Overwegingen
1. Bij voorschotbeschikking van 23 augustus 2023 is aan eiser een voorschot kindgebonden budget met betrekking tot het jaar 2023 toegekend van € 2.318. Bij het vaststellen van het voorschot is verweerder uitgegaan van een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 153.231. Eiser heeft geen aanvraag ingediend voor het ontvangen van kindgebonden budget.
2. Op 27 juli 2023 en op 24 augustus 2023 heeft eiser telefonisch contact gehad met de Belastingtelefoon.
3. Bij herziene voorschotbeschikking van 22 september 2023 is het bedrag van het kindgebonden budget ongewijzigd gebleven. Bij het vaststellen van het herziene voorschot is verweerder uitgegaan van een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 157.703.
4. Op 3 juni 2024 heeft verweerder een melding ontvangen vanuit de Basisregistratie Inkomen (BRI) dat de inspecteur van de Belastingdienst het toetsingsinkomen van eiser in 2023 heeft vastgesteld op € 99.539 en de rendementsgrondslag op € 96.199.
5. Bij beschikking van 10 januari 2025 (het bestreden besluit) is het kindgebonden budget definitief bepaald op nihil en is van eiser een bedrag van € 2.366 (inclusief € 48 aan rente) aan te veel ontvangen voorschot kindgebonden budget teruggevorderd. Bij het vaststellen van het definitieve bedrag aan kindgebonden budget is verweerder uitgegaan van een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 61.016 en een vermogen van € 156.303.
6. In geschil is of verweerder het aan eiser betaalde voorschot kindgebonden budget (inclusief rente) dat betrekking heeft op het jaar 2023 mocht terugvorderen.
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat de terugvordering moet worden gematigd tot nihil omdat sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel en omdat de terugvordering onevenredig is. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en matiging van de terugvordering tot nihil.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel en dat de terugvordering, die bij herziene beslissing op bezwaar met 50% is gematigd, niet onevenredig is. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Gevolgen herziene beslissing op bezwaar
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder hangende het beroep, een herziene beslissing op het bezwaar heeft genomen, op 1 augustus 2025, waarbij aan de bezwaren van eiser gedeeltelijk tegemoet is gekomen. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft het beroep van eiser mede betrekking op deze herziene beslissing op bezwaar. De rechtbank betrekt daarom de herziene beslissing van 1 augustus 2025 bij de behandeling van het beroep. Nu de terugvordering door verweerder bij herziene beslissing op bezwaar tot 50% is gematigd, is het beroep tegen het bestreden besluit reeds om deze reden gegrond. De rechtbank zal beoordelen of er reden bestaat om de terugvordering verder te matigen.
Recht op kindgebonden budget
10. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder terecht het vermogen van eiser op de peildatum 1 januari 2023 heeft meegenomen in de berekening van de toeslagen, waardoor het kindgebonden budget terecht op nihil is vastgesteld. In geschil is slechts nog of de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag aan kindgebonden budget wegens overschrijding van de vermogensgrens wordt verhinderd door de schending van het vertrouwensbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel.
Vertrouwensbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel
11. Eiser stelt dat hij mocht vertrouwen op hetgeen telefonisch aan hem is medegedeeld door de medewerker(s) van de Belastingtelefoon en dat verweerder niet heeft voldaan aan de haar als bestuursorgaan toekomende zorgplicht om hem te voorzien van actuele, nauwkeurige en toegankelijke informatie. Toen eiser erachter kwam dat aan hem een voorschot kindgebonden budget was toegewezen heeft hij contact gezocht met de Belastingtelefoon om na te vragen of dit klopte. Door een medewerker is hem verzekerd dat het klopte dat eiser recht had op kindgebonden budget op basis van zijn inkomen. De vermogensgrens is niet door de medewerker(s) ter sprake gebracht. Eiser is ook niet verwezen naar een website waar hij kon controleren of hij wel recht had op kindgebonden budget. Er is zelfs door een medewerker van Dienst Toeslagen gebeld met de ex-partner van eiser om te checken of zij het er wel mee eens was dat eiser voor hun kind het kindgebonden budget zou aanvragen. Ook met haar is er niet over vermogen gesproken.
12. Verweerder heeft daartegen ingebracht dat er aan eiser geen concrete toezegging is gedaan door een medewerker van verweerder waaraan eiser het vertrouwen mocht ontlenen dat er in 2023 geen kindgebonden budget van hem zou worden teruggevorderd.
