023 kunnen aanvragen.
2.6.
[gedaagde] heeft vervolgens termijnfacturen tot in totaal € 72.732,25 (80% van de aanneemsom) aan de Holding gestuurd. De Holding heeft de facturen betaald.
2.7.
Kort na het plaatsen van de dakramen in de loods hebben zich lekkages voorgedaan. [eiser 2] heeft [gedaagde] op 5 oktober 2023 verzocht over te gaan tot herstel van gebreken. Na protest van [gedaagde] hebben [eisers] het werk laten beoordelen door onderzoeksbureau TechnoConsult B.V. (hierna: TechnoConsult).
2.8.
[eiser 2] heeft [gedaagde] bij e-mail van 22 november 2023 in gebreke gesteld, met het verzoek om uiterlijk 10 december 2023 aan te geven of hij bereid is de door TechnoConsult geconstateerde gebreken, plus twee nieuwe gebreken, te herstellen.
2.9.
Op 1 december 2023 heeft [gedaagde] [eisers] laten weten dat hij de leverancier van de dakramen in gebreke heeft gesteld en dat hij de aannemingsovereenkomst zal nakomen.
2.10.
Vervolgens is gecorrespondeerd tussen de advocaat van [eisers] en de rechtsbijstandsverzekeraar van [gedaagde].
Op 2 februari 2024 stelt (de advocaat van) [eisers] [gedaagde] in gebreke ten aanzien van nieuwe gebreken. Nadat de rechtsbijstandverzekeraar op 19 februari 2024 had aangegeven dat [gedaagde] bereid is alle geconstateerde gebreken te herstellen, hebben partijen op 5 maart 2024 een plan van aanpak besproken.
2.11.
De advocaat van [eisers] heeft op 5 april 2024 de aannemingsovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
2.12.
De Holding heeft bij openbare akte van cessie van 12 februari 2025 haar vordering op [gedaagde] overgedragen op [eisers]

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eisers] vorderen (samengevat, na wijziging van eis):
Een verklaring voor recht dat de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst is ontbonden, althans deze alsnog te ontbinden;
[gedaagde] te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van het vonnis de sleutels van de loods terug te geven, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat hij hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
[gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling aan [eisers] van de betaalde aanneemsom van € 79.378,86, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente,
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding van € 42.357,14, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente;
[gedaagde] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan [eisers] te betalen:
- een bedrag van € 6.593,83 voor deskundigenkosten, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente,
- een bedrag van € 2.049,31 voor buitengerechtelijke incassokosten, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente,
met veroordeling van [gedaagde] in de beslagkosten de proceskosten.
3.2.
[eisers] leggen aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. Omdat [gedaagde] na vijf tevergeefs gestuurde aanmaningen tot herstel in verzuim is geraakt, stellen [eisers] dat zij op 5 april 2024 bevoegd waren de aannemingsovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Omdat de waarde van het werk nihil is, hebben [eisers] recht op terugbetaling van € 72.732,25 en een dubbel gefactureerd bedrag van € 6.646,61. Daarnaast vorderen Van Beer c.s. een aanvullende schadevergoeding van in totaal € 42.357,14. Omdat [gedaagde] niet bereid is gebleken de hem verstrekte sleutels terug te geven, vorderen van [eisers] op straffe van een dwangsom [gedaagde] daartoe te verplichten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] Volgens [gedaagde] heeft [eiser 2] vanuit haar functie als (statutair) bestuurder namens de Holding opdracht gegeven voor de werkzaamheden aan de loods. [gedaagde] heeft vervolgens aan de Holding gefactureerd, en de Holding heeft ook aan [gedaagde] betaald. De Holding had deze zaak dan ook aanhangig moeten maken. [eisers] in privé zijn daartoe niet bevoegd.
3.4.
Subsidiair betwist [gedaagde] dat [eisers] de aannemingsovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk hebben ontbonden. Verder voert [gedaagde] ook verweer tegen de verschuldigdheid van de overige door [eisers] gevorderde bedragen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert voorwaardelijk, voor zover de rechtbank [eisers] ontvankelijk acht in hun vorderingen, (samengevat, na wijzing van eis):
- [eisers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 26.306,23, te vermeerderen met wettelijke rente
- [eisers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 3.958,53, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] recht heeft op betaling van zijn factuur van 9 oktober 2023 van € 22.210,61. Daarnaast hebben [eisers] de factuur van 7 december 2023 van € 4.095,62 voor meerwerk niet voldaan. Verder vordert € 3.958,53 als schadevergoeding voor drie zwaar beschadigde geretourneerde dakramen.

