4.11.Met deze stelling vraagt [gedaagde] teveel van het voorstellingsvermogen van de kantonrechter. Immers, in dat geval zou hij moeten aannemen dat een onbekende derde:
- de door [gedaagde] als productie 3 overgelegde kredietovereenkomst met een valse handtekening zou hebben ondertekend,
- de op haar adres geleverde zaken, als vermeld op productie 1 van Lindorff, zou hebben aangenomen,
- alle zes aanmaningen die naar haar adres zijn verzonden, overgelegd door Lindorff als producties 2 en 4, zou hebben onderschept,
- de in productie 3 van Lindorff vermelde telefoontjes met het incassobureau over de vordering zou hebben gepleegd,
- zonder haar medeweten de door Lindorff als productie 5 overgelegde fax van 2 november 2005 over de onderhavige vordering zou hebben gezonden,
- van de bankrekening van [gedaagde] betalingen op de vordering zou hebben verricht.
Uit dit samenstel van feiten kan niet anders worden geconcludeerd dan dat [gedaagde] wel tot aankoop van de gestelde zaken van Wehkamp is overgegaan, alsmede zich heeft gebonden aan de als productie 3 door Lindorff overgelegde kredietovereenkomst. Immers, na de kredietovereenkomst zijn van de bankrekening van [gedaagde] betalingen verricht (productie 7 van Lindorff) die overeenkomen met het termijnbedrag dat is overeengekomen in de door [gedaagde] als productie 3 overgelegde kredietovereenkomst. Voorts heeft [gedaagde] geen verklaring voor het feit dat in de kredietovereenkomst haar correcte geboortedatum is opgenomen (productie 4 van [gedaagde] ). Evenmin heeft zij een verklaring voor het feit dat er in de hiervoor bedoelde fax van 2 november 2005 een dossiernummer en openstaand bedrag worden genoemd die precies overeenkomen met het dossiernummer en openstaand bedrag die zijn genoemd in de aan [gedaagde] gerichte aanmaning van 12 oktober 2005 (productie 2 van Lindorff). De kantonrechter wijst het verweer van [gedaagde] op dit punt dan ook af.