13. De rechtbank overweegt dat op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (vgl. ABRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1628, r.o. 7.3) uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde en vijfde lid, van de Awir, voortvloeit dat aan de verlening van voorschotten van toeslagen niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een aanspraak op toeslagen bestaat die met de verleende voorschotten overeenkomt. Dit kan anders zijn als sprake is van een concrete, ondubbelzinnige toezegging van verweerder waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat hij recht had op kindgebonden budget. Daarbij is nodig dat alle relevante feiten en omstandigheden bekend waren bij verweerder en dat met inachtneming daarvan een concrete toezegging is gedaan. 14. Vaststaat dat verweerder bij de toekenning van het voorschot kindgebonden budget niet het (geschatte) vermogen van eiser heeft betrokken. Verweerder heeft met betrekking tot de toekenning van het voorschot het volgende toegelicht. Het kindgebonden budget is door verweerder verstrekt zonder dat daartoe door eiser een aanvraag is gedaan, aangezien er recht bestond op kinderbijslag en eiser kinderopvangtoeslag ontving. Eiser wordt dan geacht een aanvraag voor het kindgebonden budget te hebben gedaan op grond van artikel 5, tweede lid van de Wet op het kindgebonden budget (Wkgb). Bij de bepaling van (de hoogte van) het voorschot zijn door verweerder daarbij alleen (geschatte) inkomensgegevens van eiser en zijn toeslagpartner in aanmerking genomen. Het (geschatte) vermogen van eiser en zijn toeslagpartner is hierbij niet in aanmerking genomen. Het vermogen wordt, zo verklaart verweerder, uitsluitend achteraf in aanmerking genomen bij de definitieve berekening van het kindgebonden budget, namelijk als de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld en er een melding komt vanuit de BRI. Het toekennen van het voorschot op basis van (slechts) de inkomensgegevens levert op zichzelf nog geen strijd op met het zorgvuldigheidsbeginsel.
15. Ten tijde van het toekennen van het voorschot bij voorschotbeschikking van 23 augustus 2023 en ten tijde van de telefoongesprekken van eiser met de Belastingtelefoon op 27 juli 2023 en 24 augustus 2023 waren er in de systemen van verweerder nog geen gegevens aanwezig over de hoogte van het vermogen van eiser op de peildatum. In zoverre kan niet worden gezegd dat bij verweerder alle relevante feiten en omstandigheden bekend waren. De rechtbank heeft daarbij mede overwogen dat, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, de gegevens over het vermogen van eiser op de peildatum 1 januari 2023 bij verweerder niet bekend waren tot het moment waarop die gegevens door de inspecteur van de Belastingdienst zijn vastgesteld en verweerder daarvan op 3 juni 2024 een melding vanuit de BRI ontving.
16. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder op de hoogte had kunnen zijn van het vermogen van eiser op de peildatum. De rechtbank stelt hierbij voorop dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting (Belastingdienst) en de Dienst Toeslagen twee verschillende bestuursorganen zijn, die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. De inspecteur voor de inkomstenbelasting is bevoegd het verzamelinkomen en het vermogen vast te stellen. De Dienst Toeslagen is bevoegd de inkomensafhankelijke regelingen uit te voeren. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de Dienst Toeslagen het inkomen en vermogen in aanmerking dient te nemen zoals dat volgt uit de aanslag inkomstenbelasting (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0491 en van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2396). Dit zijn de gegevens zoals vastgelegd in de BRI. Wat hier ook verder van zij, is voor een beroep op het vertrouwensbeginsel bovendien niet van belang of verweerder bekend had kunnen zijn met alle relevante feiten en omstandigheden, maar is van belang of hij daar daadwerkelijk mee bekend was. 17. Uit de gespreksnotities die verweerder van de telefoongesprekken gehouden op 27 juli 2023 en 24 augustus 2023 heeft overgelegd kan de rechtbank niet afleiden dat er met eiser over (de hoogte van) zijn vermogen is gesproken. Ter zitting heeft eiser daarover verklaard dat hij aan de telefoon heeft gezegd dat hij met zijn ex-partner ‘een woning’ bezat. De rechtbank overweegt dat verweerder uit die opmerking niet direct hoefde op te maken dat eiser over vermogen beschikte en overweegt dat voor verweerder ook geen verplichting bestond om eiser over de vermogensgrens te informeren, zodat ook in zoverre het zorgvuldigheidsbeginsel niet is geschonden.
18. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een concrete toezegging door verweerder is gedaan. Ook in de gang van zaken zoals eiser die heeft beschreven, ligt geen toezegging van verweerder besloten. Voor zover al sprake zou zijn van een concrete toezegging door verweerder, zou die ook niet zijn gedaan met inachtneming van alle relevante feiten en omstandigheden. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet.
19. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat verweerder het volledige bedrag aan teveel ontvangen toeslagen terugvordert, omdat eiser in eerste instantie te hoge bedragen aan gemeenschapsgelden (in de vorm van voorschotten voor de toeslagen) heeft ontvangen. Dit is alleen anders als de nadelige gevolgen van terugvordering voor eiser onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de terugvordering. Alleen in dat geval kan verweerder het bedrag van de terugvordering matigen. Dit staat in artikel 26 van de Awir.
