ECLI:NL:RBNHO:2024:8180

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
10543851 EL 23-11
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomsten tussen eiser en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en Dexia Nederland B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk, heeft vorderingen ingesteld tegen Dexia, die als gedaagde partij optrad. De procedure volgde op een reeks van leaseovereenkomsten die de eiser met Dexia had afgesloten. De eiser vorderde onder andere een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en dat er sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last. Dexia voerde verweer en stelde tegenvorderingen in, maar de kantonrechter oordeelde dat Dexia haar zorgplichten had geschonden en onrechtmatig had gehandeld. De rechter verklaarde dat de bedingen die Dexia aanspraak gaven op resterende termijnen onredelijk bezwarend waren en vernietigde deze. De eiser werd in het gelijk gesteld en Dexia werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden ook aan Dexia opgelegd. Dit vonnis is van belang in het kader van de effectenleaseproblematiek, waarbij veel consumenten met vergelijkbare problemen te maken hebben gehad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLANDZittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 10543851 EL 23-11
vonnis van de kantonrechter van 4 juli 2024
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [eiser] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 mei 2023;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.3.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[contractnr. 1]
26-07-2000
Korting Kado
II.
[contractnr. 2]
26-07-2000
Korting Kado
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
30-04-2003
- € 10.041,39
Ja, door [eiser]
II.
30-04-2003
- € 10.041,39
Ja, door [eiser]
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 7.738,34 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Verder heeft [eiser] op grond van die overeenkomsten € 1.466,22 aan dividenden ontvangen en € 1.019,48 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia aan [eiser] op grond van deze overeenkomsten een bedrag uitgekeerd van in totaal € 19.689,68, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser] vordert (samengevat), dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat er ten aanzien van de overeenkomsten met contractnummers [contractnr. 1] en [contractnr. 2] sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last conform het Hofmodel,
 voor recht zal verklaren dat het boetebeding waar Dexia zich op beroept onredelijk bezwarend is,
 de boetebedingen zal vernietigen,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van tweederde deel van de door [eiser] betaalde inleg en het nog niet vergoede gedeelte van de ten onrechte in rekening gebrachte resterende termijnen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
 Dexia zal veroordelen in de door [eiser] verschuldigde buitengerechtelijke kosten,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten,
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [eiser] gesloten overeenkomsten met nummers [contractnr. 1] (de kantonrechter begrijpt: [contractnr. 1] ) en [contractnr. 2] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
 [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventiealgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .

4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
4.5.
Hierna zal achtereenvolgend worden ingegaan op:
  • de vaststelling van de schade wegens termijnen en de schade wegens restschuld;
  • de resterende termijnen;
  • het op de schade in mindering brengen van het genoten voordeel;
  • de eigen schuld (art. 6:101 BW);
  • een wel of niet onaanvaardbaar zware financiële last;
  • de consequenties van het voorgaande voor de verdeling van de (resterende) schade;
  • wat elke partij gelet op het voorgaande nog aan de andere partij verschuldigd is;
  • wettelijke rente en proceskosten.
4.6.
Waar hierna sprake is van ‘leasetermijnen’ ‘restschuld’, ‘dividenden en claims’, ‘waarde effecten’, ‘restant hoofdsom beëindiging’, ‘uitkering’ en ‘fiscaal voordeel’ wordt gedoeld op de bedragen die bij de (betreffende) overeenkomst worden vermeld op het (meest recent) door Dexia overgelegde financiële overzicht (de laatste twee genoemde onder het kopje ‘Overige voordelen’). Nu [eiser] de juistheid van de daarop vermelde gegevens, behoudens het daarin berekende fiscale voordeel, niet (voldoende gemotiveerd) heeft betwist wordt daarvan uitgegaan. [eiser] stelt dat Dexia van een onterecht belastingtarief is uitgegaan bij het fiscale voordeel in de vorm van aftrekbare rente. Zij heeft gewezen op het bij conclusie van antwoord overgelegde Biljet van een Proces en daarvan uitgaande het fiscale voordeel aan aftrekbare rente berekend op € 468,84, zodat het totale fiscale voordeel € 796,82 betreft. Dexia heeft zich daaromtrent niet meer uitgelaten, zodat hiervan uitgegaan wordt.
de vaststelling van de schade wegens termijnen en de schade wegens restschuld4.7. De schade die als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia is ontstaan bestaat uit de schade wegens de door [eiser] verschuldigde termijnen, dat wil zeggen zowel de betaalde termijnen als de bij de eindafrekening nog achterstallige termijnen, en uit een (eventuele) restschuld.
de resterende termijnen
4.8.
