ECLI:NL:RBNHO:2025:10657

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
365012
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de koop van een auto en schadevergoeding wegens niet afnemen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee partijen over de koop van een auto, een Mercedes Benz G-klasse 63 Edition 1 ‘G700 Brabus Widestar’. De eisende partijen, [eiser 1] en [eiser 2] B.V., hebben de auto gekocht maar deze niet afgenomen, met slechts een aanbetaling van € 10.000,-. De gedaagden, die zich als verkopers beschouwen, hebben de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vorderen schadevergoeding van € 140.000,-, wat het verschil is tussen de verkoopprijs van € 265.000,- en de waarde van de auto op het moment van ontbinding, die door hen is geschat op € 125.000,-. De eisers betwisten de overeenkomst met de gedaagden en stellen dat zij enkel met garagebedrijf [bedrijf 1] hebben gecontracteerd. De rechtbank oordeelt dat de koopovereenkomst inderdaad met [bedrijf 1] is gesloten, maar dat de gedaagden op basis van een lastgevingsovereenkomst bevoegd zijn om de procedure te voeren. De rechtbank verklaart de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en begroot de schade op € 115.000,-, in plaats van de gevorderde € 140.000,-. De eisers worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/365012 / HA ZA 25-275
Vonnis in verzet van 17 september 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [plaats 1] ,
2.
[eiser 2] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partijen in verzet (opposanten),
hierna samen te noemen: [eisers] , en afzonderlijk: [eiser 1] en [eiser 2] ,
advocaat: mr. S. van Solkema,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen in verzet (geopposeerden),
hierna samen te noemen: [gedaagden] , en afzonderlijk: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. R. Glas.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding;
  • de akte overlegging producties met producties 1 tot en met 13 van [gedaagden]
  • het door deze rechtbank op 8 januari 2025 gewezen verstekvonnis onder zaaknummer / rolnummer C/15/359259 / HA ZA 24-655;
  • de verzetdagvaarding met productie 1 van [eisers] (aan te merken als de conclusie van antwoord);
  • het tussenvonnis in verzet van 28 mei 2025, waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de brief van 25 juni 2025 met producties 2 en 3 van [eisers] ;
  • de brief van 26 juni 2025 met producties 14 tot en met 16 van [gedaagden] ;
  • de brief van 27 juni 2025 met productie 17 van [gedaagden] ;
  • de brief van 27 juni 2025 met productie 18 van [gedaagden] ;
  • de mondelinge behandeling van 8 juli 2025, waarbij door de advocaten van beide partijen spreekaantekeningen zijn voorgedragen en overgelegd en waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

[eisers] hebben een auto gekocht, maar niet afgenomen en – afgezien van een aanbetaling van € 10.000,- – niet betaald. [gedaagden] stellen verkopers te zijn en de koopovereenkomst buitengerechtelijk te hebben ontbonden. Zij vorderen een vergoeding van de schade die zij daardoor hebben geleden. Volgens [gedaagden] is deze schade € 140.000,- zijnde het verschil tussen de verkoopprijs en de waarde van de auto toen de koopovereenkomst werd ontbonden. [eisers] zijn het daar niet mee eens. Zij voeren in de eerste plaats aan dat zij geen overeenkomst hebben gesloten met [gedaagden] en betogen verder dat de schade minder bedraagt dan € 140.000,-.
De rechtbank overweegt dat [eisers] een koopovereenkomst hebben gesloten met garagebedrijf [bedrijf 1] en niet met [gedaagden] Op grond van een overeenkomst van lastgeving tussen [bedrijf 1] en [gedaagden] , zijn [gedaagden] evenwel bevoegd als eisende partijen in de voorliggende procedure op te treden.
De rechtbank verklaart voor recht dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden en begroot de schade schattenderwijs op € 115.000,-.

3.De feiten

3.1.
[gedaagden] zijn eigenaar van een auto van het merk en type Mercedes Benz G-klasse 63 Edition 1 ‘’G700 Brabus Widestar’’ (hierna ook: de Brabus).
3.2.
[gedaagden] hebben garagebedrijf [bedrijf 1] BV (hierna: [bedrijf 1] ) opdracht gegeven te bemiddelen bij de verkoop van de Brabus.
3.3.
