ECLI:NL:RBGEL:2023:1522

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
10161837
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag uit een koopovereenkomst met betrekking tot activa en de rechtsgeldigheid van cessie

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap, betaling van € 20.000,00 van de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, op basis van een koopovereenkomst die op 20 september 2021 is gesloten. De eiseres stelt dat de gedaagde de tweede tranche van de koopsom, die op 30 september 2022 betaald moest worden, niet heeft voldaan. De eiseres is rechthebbende op de vordering omdat de rechtsvoorganger van de eiseres de vordering aan haar heeft gecedeerd. De gedaagde betwist de rechtsgeldigheid van de cessie en stelt dat zij recht heeft op verrekening van een vermeende schade die zij heeft geleden door het aangaan van de koopovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van verval van omzet bij een vaste klant, en dat de gedaagde niet kan aantonen dat de cessie niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. De kantonrechter wijst de vordering van de eiseres toe en veroordeelt de gedaagde in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 10161837 \ CV EXPL 22-3055
Vonnis van 17 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres],
als rechtsopvolger van de besloten vennootschap [rechtsvoorganger eiseres]
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J. van Berk,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde],
voorheen genaamd [rechtsvoorganger gedaagde]
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E. Sahhar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 december 2022
- de mondelinge behandeling van 10 februari 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt; beide partijen hebben zich hierbij van spreekaantekeningen bediend, die zich bij de stukken bevinden
- de aanvullende producties van [eiseres]
- de akte houdende overlegging tevens uitlating producties en bewijsaanbod van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Op 20 september 2021 hebben [rechtsvoorganger eiseres] (hierna: [rechtsvoorganger eiseres] ) en [rechtsvoorganger gedaagde] , de rechtsvoorganger van [gedaagde] , een koopovereenkomst met betrekking tot activa van [rechtsvoorganger eiseres] gesloten (hierna: koopovereenkomst). In die koopovereenkomst staat het volgende:

Artikel 2 levering en betaling
(…)
2.4
Indien Koper kennis heeft van verval van omzet bij een vaste klant van de Vennootschap, is Koper gerechtigd de in de koopsom opgenomen omzet van deze vaste klant in mindering te brengen op de tweede te betalen tranche van de koopsom. Vaste klanten waarvan de koper eerst na 30 september 2022 kennis van verval van omzet krijgt, zullen voor 50% in mindering worden gebracht, tenzij het verval te wijten is aan handelingen van de Koper jegens die vaste klant. De wijze van berekening van aanpassing van de koopsom en definitie van het begrip vaste klant zal in overleg tussen Koper en Verkoper worden bepaald.
2.5
De in artikel 1.1 vermelde koopsom kan ten hoogste met € 20.000,- (…) worden verminderd ingevolge artikel 2.4.
(…)