Tussen partijen is in geschil of Dexia op grond van bedingen in de (Bijzondere voorwaarden bij) de overeenkomsten bij de eindafrekeningen (tweemaal) een bedrag van € 5.013,38 bij [eiser] in rekening mocht brengen wegens de voortijdige beëindiging van deze overeenkomsten. [eiser] heeft een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van bovenbedoelde bedingen, onder meer omdat dit volgens hem ‘oneerlijk bedingen’ vormen als bedoeld in de Richtlijn 93/13 EEG (hierna: de Richtlijn).
4.9.
In zijn prejudiciële beslissing van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:773) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een beding in de algemene voorwaarden van Dexia op grond waarvan Dexia in het geval van een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst wegens nalatigheid van de zijde van de wederpartij bevoegd is om zonder meer het onbetaalde restant van de overeengekomen leasesom(men) op te eisen, een beding is dat op grond van de Richtlijn als oneerlijk moet worden beschouwd. Om die reden is de rechter gehouden om een dergelijk beding op grond van artikel 6:233 BW te vernietigen voor zover dit betrekking heeft op termijnen die ten tijde van de beëindiging op grond van die bepaling nog toekomstig waren. Op die termijnen kan dan niet langer op grond van de contractuele Bijzondere Voorwaarden aanspraak worden gemaakt.
4.10.
De vraag of de beëindiging van de overeenkomsten moet worden aangemerkt als een beëindiging op grond van contractuele bepalingen, dan wel als een ontbinding in de zin van artikel 6:265 BW, is naar het oordeel van de kantonrechter niet relevant voor de vraag of het beding in de Bijzondere Voorwaarden op grond waarvan Dexia aanspraak maakt op resterende termijnen ‘oneerlijk’ is in de zin van de Richtlijn (vergelijk Hof Den Bosch 12 februari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:515). Bovenbedoelde beslissing van de Hoge Raad wordt ook in de onderhavige zaak van toepassing geacht.
4.11.
Evenmin wordt relevant geacht of de beëindiging van de overeenkomsten is geschied door Dexia of door [eiser] . Dit is immers niet van invloed op de kwalificatie van de bedingen, op grond waarvan Dexia aanspraak heeft gemaakt op betaling wegens resterende termijnen, als zijnde ‘oneerlijk’ als bedoeld in de Richtlijn.
4.12.
Dit leidt tot de conclusie dat de bedingen die Dexia aanspraak geven op na beëindiging van de overeenkomsten nog resterende termijnen dienen te worden vernietigd.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat de posten die zien op de contant gemaakte resterende termijnen in de eindafrekeningen van beide overeenkomsten ad € 5.013,38 komen te vervallen. Ook betekent dit dat deze bedragen geen onderdeel meer uitmaken van de restschuld. [eiser] heeft een deel van dit bedrag aldus onverschuldigd betaald en Dexia zal dan ook veroordeeld worden om dit deelbedrag aan [eiser] terug te betalen. Verder zal de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht op dit punt worden toegewezen, als na te melden.
het op de schade in mindering brengen van het genoten voordeel
4.14.
Op de door [eiser] geleden schade dient eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel 6:100 BW. Dit bestaat uit de in verband met de betreffende overeenkomst ontvangen inkomsten uit ‘Dividenden en claims’ en het genoten fiscaal voordeel. Een eventueel reeds door Dexia betaalde (gedeeltelijke) schadevergoeding behoort niet tot de hier bedoelde voordelen.
4.15.
Indien daarvan sprake is behoort tot het op de schade in mindering te brengen voordeel eveneens het batig saldo uit andere effectenleaseovereenkomsten tenzij deze meer dan een jaar vóór het aangaan van de overeenkomst waarbij de schade zich voordoet zijn beëindigd. Onder batig saldo wordt verstaan hetgeen aan opbrengst resteert nadat alle betalingen door [eiser] in mindering zijn gebracht.
4.16.
Voor zover sprake is van voordeel als hiervoor bedoeld dient dit eerst in mindering te worden gebracht op de schade die [eiser] heeft geleden wegens verschuldigde termijnen. Resteert dan nog een niet verrekend deel van het voordeel en is er sprake van meerdere verlieslatende overeenkomsten, dan dient vervolgens verrekening plaats te vinden met de schade wegens termijnen uit de volgende verlieslatende overeenkomst(en), en daarna met de restschuld, tot alle voordeel is verrekend.
de eigen schuld (art. 6:101 BW), wel of niet een onaanvaardbare financiële last
4.17.
Op grond van artikel 6:101 BW dient [eiser] een deel van de na verrekening van eventuele voordelen als hiervoor bedoeld resterende schade, (hierna: de resterende schade) wegens eigen schuld zelf te dragen. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de resterende schade bestaande uit de verschuldigde termijnen en de resterende schade bestaande uit een (eventuele) restschuld.