Eind 2023 hebben [eisers] de Brabus gekocht bij het garagebedrijf [bedrijf 1] . De overeengekomen koopprijs bedroeg € 265.000,- inclusief twee nieuwe A-merk voorbanden, een vaste trekhaak en een lederbehandeling van de linkerwang van de bestuurdersstoel. De overeengekomen aanbetaling bedroeg € 10.000,-. De koop is in een e-mailwisseling tussen [eiser 1] en [bedrijf 1] bevestigd. Op 30 december 2023 en 23 januari 2024 heeft [eiser 2] de aanbetaling van in totaal € 10.000 aan [bedrijf 1] betaald.
3.4.
In de periode vanaf 19 december 2023 tot en met mei 2024 heeft communicatie per Whatsapp plaatsgevonden tussen [eiser 1] en [bedrijf 1] . In deze communicatie hebben [eiser 1] en [bedrijf 1] gesproken over (onder meer): de koopovereenkomst en de bevestiging daarvan, de (aan)betaling, de bevestiging van een vaste trekhaak op de Brabus (waarvoor een gedeelte van de bumper moest worden weggezaagd), en de levering van de Brabus. Na 13 februari 2024 reageerde [eiser 1] niet meer op berichten van [bedrijf 1] . De levering van de Brabus heeft niet plaatsgevonden.
3.5.
Bij brief van 24 juli 2024 is [eisers] door (de advocaat van) [bedrijf 1] gesommeerd om binnen 14 dagen de Brabus af te nemen en het restant van de koopsom te voldoen. Bij brief van 30 september 2024 is [eisers] door (de advocaat van) [gedaagde 1] gesommeerd binnen zeven dagen het restant van de koopsom te voldoen aan [bedrijf 1] en vervolgens een afspraak met [bedrijf 1] te maken voor levering van de Brabus.
3.6.
Bij brief (van hun advocaat) van 28 oktober 2024 hebben [gedaagden] buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen en [eisers] hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor de schade die zij hebben geleden door toerekenbaar tekortschieten van [eisers] in de nakoming van de koopovereenkomst en de ontbinding van de koopovereenkomst.
3.7.
Bij e-mail van 5 juni 2025 heeft [bedrijf 1] aan [gedaagde 1] geschreven dat aan [eisers] in het eerste gesprek is medegedeeld dat [bedrijf 1] de Brabus in opdracht van een klant in de verkoop had en dat de Brabus niet tot de eigen voorraad van [bedrijf 1] behoorde.
3.8.
Op 5 juni 2025 hebben [bedrijf 1] en [gedaagden] een overeenkomst van lastgeving gesloten, waarin – voor het geval in deze verzetprocedure wordt geoordeeld dat [eisers] de koopovereenkomst niet met [gedaagden] maar met [bedrijf 1] hebben gesloten – [bedrijf 1] aan [gedaagden] de last geeft in rechte op te treden in de onderhavige zaak. De lastgeving heeft ook betrekking op de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst bij (de onder 3.6 aangehaalde) brief van 28 oktober 2025.
3.9.
In een (door [gedaagden] in het geding gebracht) taxatierapport van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) is de Brabus op 23 oktober 2024 naar de waarde in het economische verkeer gewaardeerd op € 125.000,-.
Het taxatierapport van [bedrijf 2] gaat uit van een nieuwprijs met aanpassingen (inclusief BTW en BPM) in 2018 van € 327.588,- en gaat uit van een afschrijving van 30% in het eerste jaar en 13% per jaar in de daarna volgende jaren. In de toelichting en motivering van de waardebepaling staat:
Om een objectieve benadering van de afschrijving naar waarde in het economische verkeer te kunnen uitvoeren heb ik onderzoek gedaan naar objectieve bronnen die iets stellen over de economische afschrijving van de G-klasse. De Brabus uitvoering van de G-klasse wordt daar niet specifiek in genoemd maar de investering in een Brabus pakket zal als eerste een, mogelijk nog hardere, forse afschrijving kennen. Deze is door mij buiten beschouwing gelaten maar dat feit zoú een nog hogere afschrijving kunnen motiveren. Verder is in mijn onderzoek gebruik gemaakt van USA-bronnen omdat de G-klasse, en dan meer bijzonder in het luxe segment, daar een veel meer voorkomende uitvoering is. De markt voor de G-klasse, en dan meer bijzonder voor het topsegment als onderhavige G700, is slechts zéér beperkt. Het op voorraad nemen van een dergelijke auto door een handelaar, betekent dan ook een hoog risico vanwege zeer gering verkoopperspectief.