20. Eiser stelt zich op het standpunt dat het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van het uitbetaalde kindgebonden budget onevenredig is, omdat het niet aan eiser te wijten is dat er een bedrag aan hem is uitbetaald. Eiser voert aan dat hij het kindgebonden budget niet zelf heeft aangevraagd en dat hij zich na de toekenning van het kindgebonden budget voldoende heeft geprobeerd te informeren over zijn rechten en plichten met betrekking tot het kindgebonden budget. Volgens eiser is verweerder tekortgeschoten in de communicatie over het maximaal toegelaten vermogen bij kindgebonden budget en volgt dit ook uit het feit dat verweerder dit sinds kort anders aanpakt en nu wel duidelijk de vermogensgrens in de correspondentie met belastingplichtigen benoemd en het vermogen opvraagt via MijnToeslagen. Eiser stelt tot slot dat verweerder de situatie waarin hij ten onrechte kindgebonden budget heeft ontvangen ook onnodig lang heeft laten duren, zodat eiser ook met betrekking tot het jaar 2024 kindgebonden budget heeft ontvangen en verweerder al op 1 januari 2024 had kunnen zien dat dit ten onrechte was. Eiser heeft ter zitting nog gesteld dat hij met ingang van het jaar 2025 wel weer recht heeft op kindgebonden budget, maar dat hij het te ontvangen kindgebonden budget zal moeten aanwenden om de terugvorderingen over 2023 en 2024 terug te betalen. Eiser omschrijft deze situatie als ‘bizar’.
21. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de terugvordering niet verder dient te worden gematigd dan reeds is gedaan bij de herziene beslissing op bezwaar. Verweerder heeft de terugvordering van het kindgebonden budget gematigd met 50%, gelet op de specifieke bijzondere omstandigheden die hij heeft onderkend in de situatie van eiser. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting verklaard dat hij als bijzondere omstandigheid heeft aangemerkt dat op de voorbeschikking en de specificatie van de voorschotbeschikking niet is vermeld dat het (geschatte) vermogen van eiser (nog) niet is meegenomen voor de berekening van het kindgebonden budget en ook niet dat er een vermogensgrens geldt. Verweerder geeft eiser er gelijk in dat – afgaande op de (specificatie van de) voorschotbeschikking – de op aanwijzing van verweerder te controleren gegevens alleen bestonden uit de inkomensgegevens, en dat eiser die gegevens ook gecontroleerd heeft.
22. De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat de terugvordering – zoals verweerder ook terecht heeft gesteld – het algemene belang dient dat gemeenschapsgelden juist worden besteed. Een toeslag is een financiële tegemoetkoming van het Rijk (artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Awir) waarop alleen aanspraak bestaat als er wordt voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden die zijn opgenomen in de wet- en regelgeving. In het Verzamelbesluit zijn er verschillende omstandigheden genoemd die kunnen maken dat een terugvordering in een specifiek geval onevenredig of juist niet onevenredig is. Volgens het Verzamelbesluit is van een onevenredige terugvordering in beginsel geen sprake als de terugvordering het gevolg is van het overschrijden van een vermogensgrens.
23. De rechtbank overweegt dat het vooraleerst aan eiser zelf is om de door verweerder gebruikte gegevens voor toekenning van het kindgebonden budget te controleren, zodat een voorschot wordt verleend dat zoveel als mogelijk overeenkomt met het later vastgestelde, definitieve recht (vgl. ABRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1628, r.o. 7.5). Daaraan doet op zichzelf niet af dat het voorschot niet door eiser zelf is aangevraagd. De door verweerder in de voorgaande overweging aangehaalde omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, maken wel dat aan eiser niet geheel kan worden tegengeworpen dat hij niet op de hoogte was van alle voorwaarden voor toekenning van het kindgebonden budget. Daardoor is matiging van de terugvordering op zijn plaats. Maar dit betekent niet dat de terugvordering tot nihil moet worden teruggebracht. De rechtbank overweegt daarbij dat eiser op de website toeslagen.nl (dat is een andere website dan MijnToeslagen) kon zien dat er voor de toekenning van het kindgebonden budget een vermogensgrens bestaat en wat deze vermogensgrens is. Ook kon eiser een proefberekening maken op de website van verweerder, waarbij naar het vermogen wordt gevraagd. Verder had eiser op MijnToeslagen wijzigingen in het vermogen kunnen doorgeven zodat die in de schatting van verweerder meegenomen zouden zijn. 24. Ten slotte overweegt de rechtbank dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij en zijn partner meer dan modaal verdienen en dat eiser de terugvordering (eventueel met behulp van een betalingsregeling) zou kunnen terugbetalen. De rechtbank concludeert hieruit dat de financiële situatie van eiser geen aanleiding geeft tot verdere matiging van de terugvordering.
25. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de situatie voor eiser nadelig heeft uitgepakt, zijn die nadelige gevolgen – rekening houdend met de matiging van de terugvordering tot 50% – niet onevenredig in verhouding tot de met de terugvordering te dienen doelen. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt daarom niet.
26. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht 50% van het teveel ontvangen bedrag aan kindgebonden budget heeft teruggevorderd.
27. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit is de rechtbank van oordeel dat eiser recht heeft op vergoeding van het door hem betaalde griffierecht. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding, omdat eiser geen kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.