4.18.
Onderzocht moet worden of nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van de overeenkomsten had behoren te ontraden, omdat daardoor naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [eiser] werd gelegd. Indien het aangaan van de overeenkomsten voor [eiser] een onaanvaardbaar zware financiële last met zich bracht dient [eiser] een derde deel van de resterende schade uit zowel verschuldigde termijnen (de inleg) als de restschuld zelf te dragen. Indien geen sprake was van een dergelijke last dient [eiser] de resterende schade wegens verschuldigde termijnen geheel zelf te dragen en van de schade wegens restschuld een derde deel. Of sprake is van een zodanig onaanvaardbaar zware financiële last wordt beoordeeld door toepassing van de zogenoemde Hof-formule als weergegeven in het arrest van hof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981). [eiser] dient de gegevens die nodig zijn voor deze beoordeling te verstrekken en met stukken te onderbouwen.
4.19.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last moeten alle bekende omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de financiële ruimte van een belegger in aanmerking worden genomen. De hiervoor gehanteerde vuistregel, de Hof-formule luidt: X - W - A- B- C < Y + 0,1 xY + 0,15 x (X-Y).
De factor X staat voor het besteedbare netto-maandinkomen van [eiser] . De factor Y betreft de NIBUD-basisnorm voor het betrokken type huishouden. De factor W staat voor de maandelijkse huur-of hypotheeklasten voor de eigen dan wel gehuurde woning voor zover deze het daarvoor door het NIBUD gehanteerde basisbedrag overtreffen. De factor A staat voor de verplichtingen die voortvloeien uit de leaseovereenkomst, factor B staat voor eventuele financiële verplichtingen uit andere, eerder aangegane leaseovereenkomsten. De factor C staat voor eventuele (daadwerkelijk bestaande) rente- en aflossingsverplichtingen uit andersoortige eerdere kredietovereenkomsten.
4.20. Tussen partijen is (onder meer) in geschil of het aangaan van overeenkomsten voor [eiser] een onaanvaardbaar zware financiële met zich bracht. Tussen partijen is in het bijzonder in geschil of [eiser] samen met haar ouders een gemeenschappelijke huishouding voerde.
gemeenschappelijke huishouding?4.21. Voor de beoordeling of sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last als hierboven bedoeld is onder meer van belang of [eiser] ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten met anderen een gemeenschappelijke huishouding vormde en zo ja, wat de omvang van dat huishouden was. Indien sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen [eiser] en één of meer andere perso(o)n(en) zullen het inkomen en vermogen van de andere(en) in de beoordeling moeten worden betrokken. Aangesloten wordt bij de overwegingen van de Hoge Raad in het arrest van 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003). Daaruit volgt dat doorslaggevend zijn de feitelijke omstandigheden. In het geval [eiser] op hetzelfde adres woont als een of meer andere perso(o)n(en) wordt als uitgangspunt genomen dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding tussen betrokkenen. Dat uitgangspunt dient echter te kunnen worden getoetst aan de bijzondere omstandigheden van het individuele geval. Het uit te voeren onderzoek is niet anders dan dat wat Dexia vooraf had dienen uit te voeren om na te gaan of [eiser] al dan niet in staat kon worden geacht aan de betalingsverplichtingen betreffende de termijnen te voldoen.
4.22.
In dit geval is het de vraag of de financiële omstandigheden van een meerderjarig kind zonder partner met een eigen inkomen, dat op eigen naam de effectenlease-overeenkomsten is aangegaan, zodanig waren dat uit eigen middelen de termijnen van de overeenkomsten konden worden voldaan. In de onderhavige zaak is daarbij het volgende van belang. [eiser] was bij het aangaan van de overeenkomst 19 jaar en woonde in het ouderlijk huis. Een kind zal, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, op enig moment het ouderlijk huis verlaten zodat gesproken kan worden over een aflopende samenwoning. Het is dan zaak om te bezien of een dergelijk kind de maandelijkse lasten ook gedurende langere tijd, en zonder ondersteuning van de ouders, kan blijven voldoen. Het netto maandinkomen van [eiser] bedroeg € 805,50. De op grond van de effectenlease-overeenkomsten verschuldigde termijnen bedroegen € 208,19 per maand. De verhouding tussen dit bedrag en de eigen financiële middelen die [eiser] structureel ter beschikking stonden is zodanig dat [eiser] redelijkerwijs in staat moet worden geacht die termijnen wel uit eigen middelen te kunnen voldoen. Daarbij is verder nog van belang dat de looptijd van de overeenkomsten 120 maanden betreft, zodat het ook redelijk is om bij een dergelijk lange looptijd ook uit te gaan van de eigen middelen van [eiser] . Gelet op deze omstandigheden dient [eiser] bij de toepassing van de Hof-formule te worden aangemerkt als een afnemer met een eenpersoonshuishouden, zodat het inkomen van de ouders dan niet bij de berekening betrokken hoeft te worden en voor de Y-factor dient te worden uitgegaan van een alleenstaande.