Nederland ként dan ook geen objectieve, voor consumenten toegankelijk (koerslijst)bronnen.
Koerslijst XRAY, gericht op handelsinkoopwaarde, kan de auto wél bereken Ziebijlage 1. XRAY komt op € 114.787.
3.10.
Een (door [eisers] in het geding gebrachte) Kenteken Check vermeldt een aankoop adviesprijs van € 244.786,-, een inruilwaarde van € 224.310,- en een handelswaarde van € 184.284,-. Een (door [eisers] in het geding gebrachte) waarde-inschatting van Automobiel taxaties vermeldt voor een Mercedeus Brabus met bouwjaar 2018 binnen de EU-markt (2023) een waarde in het economische verkeer van € 180.000,- tot € 195.000,- en verkoopwaarde handel van € 200.000,- tot 210.000,-.
Een (door [eisers] in het geding gebrachte) door ChatCPT opgestelde prijsanalyse voor een Mercedes G 63 Brabus uit 2018 met Nederlands kenteken vermeldt een prijsspread van tussen de € 175.000,- en € 240.000,- met een middensegment van € 180.000.
3.11.
[bedrijf 2] heeft op 25 juni 2025 per e-mail onder meer het volgende opgemerkt in reactie op de door [eisers] overgelegde prijsanalyse:
Ons rapport daarentegen is onderbouwd met een XRay waardering (handelsinkoop € 114.787) en ‘[betrokkene]’ benadering voor afschrijving op dit voertuig specifiek. Met het oog op een WEV-waarde die snel verkoopresultaat op zou leveren komen we met een plus uit op € 125.000
Dat lijkt mij méést zuiver en meest objectief (…). Ook mijn ‘draadje’ van mijn ChatGPT-onderzoekje voeg ik hierbij: (…)
3.12.
Bij brief van 25 juni 2025 heeft Van [bedrijf 2] onder meer de volgende reactie gegeven op de door [eisers] overgelegde taxatie en prijsanalyse:

2.Deskundigheid en onderbouwing

De overgelegde taxatie onder de naam ‘Automobiel Taxaties’ bevat geen ondertekening, geen naam van een registertaxateur en geen verwijzing door die taxateur naar enige persoonlijke deskundige registratie. Er is geen fysieke opname van het voertuig verricht en de waardering is niet gebaseerd op een technische of economische analyse, maar uitsluitend op een globale marktscan, ogenschijnlijk met AI. In tegenstelling daarmee is het door mij opgestelde rapport tot stand gekomen op basis van een fysieke inspectie, visuele documentatie (foto’s), objectieve afschrijving (65,11% over zes jaar), XRAY koerslijstwaarde (€114.787), en een redelijke margesystematiek. Dit leidt onderbouwd tot een WEV van € 125.000 per 23 oktober 2024.
(…)

4.Conclusie

(…) Opmerkelijk is bovendien dat – ongeacht of in opdracht aan AI gevraagd wordt een waarde te geven per heden, per 2023 of per oktober 2024 – de uitkomst feitelijk niet verandert. Dat komt omdat ChatGPT en vergelijkbare modellen geen actuele koerslijsten of historische waardes gebruiken, maar enkel publieke vraagprijzen van dat moment samenvatten en beschrijven. De gehanteerde waardering lijkt daarmee een op speculatie gebaseerde benadering, waarbij een over-de-duim aangepaste bandbreedte is geformuleerd zonder objectieve onderbouwing of analytisch model.
3.13.
Een (door [gedaagden] in het geding gebrachte) analyse van ChatGPT, uitgaande van een Mercedes G-Klasse 63 AMG met een Brabus WideStar pakket met bouwjaar 2018 en een kilometerstand van 70.000 km, vermeldt een waarde in oktober 2024 van tussen de € 110.000 en € 150.000.

4.Het geschil

4.1.
[gedaagden] hebben bij inleidende dagvaarding (in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/15/359259 / HA ZA 24-655) gevorderd – samengevat – dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair voor recht verklaart dat de koopovereenkomst voor de Brabus tussen [eisers] en [gedaagden] buitengerechtelijk is ontbonden, dan wel subsidiair deze koopovereenkomst bij vonnis ontbindt;
  • [eisers] hoofdelijk veroordeelt om aan [gedaagden] te betalen een bedrag van € 140.000,- te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf 7 augustus 2024;
  • [eisers] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten (inclusief nakosten), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis.