5.De beoordeling in conventie

Niet-ontvankelijkheid
5.1.
Tussen partijen is in geschil wie de aannemingsovereenkomst met [gedaagde] gesloten heeft. Volgens [eisers] zijn zij dat, volgens [gedaagde] heeft hij de overeenkomst gesloten met de Holding. Het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst is afhankelijk van hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoort tevens de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn [1] .
5.2.
Weliswaar heeft [gedaagde] de offerte gericht aan ‘de familie [eiser 2]’, maar niet weersproken is dat [gedaagde] twee offertes aan [eisers] heeft uitgebracht: één offerte voor een verbouwing van de privéwoning van [eisers], en één voor de verbouwing van de loods op het naastgelegen adres [adres 1]. Vast staat dat het perceel met de loods eigendom is van de Holding. Het betoog van [eisers] dat in de aanloop naar de offerte slechts is gesproken over prijzen inclusief btw, waaruit volgens hen kan worden afgeleid dat [eiser 2] niet uit naam van de Holding handelde, kan geen stand houden. In reactie op het aanbod van [gedaagde] stelt [eiser 2] in haar e-mail van 20 april 2023 aan [gedaagde] voor de aanneemsom af te maken op € 70.000,00 exclusief btw. Daar komt bij dat [eiser 2] na het sluiten van de aannemingsovereenkomst [gedaagde] heeft verzocht de facturen aan de Holding te sturen. De Holding heeft de termijnfacturen van [gedaagde] vervolgens ook betaald. [eisers] hebben aangevoerd dat de gedane betalingen de Holding nog geen contractspartij maakt, omdat iedereen voor een ander mag betalen op grond van artikel 6:30 van het Burgerlijk Wetboek. De betalingen door de Holding kunnen er niet aan afdoen dat [eiser 2] [gedaagde] uitdrukkelijk heeft verzocht de facturen op naam van de Holding te stellen. Dat de Holding de schuld van [eisers] voldeed, blijkt daaruit namelijk niet. De rechtbank ziet in het verzoek van [eiser 2] over de tenaamstelling van de facturen daarentegen een sterke aanwijzing dat de Holding als contractspartij moet worden aangemerkt. Daar komt bij dat [eiser 2] [gedaagde] ook heeft gevraagd een meldcode op de offerte of de facturen te vermelden, ‘omdat ook zakelijke gebruikers in 2023 voor subsidie kunnen aanvragen.’ Verder vindt de rechtbank van belang dat de ingebrekestelling van 22 november 2023 door [eiser 2] is uitgebracht en dat zij daarin onder meer vermeldt dat zij met [gedaagde] is overeengekomen dat [gedaagde] onder meer meerdere kozijnen plaatst. De rechtbank ziet in deze feiten en omstandigheden voldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat [eiser 2] in de contacten en correspondentie met [gedaagde] niet [eisers] in privé vertegenwoordigt, maar de Holding. Dat vindt ook bevestiging in het feit dat alleen [eiser 2] correspondeert met [gedaagde] over de offerte en de uitvoering van het werk. Dat alle correspondentie van een privé e-mailadres zou zijn verstuurd, kan aan die conclusie niet afdoen. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de Holding partij is bij de aannemingsovereenkomst.
5.3.
[eisers] stellen (subsidiair) dat zij de inmiddels wel de bevoegde procespartij zijn. [eisers] wijzen op de akte van cessie van 12 februari 2025, waarbij de Holding haar vorderingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst aan [eisers] heeft overgedragen. [eisers] verwijzen daarbij naar een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 9 september 2015 [2] en een vonnis van de rechtbank Gelderland van 17 maart 2023 [3] .
5.4.
[gedaagde] heeft de rechtsgeldigheid van de akte van cessie niet betwist. De akte dateert echter van 12 februari 2025, zodat [eisers] op grond van die akte niet beschikkingsbevoegd was op het moment dat zij de vordering op 25 juni 2024 tegen [gedaagde] aanhangig maakte. De akte van cessie verandert dat niet, die heeft namelijk geen terugwerkende kracht. Dat betekent dat [eisers] niet procesbevoegd is en niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het beroep van [eisers] op de in r.o. 5.3. genoemde vonnissen maakt dat niet anders. In die zaken is naar oordeel van de rechtbank sprake van een andere situatie.
Conclusie / proceskosten
5.5.
De conclusie is dus dat [eisers] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.
[eisers] moeten worden beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij. Zij moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
2.626,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.662,00

6.De beoordeling in (voorwaardelijke) reconventie

6.1.
[gedaagde] heeft aan de vordering in reconventie ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank [eisers] in conventie ontvankelijk acht. Aan de voorwaarde is niet voldaan. De rechtbank zal [eisers] in de hoofdzaak immers niet-ontvankelijk verklaren. De vordering in reconventie zal daarom als niet ingediend worden beschouwd.
6.2.
Geen van partijen kan als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zal een proceskostenveroordeling achterwege worden gelaten.

7.De beslissing

De rechtbank
7.1.
verklaart [eisers] niet-ontvankelijk,
7.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 6.662,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
7.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.

Voetnoten

1.HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615, rov 3.2