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 20.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 10 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening, kosten rechtens.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] het volgende ten grondslag. [rechtsvoorganger eiseres] heeft met (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] een koopovereenkomst gesloten. De koopovereenkomst hield in dat [gedaagde] onderhanden werk, de klantenportefeuille, relaties en goodwill van [rechtsvoorganger eiseres] kocht. Over betaling van de koopsom is afgesproken dat een bedrag zou worden voldaan op 30 september 2021, op 30 september 2022 en op 30 september 2023. De eerste tranche is betaald. De tweede tranche (het bedrag dat op 30 september 2022 betaald moest zijn) niet. Het gaat om een bedrag van € 20.000,00. Dat bedrag vordert [eiseres] in deze procedure. [eiseres] is rechthebbende op de vordering geworden doordat [rechtsvoorganger eiseres] de vordering aan haar heeft gecedeerd. De wettelijke handelsrente is verschuldigd omdat [gedaagde] te laat betaalt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Cessie
4.1.1.
[gedaagde] betwist dat een rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden. Daarom is [eiseres] volgens haar niet-ontvankelijk in haar vordering.
4.1.2.
Voor overdracht van een goed is een levering vereist, krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken (art. 3:84 BW). De titel en beschikkingsbevoegdheid heeft [gedaagde] niet betwist; enkel de levering. Levering van een vordering gaat via een akte en een mededeling (art. 3:94 BW). Dat een akte van openbare cessie is opgemaakt op 29 oktober 2021 is niet betwist en staat (dus) vast. De akte is ook door [eiseres] overgelegd. Dat [gedaagde] van de cessie per e-mail op 2 september 2022 in kennis is gesteld, is echter door haar betwist en staat daarmee niet vast. De vraag is daarom of de mededeling heeft plaatsgevonden.
4.1.3.
[eiseres] heeft gesteld dat de e-mail op 2 september 2022 naar [gedaagde] gestuurd is, maar heeft daarvan geen bewijs kunnen overleggen, omdat zij, zo betoogt ze, niet meer bij/in de e-mailbox kan komen vanwaar de e-mail verzonden is. Zij heeft daarom verder gesteld dat ook de brief van 4 oktober 2022 van [rechtsvoorganger eiseres] aan [gedaagde] als mededeling kan worden gezien. Daarin staat onder meer: “
Gezien uw mededeling dat u (…) geen enkele betaling aan mij (LEES: [eiseres] ) zult doen (…) stel ik u hierbij in gebreke en wettig in verzuim en sommeer ik u de 2e termijn van de koopsom ad € 20.000,00 binnen 5 dagen na heden aan [eiseres] te voldoen op de u bekende bankrekening.” Daarnaast heeft ze gesteld dat ook de dagvaarding als mededeling van de cessie kan worden gezien.
4.1.4.
De kantonrechter is van oordeel dat in de brief van 4 oktober 2022 geen mededeling van de cessie gelezen kan worden. Nergens wordt medegedeeld dat de vordering is overgedragen. De dagvaarding, die aan [gedaagde] is betekend op 17 oktober 2022 kan wél als mededeling van de cessie worden gezien. Daarin staat dat de vordering van [rechtsvoorganger eiseres] is overgedragen aan [eiseres] en de akte van cessie is bij dagvaarding ook overgelegd. Daarmee is aan alle vereisten voor een rechtsgeldige levering voldaan (akte en mededeling). [eiseres] is dus ontvankelijk. Dat de mededeling gelijktijdig met de dagvaarding plaatsvindt, betekent niet dat de mededeling daardoor “te laat” is. Voor het tijdstip van de mededeling gelden geen regels. Deze kan bijvoorbeeld ook nog plaatsvinden bij akte of in hoger beroep (vergelijk Hof Den Bosch 15 augustus 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3622, r.o. 3.5 en Hof Amsterdam 28 december 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9118, r.o. 3.4). Dat de cessionaris tot het moment van betekening van de dagvaarding nog geen rechthebbende was doet daar niet aan af en maakt hem niet niet-ontvankelijk. Door en met de betekening wordt de debitor cessus immers geacht de mededeling te hebben ontvangen.
4.1.5.
[gedaagde] heeft nog gesteld dat het [rechtsvoorganger eiseres] verboden was de vordering over te dragen zonder toestemming van [gedaagde] , omdat [gedaagde] zo haar recht op verrekening niet (langer) kan uitoefenen. Los van het feit dat verrekening onder omstandigheden ook kan plaatsvinden na een cessie (art. 6:130 BW) geldt dat toestemming geen vereiste is voor een geldige overdracht van een vordering. Daarom gaat deze stelling van [gedaagde] niet op.
4.2.
Vermindering koopsom
4.2.1.
[gedaagde] doet een beroep op art. 2.4 van de koopovereenkomst. Volgens haar heeft ze kennis gekregen van verval van omzet bij een vaste klant van [rechtsvoorganger eiseres] en is zij daarom gerechtigd de in de koopsom opgenomen omzet van deze vaste klant in mindering te brengen op de tweede te betalen tranche van de koopsom. Ongeveer € 40.000,00 / € 70.000,00 aan omzet is vervallen. Dat is meer dan de € 20.000,- die zij verschuldigd zou zijn aan [rechtsvoorganger eiseres] en daarom is zij niets verschuldigd, aldus [gedaagde] . Zij heeft haar stellingen onderbouwd met twee e-mails van haar accountant van 15 december 2022 en 30 januari 2023. De accountant heeft per boekjaar omzetten vergeleken.
4.2.2.