4.2.
[gedaagden] hebben aan hun vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagden] hebben schade geleden vanwege het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de koopovereenkomst door [eiser 1] c.s en de ontbinding daarvan. Deze schade begroten [gedaagden] op € 140.000,-, uitgaande van de verkoopprijs van € 265.000,- en de waarde ten tijde van ontbinding van € 125.000, -. De waarde op moment van ontbinding van de koopovereenkomst onderbouwen [gedaagden] met het (onder r.o. 3.9 aangehaalde) taxatierapport van [bedrijf 2] . [eiser 1] in privé en [eiser 2] (samen [eisers] ) zijn volgens [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk, omdat zij beiden koper van de Brabus zijn.
4.3.
Bij verstekvonnis van 8 januari 2025 heeft de rechtbank de vorderingen van [gedaagden] toegewezen en [eisers] veroordeeld in de proceskosten.
4.4.
[eisers] vorderen in het verzet dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [gedaagden] alsnog afwijst, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
4.5.
[eisers] leggen aan hun verzet – samengevat – het volgende ten grondslag. Zij hebben geen koopovereenkomst gesloten met [gedaagden] , maar met [bedrijf 1] . Daarom kunnen zij niet door [gedaagden] aansprakelijk worden gesteld voor de schade. Als er al sprake is van een koopovereenkomst met [gedaagden] , dan alleen met [gedaagde 1] en niet met [gedaagde 2] . Verder betwisten [eisers] de omvang van de schade. Als het schaderapport van [gedaagden] wordt gevolgd, zou de verkoopprijs meer dan tweemaal de werkelijke waarde hebben bedragen. Bovendien wijzen de door [eisers] overgelegde taxatie en prijsanalyse op een hogere waarde waarvoor de auto opnieuw zou kunnen worden verkocht.

5.De beoordeling

Tijdigheid verzet
5.1.
Als eerste moet de rechtbank beoordelen of [eisers] het verzet tijdig hebben ingesteld.
5.1.1.
Op grond van artikel 143 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vangt de verzettermijn van vier weken – kortgezegd – aan (1) na betekening van het vonnis aan de veroordeelde in persoon of (2) na het plegen door de veroordeelde persoon van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. Buiten deze gevallen vangt de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan op grond van artikel 143 lid 3 Rv aan op de dag waarop het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd. Volgens artikel 144 sub b Rv is, indien derdenbeslag is gelegd op een vordering tot periodieke betalingen, sprake van tenuitvoerlegging na de eerste uitbetaling.
5.1.2.
Vaststaat dat het verstekvonnis niet in persoon aan [eisers] is betekend, maar door achterlating van het exploot in een gesloten envelop. Verder is niet gesteld of gebleken dat [eisers] langer dan vier weken voordat het verzet werd ingesteld een zogenoemde daad van bekendheid hebben verricht. Er is dus geen sprake van de situaties als bedoeld in r.o. 5.1.1 onder (1) of (2).
5.1.3.
Evenmin is gebleken dat het verstekvonnis langer dan vier weken voordat het verzet was ingesteld, ten uitvoer is gelegd. Daarbij is van belang dat uit de gedingstukken wel volgt dat conservatoir derdenbeslag was gelegd ten tijde van de dagvaarding, maar niet is gesteld en niet is gebleken dat een eerste uitbetaling is gedaan nadat het beslag executoriaal is geworden. Er is daarom ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 143 lid 3 Rv.
5.2.
Het voorgaande betekent dat het verzet tijdig is ingesteld.
Partijen bij de overeenkomst
5.3.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld tussen wie de overeenkomst van verkoop van de Brabus is gesloten. Tussen partijen bestaat discussie over de vraag wie de verkoper is ( [bedrijf 1] of [gedaagden] of alleen [gedaagde 1] ). Daarnaast is de vraag wie de koper is ( [eisers] of alleen [eiser 1] (privé) of alleen [eiser 2] ). De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
5.4.
Het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst is afhankelijk van hetgeen partijen tegenover elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. [1] Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoort ook de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. [2] Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen hierbij van belang zijn. [3]
Wie is de verkoper?
5.5.