4.23.
Uit het voorgaande volgt dat wel sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last als gevolg van het aangaan van de overeenkomsten. Verwezen wordt naar de berekeningen van [eiser] (productie B3 bij dagvaarding). Dit betekent dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en verder dat voor recht wordt verklaard dat er ten aanzien van de overeenkomsten met contractnummers [contractnr. 1] en [contractnr. 2] sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last.
de consequenties voor de verdeling van de (resterende) schade
4.24.
Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van overeenkomsten zowel de resterende schade wegens verschuldigde termijnen als de resterende schade wegens restschuld voor 1/3 deel voor rekening van [eiser] blijft.
wat elke partij nog aan de andere partij verschuldigd is
4.25.
Nu de overeenkomsten niet rechtsgeldig zijn vernietigd of ontbonden zal [eiser] aan de daaruit voortkomende betalingsverplichtingen dienen te voldoen. Anderzijds zal Dexia de resterende schade dienen te vergoeden die volgens het bovenstaande voor haar rekening komt.
4.26.
Op grond van het voorgaande en de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomsten zullen partijen in staat zijn te berekenen:
a. wat de schade is aan verschuldigde termijnen en restschuld;
b. wat de in mindering te brengen voordelen zijn (inclusief eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten) en wat na aftrek daarvan aan schade resteert;
c. of en zo ja tot welk bedrag [eiser] een resterende schade wegens termijnen en wegens restschuld dient te dragen;
d. wat [eiser] op grond van nakoming van betalingsverplichtingen uit de overeenkomsten in totaal aan Dexia verschuldigd is.
4.27.
[eiser] heeft in verband met de onderhavige overeenkomsten jegens Dexia aanspraak op schadevergoeding indien en voor zover [eiser] ter zake van een bepaalde overeenkomst méér aan Dexia heeft betaald dan het onder d. bedoelde bedrag verminderd met het totaal van de onder c. bedoelde bedragen en verminderd met een (eventueel) reeds door Dexia betaalde schadevergoeding (exclusief wettelijke rente).
4.28.
Dexia heeft in verband met de overeenkomsten jegens [eiser] aanspraak op nakoming van betalingsverplichtingen indien en voor zover [eiser] ter zake van een bepaalde overeenkomst minder aan Dexia heeft betaald dan het onder d. bedoelde bedrag verminderd met het totaal van de onder c. bedoelde bedragen.
de wettelijke rente
4.29.
Een aanspraak op wettelijke rente over nadeel, dat bij de voordeelstoerekening wordt verrekend met de voordelen, moet worden geacht niet te zijn ontstaan, aangezien die de schadeberekening te zeer zou compliceren. Slechts over het nadeel dat na voordeelstoerekening resteert, kan overeenkomstig de uitspraak van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) wettelijke rente worden toegewezen (Hoge Raad 3 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). De wettelijke rente wordt, als onvoldoende bestreden, toegewezen over het bedrag aan schadevergoeding voor zover deze nog door Dexia verschuldigd is. De wettelijke rente met betrekking tot de resterende termijnen is verschuldigd vanaf de dag van betaling door [eiser] tot de dag der algehele voldoening daarvan door Dexia. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:7910).
buitengerechtelijke kosten4.30. Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
vordering Dexia4.31. Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.32.
Omdat [eiser] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten in conventie (inclusief nakosten) aan de zijde van [eiser] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 129,14
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 892,14.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld,
5.2.
verklaart voor recht dat er ten aanzien van de overeenkomsten met contractnummers [contractnr. 1] en [contractnr. 2] sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last,
5.3.
veroordeelt Dexia aan [eiser] te betalen het bedrag dat Dexia volgens r.o. 4.27. nog verschuldigd is aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te berekenen vanaf het moment dat alle voordeel is verrekend en met toepassing van de uitgangspunten als geformuleerd in r.o. 4.29. tot de dag van algehele voldoening,
5.4.
verklaart voor recht dat de bedingen die Dexia aanspraak geven op na beëindiging van de overeenkomsten nog resterende termijnen onredelijk bezwarend zijn en vernietigt deze,
5.5. veroordeelt Dexia aan [eiser] te betalen een bedrag van € 10.026,76, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met toepassing van de uitgangspunten als geformuleerd in r.o. 4.29.,
5.6.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [eiser] tot en met heden worden vastgesteld op € 892,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen af,
5.10.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [eiser] tot en met heden worden vastgesteld op nihil,
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: FM

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.