Het beroep van [gedaagde] op art. 2.4 van de koopovereenkomst slaagt niet. Zij heeft onvoldoende onderbouwd dat in de periode vanaf 1 oktober 2021 (datum betaling eerste tranche) tot en met 30 september 2022 (datum waarop betaling van de tweede tranche had moeten plaatsvinden) sprake was van verval van omzet bij een vaste klant van [rechtsvoorganger eiseres] . Allereerst is niet duidelijk of de namens [gedaagde] berekende bedragen zien op de betreffende periode. Als [gedaagde] namelijk van het verval van omzet pas na 30 september 2022 kennis heeft gekregen, kan slechts 50% in mindering worden gebracht (en niet 100%), tenzij het verval te wijten is aan handelingen van de koper jegens die vaste klant. Dat onderscheid is dus wel van belang. Daarnaast geeft artikel 2.4 aan dat de wijze van berekening van aanpassing van de koopsom en de definitie van het begrip “vaste klant” in overleg tussen [gedaagde] en [rechtsvoorganger eiseres] wordt bepaald. Dat er overleg heeft plaatsgevonden, hoe de koopsom dan moet worden aangepast en wat de definitie is van het begrip “vaste klant” heeft [gedaagde] niet gesteld en ook niet onderbouwd. Dit terwijl dat wel van haar verwacht mocht worden, nu zij een beroep doet op art. 2.4 van de koopovereenkomst. Dat (vrijwel) alle omzet van vaste klanten afkomstig was, is door [eiseres] gemotiveerd betwist, en dus niet vast komen te staan.
4.2.3.
Dat [gedaagde] met [rechtsvoorganger eiseres] in overleg heeft willen gaan, maar dat [rechtsvoorganger eiseres] ieder overleg uit de weg ging, is door [gedaagde] weliswaar gesteld, maar door haar onvoldoende onderbouwd. De enige onderbouwing die zij gegeven heeft, is dat [rechtsvoorganger eiseres] een overleg dat partijen zouden hebben op 5 juli 2022 heeft afgezegd. Dat is onvoldoende. Wat precies de inhoud van dit overleg zou zijn is bijvoorbeeld niet duidelijk geworden. En ook niet waarom er geen nieuw overleg is ingepland door [gedaagde] . Als zij van mening was dat ze recht had op een vermindering van de koopsom, was het in haar belang dat overleg tijdig te starten.
4.2.4.
Nu [gedaagde] haar beroep op art. 4.2 van de koopovereenkomst onvoldoende heeft onderbouwd, kan zij op grond hiervan geen bedrag in mindering brengen op de tweede te betalen tranche van de koopovereenkomst.
4.3.
Verrekening met schade
4.3.1.
[gedaagde] stelt dat zij schade heeft geleden als gevolg van het aangaan van de koopovereenkomst. Volgens haar voldoet de overgedragen onderneming van [rechtsvoorganger eiseres] , wat betreft de goodwill, niet aan de overeenkomst (art. 7:17). Zo is de klantenportefeuille anders dan tijdens de onderhandelingen tussen partijen bij het bepalen van de koopprijs is besproken en heeft een auditor onregelmatigheden aangetroffen in de voormalige portefeuille van [rechtsvoorganger eiseres] . De schade is door [gedaagde] (voorlopig) begroot op ongeveer € 8.600,00, maar daar komt nog meer bij. De koopprijs moet, op grond van art. 7:22 lid 1 onder b BW, daarom met € 20.000,00 worden verlaagd, aldus [gedaagde] .
4.3.2.
[eiseres] heeft alle stellingen van [gedaagde] gemotiveerd betwist. [gedaagde] heeft haar schade (nog) niet nader onderbouwd, maar daar wel bewijs van aangeboden. De kantonrechter begrijpt de stellingen van [gedaagde] zo dat zij een beroep doet op art. 6:230 BW. Artikel 7:22 BW is geschreven voor consumentenkoop en daar is in dit geval geen sprake van. [gedaagde] heeft haar beroep echter onvoldoende onderbouwd. Of bijvoorbeeld sprake is van schade en hoe hoog die eventuele schade is, is onvoldoende duidelijk geworden. Ook is onduidelijk of sprake is van dwaling. Dat maakt dat de gegrondheid van dit verweer van [gedaagde] niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. De vordering van [eiseres] daarentegen ligt voor toewijzing gereed. Op grond van de koopovereenkomst moet [gedaagde] namelijk de tweede tranche betalen. Dat betekent dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal toewijzen en dit verrekeningsverweer van [gedaagde] niet zal honoreren (art. 6:136 BW). Voor zover [gedaagde] met haar stellingen beoogt om de overeenkomst in deze procedure aan te tasten wegens dwaling geldt dat zij daarop alleen beroep kan doen tegenover de cedent (zie Asser 6 II, nrs. 264 en 265).
De gevorderde wettelijke handelsrente wordt niet betwist, zodat deze zal worden toegewezen als gevorderd.
4.4.
Artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
4.4.1.
In haar conclusie van antwoord en op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] uiteengezet dat [eiseres] de kantonrechter op het verkeerde been heeft proberen te zetten door onder meer een onvolledig beeld naar voren te brengen van de zaak door feiten weg te laten. Daaruit moet de kantonrechter de gevolgtrekking maken die hij geraden acht, aldus [gedaagde] . Wat die gevolgtrekking moet zijn, heeft [gedaagde] niet aangegeven.
4.4.2.
De kantonrechter is niet van oordeel dat [eiseres] onwaarheden heeft gepresenteerd of onvoldoende volledig is geweest. Dat de e-mail over de cessie in het ongerede is geraakt, betekent niet dat hij niet gestuurd kan zijn en [eiseres] daarover dus gelogen heeft. Daarnaast geldt dat de advocaat van [gedaagde] op 20 december 2022 een uitgebreide brief aan [eiseres] heeft gestuurd met verweren. Met deze verweren kon [eiseres] in de dagvaarding geen rekening houden, omdat de dagvaarding al op 17 oktober 2022 was uitgebracht. Ook dat kan dus niet aan [eiseres] worden tegengeworpen. Verder betekent de omstandigheid dat [rechtsvoorganger eiseres] en [eiseres] een andere visie hebben nog niet dat er sprake is van schending van de waarheidsplicht. Tot slot hebben zowel [eiseres] als [gedaagde] stukken gewisseld en zich kunnen uitlaten over elkaars standpunten, zodat alle feiten en standpunten die partijen hebben willen aandragen aan de orde zijn gekomen.
4.5.
Proceskosten
4.5.1.
Uit het voorgaande volgt dat het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 20.000,00 wordt toegewezen.
4.5.2.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
108,08
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
792,00
(2,00 punten × € 396,00)
Totaal
2.284,08

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 10 oktober 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.284,08,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2023.
398 \ 40141