Volgens [eisers] hebben zij de overeenkomst gesloten met garagebedrijf [bedrijf 1] , met wie ook de onderhandelingen en alle correspondentie hebben plaatsgevonden. Volgens [gedaagden] is de koopovereenkomst direct met hen gesloten en was [bedrijf 1] een tussenpersoon.
5.6.
In dit geval staat vast dat [eiser 1] de gesprekken over de koop van de Brabus heeft gevoerd met [bedrijf 1] . Nadat de koopovereenkomst was gesloten, heeft de correspondentie over de aanpassingen aan de auto en de levering eveneens plaatsgebonden tussen [eiser 1] en [bedrijf 1] . Ook heeft de correspondentie over de (aan)betaling plaatsgevonden tussen [eiser 1] en [bedrijf 1] , en heeft [eiser 2] vervolgens de aanbetaling aan [bedrijf 1] gedaan. Dit alles duidt erop dat [eisers] een overeenkomst hebben gesloten met [bedrijf 1] . Het was daarbij voor [eisers] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk dat [bedrijf 1] namens [gedaagden] zou optreden. De hiervoor genoemde correspondentie maakt daarvan namelijk geen melding en ook anderszins is dit niet gebleken. Wel heeft [gedaagden] een verklaring van [bedrijf 1] overgelegd waarin deze schrijft dat aan [eisers] is medegedeeld dat [bedrijf 1] de Brabus in opdracht van een klant verkocht en dat de Brabus niet tot de eigen voorraad van [bedrijf 1] behoorde, maar deze verklaring op zichzelf acht de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat [eisers] redelijkerwijs moesten begrijpen dat zij met [gedaagden] zouden contracteren. Immers geven die mededelingen op zichzelf geen inzicht in de vraag of [bedrijf 1] uit eigen naam of namens [gedaagden] de koopovereenkomst zou sluiten. De omstandigheid dat – zoals Brouwer c.s. naar voren hebben gebracht – [eiser 1] en [gedaagde 1] elkaar kennen en dat [eiser 1] wist dat het de Brabus van [gedaagden] betrof, maakt dit niet anders, aangezien dat op zichzelf niet betekent dat [gedaagden] de auto zelf verkochten en dat [bedrijf 1] [gedaagden] vertegenwoordigde.
5.7.
De conclusie is daarom dat de koopovereenkomst is gesloten met [bedrijf 1] .
5.8.
De vervolgvraag is wat die conclusie betekent voor deze procedure. [bedrijf 1] en [gedaagden] hebben een overeenkomst van lastgeving gesloten, op grond waarvan [gedaagden] de onderhavige procedure voeren. Volgens [gedaagden] zijn zij op grond van de lastgevingsovereenkomst bevoegd om als eisende partijen in de voorliggende procedure op te treden. Deze uitleg van de lastgevingsovereenkomst is door [eisers] niet betwist. Dit betekent dat de voorgaande conclusie – dat de koopovereenkomst is gesloten met [bedrijf 1] – verder geen gevolgen heeft voor de vraag wie bevoegd is de onderhavige procedure te voeren.
Wie is de koper?
5.9.
[gedaagden] hebben zich op het standpunt gesteld dat [eiser 1] in privé en [eiser 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verbintenissen die uit de koopovereenkomst en de ontbinding daarvan voortvloeien, omdat zij de koopovereenkomst gezamenlijk hebben gesloten en – zo begrijpt de rechtbank het betoog – in hun gedragingen besloten ligt dat zij zich hoofdelijk hebben verbonden. [eisers] hebben dit niet betwist en hebben ter zitting ook erkend dat er argumenten denkbaar zijn waarom de koopovereenkomst gezamenlijk is aangegaan. [eisers] hebben ook geen verweer gevoerd tegen de hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechtbank zal dit daarom volgen en stelt vast dat [eisers] hoofdelijk aansprakelijk is voor de verbintenissen uit de koopovereenkomst.
Ontbinding van de koopovereenkomst
5.10.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eisers] met uitzondering van de aanbetaling niet hebben voldaan aan hun verplichtingen uit de koopovereenkomst en dat [gedaagden] de koopovereenkomst bij brief van 28 oktober 2024 (aangehaald in r.o. 3.6) buitengerechtelijk hebben ontbonden. [gedaagden] hebben verder onweersproken gesteld dat de lastgevingsovereenkomst tussen [gedaagden] en [bedrijf 1] ook betrekking heeft op de buitengerechtelijke ontbinding. Met inachtneming van hetgeen is overwogen in r.o. 5.8 stelt de rechtbank daarom vast dat de koopovereenkomst op 28 oktober 2024 is ontbonden, zodat de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is op de wijze als in de beslissing vermeld.
Schadevergoeding
5.11.
Wanneer een overeenkomst wordt ontbonden, is de partij wiens tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd (in dit geval [eisers] ), verplicht de wederpartij ( [bedrijf 1] , vertegenwoordigd door [gedaagden] ) de schade te vergoeden die deze lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming maar ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt (artikel 6:277 Burgerlijk Wetboek (BW)). [bedrijf 1] , vertegenwoordigd door [gedaagden] , heeft daarom recht op vergoeding van zijn schade door [eisers]
5.12.
Bij het vaststellen van de omvang van de te vergoeden schade geldt als beginsel dat de schuldeiser zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou verkeren indien het schadeveroorzakende feit (de wanprestatie) achterwege was gebleven. De omvang van deze schadevergoeding moet worden vastgesteld door met elkaar in vergelijking te brengen, enerzijds, de hypothetische situatie waarin de schuldeiser zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke wederzijdse nakoming en, anderzijds, de feitelijke situatie waarin de schuldeiser na ontbinding van de overeenkomst verkeert na afwikkeling van de daaruit voortvloeiende restitutieplichten. [4]
5.13.
Volgens [gedaagden] bedraagt de schade het verschil tussen de in de koopovereenkomst overeengekomen prijs voor de Brabus en de waarde daarvan toen de koopovereenkomst werd ontbonden. [gedaagden] stellen dat deze schade € 140.000,- bedraagt, namelijk het verschil tussen € 265.000,- en de waarde van € 125.000,- volgens het taxatierapport van [bedrijf 2] op 23 oktober 2024. [eisers] hebben de waardering van de Brabus op een bedrag van € 125.000,- gemotiveerd betwist.
5.14.
Ter zitting hebben [gedaagden] vervolgens verklaard dat de Brabus zich lastig laat waarderen omdat het een uniek object is en dat er geen vergelijkbare auto te koop is binnen de Europese Unie. Daardoor zijn er – zo volgt ook uit de toelichting van [bedrijf 2] in het taxatierapport – onvoldoende referentieobjecten beschikbaar in Nederland of de Europese Unie, zodat voor de waardering gebruik is gemaakt van referentieobjecten in de Verenigde Staten. Daarnaast heeft [gedaagde 1] ter zitting verklaard dat de Brabus een collectorsitem is, waarvoor een juiste koper moet worden gezocht. Dit heeft invloed op de waarde. Enerzijds omdat het vinden van een juiste koper tijd zal kosten; anderzijds omdat een juiste koper bereid is een behoorlijke prijs voor de Brabus te betalen. Dit laatste wordt naar het oordeel van de rechtbank ook ondersteund door de koopprijs die [eisers] bereid waren voor de Brabus te betalen; alsook door de – onbetwiste – verklaring van [gedaagden] dat zij de Brabus ongeveer jaar eerder voor een hogere koopprijs hebben gekocht. Naar de rechtbank begrijpt, gaat het rapport van [bedrijf 2] juist uit van de prijs die kan worden gerealiseerd bij een snelle verkoop (zo volgt ook uit diens e-mail van 25 juni 2025), terwijl kennelijk ook relevant is dat de Brabus een uniek object is, waarvoor op termijn een koper zou kunnen worden gevonden die bereid is een hogere prijs te betalen.
5.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank kanttekeningen heeft bij de waardering van de Brabus op € 125.000,- zoals uit het taxatierapport van [bedrijf 2] volgt. De rechtbank kijkt in dit verband ook naar de taxatie en de prijsanalyse die door [eisers] zijn overgelegd (vermeld in r.o. 3.10), waaruit weliswaar geen nauwkeurige waarde blijkt, maar wel een indicatie. De omstandigheid dat mogelijk ook – zoals [gedaagden] ook stellen – kanttekening kunnen worden geplaatst bij een waardering die is gemaakt aan de hand van AI (zoals ChatGPT), neemt niet weg dat een substantieel verschil blijkt tussen de waarde volgens het taxatierapport van [bedrijf 2] en de waarde volgens de door [eisers] overgelegde analyses. Bovendien bestaat er een aanzienlijk verschil in waarde tussen de taxatie door [bedrijf 2] en de daadwerkelijk door [eisers] en [bedrijf 1] overeengekomen koopprijs. Daarbij moet worden opgemerkt dat die koopprijs ook substantieel hoger was dan de waarde die de Brabus eind 2023 (ten tijde van de koop) volgens het taxatierapport van [bedrijf 2] zou hebben gehad. Partijen hebben dit ter zitting niet anders kunnen verklaren, dan in het licht van hetgeen in r.o. 5.14 is overwogen.
5.16.
Het voorgaande brengt de rechtbank ertoe dat de waarde van de Brabus ten tijde van de ontbinding – en dus de schade – niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechtbank zal de schade daarom op grond van artikel 6:97 BW schattenderwijs begroten aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Bij de schatting neemt de rechtbank allereerst de hiervoor besproken omstandigheid in aanmerking dat de Brabus een uniek object is. Dit betekent dat de rechtbank rekening houdt met een zeker waarde drukkend effect omdat het vinden van een geschikte koper langere tijd kan duren, maar ook meeweegt dat – zodra deze koper is gevonden – een reële prijs voor de auto zal worden betaald. Daarnaast neemt de rechtbank mee dat op verzoek van [eisers] ter bevestiging van een vaste trekhaak aanpassingen zijn gedaan aan de bumper aan de achterzijde van de Brabus. [gedaagden] hebben onweersproken gesteld dat dit van negatieve invloed is op de waarde van de Brabus. Bij de schatting van de schade zal – in lijn met artikel 7:36 BW – worden uitgegaan van de waarde die de Brabus had op het moment dat Van der [eisers] in verzuim raakte (en dus niet op het moment van ontbinding). [5] Dit is onweersproken twee weken na de brief van 24 juli 2024, te weten 7 augustus 2024. Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat [eisers] al een aanbetaling van € 10.000 had gedaan.
5.17.
Na afweging van alle hierboven weergegeven omstandigheden begroot de rechtbank de schade van [bedrijf 1] , vertegenwoordigd door [gedaagden] , schattenderwijs op een bedrag van € 115.000,00. De rechtbank zal [eisers] veroordelen dit bedrag aan [gedaagden] te betalen.
Tussenconclusie
5.18.
Het verzet wordt ten dele gegrond verklaard, omdat [eisers] zal worden veroordeeld een bedrag van € 115.000,00 aan [gedaagden] te betalen (in plaats van een bedrag van € 140.000). De rechtbank zal het verstekvonnis van 8 januari 2025 daarom vernietigen.
Wettelijke rente en incassokosten
5.19.
De rechtbank zal de wettelijke rente, te rekenen vanaf 7 augustus 2024, over de schadevergoeding toewijzen.
5.20.
In het lichaam van de initiële dagvaarding vordert [gedaagden] onder meer vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. In het petitum is hiervoor echter geen vordering opgenomen, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
Proceskosten
5.21.
[eisers] worden grotendeels in het ongelijk gesteld, aangezien zij – ondanks het gegronde verzet – nog wel worden veroordeeld een schadevergoeding van € 115.000 te betalen. Zij moeten daarom ook de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagden] betalen. De rechtbank begroot de proceskosten van [gedaagden] in totaal op:
- dagvaarding
137,39
- griffierecht
2.306,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punt × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.479,39
5.22.
In het lichaam van de initiële dagvaarding vordert [gedaagden] onder meer vergoeding van de kosten voor beslagen. In het petitum is hiervoor echter geen vordering opgenomen, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
5.23.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het verstekvonnis van 8 januari 2025 en, opnieuw rechtdoende:
6.2.
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst met [eisers] rechtsgeldig is ontbonden bij de brief van 28 oktober 2024,
6.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, dat wil zeggen dat als de ene partij betaalt, de andere partij zal zijn bevrijd, om aan [gedaagden] te betalen een bedrag van € 115.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 7 augustus 2025, tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, zoals hiervoor beschreven, in de proceskosten, begroot op € 6.479,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
6.6.
verklaart dit vonnis met uitzondering van de onder 6.2. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877
2.Vgl. Hoge Raad 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284.
3.Vgl. Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034.
4.Vgl. (o.a.) Hoge Raad 19 mei 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1731 (
5.Artikel 7:36 BW; en vgl. Hoge Raad 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP7760, en Hoge Raad 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:484.