ECLI:NL:RBNHO:2024:6863

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
HAA 22/4582
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechtspraak over indeling van vanille-extracten en vanilla bean pastes

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 27 juni 2024, wordt de ontvankelijkheid van het beroep van eiseres, een B.V. die vanille-extracten en vanilla bean pastes produceert en verkoopt, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Douane beoordeeld. De inspecteur had op 15 november 2021 een uitnodiging tot betaling opgelegd voor een bedrag van € 455.072,77 aan douanerechten en rente, na een controle die had plaatsgevonden op 7 oktober 2019. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze uitnodiging, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar gedeeltelijk gegrond, wat resulteerde in een vermindering van de utb tot € 429.685,65. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij zich gedeeltelijk kan vinden in de correcties, maar bezwaar maakt tegen de indeling van de producten onder GN-post 2103 in plaats van GN-post 3302. De rechtbank oordeelt dat de producten, die niet bedoeld zijn voor directe menselijke consumptie, maar als grondstof in de voedingsmiddelenindustrie worden gebruikt, terecht onder GN-post 3302 moeten worden ingedeeld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de utb tot € 322.657,23. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van rente en immateriële schade aan eiseres, alsook de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4582

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 27 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. Y. El Bojaddaini),
en

de inspecteur van de Douane, kantoor Groningen, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de ontvankelijkheid van het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 7 juli 2022 en de tariefindeling van vanille-extracten en vanilla bean pastes.
Verweerder heeft op 15 november 2021 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) opgelegd voor een bedrag van € 428.706,61 aan douanerechten en € 26.366,16 aan rente op achterstallen (in totaal een bedrag van € 455.072,77). In de utb is ook vermeld dat eiseres een over de douaneschuld berekend bedrag van € 38.884,13 aan omzetbelasting op aangifte moet voldoen.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de utb gedeeltelijk gegrond verklaard en de utb verminderd met een bedrag van € 25.387,12 (bestaande uit douanerechten en bijbehorende rente op achterstallen).
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft de stukken van het geding overgelegd en vervolgens op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft vóór de zitting een nader stuk met bijlagen ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2024. Namens eiseres zijn verschenen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] , vergezeld door gemachtigde en zijn kantoorgenoten mr. [naam 6] en mr. [naam 7] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 8] MSc, mr. [naam 9] , dr. [naam 10] , [naam 11] en [naam 12] .

Feiten

1. Eiseres produceert en verkoopt diverse producten die vanille-extracten, -pasta’s en -poeders bevatten. Grondstoffen hiervoor betrekt zij van haar Amerikaanse moedermaatschappij uit de Verenigde Staten en brengt zij vervolgens in het vrije verkeer. Tot april 2021 gaf zij, voor zover hier van belang, diverse vanilleproducten aan onder GN-onderverdeling 3302 1090 (als mengsels van reukstoffen, van de soort gebruikt in de voedingsmiddelenindustrie). Het betreft vanille-extracten en vanilla bean pastes.
2. De samenstelling van de vanille-extracten varieert volgens de door eiseres opgegeven specificaties per product tussen de volgende hoeveelheden aan bestanddelen:
- 30-56% water;
- 28 tot 45% alcohol;
- 0 tot 16% suiker; en
- 10 of 20% vanilline dan wel 3 tot 12% vanilla bean extract.
Afhankelijk van de hoeveelheid vanilla bean extract en het alcoholgehalte in het product wordt het door eiseres aangeduid als enkelvoudig (1X), tweevoudig (2X) of viervoudig (4X) geëxtraheerd. Alleen het enkelvoudige product wordt aan consumenten verkocht.
De suiker in de vanille-extracten zorgt er tijdens het extractieproces voor dat de vanillebonen zachter worden. Vervolgens zorgt de suiker voor een langere houdbaarheid van het product en voorkomt het dat het product troebel wordt.
3.
De samenstelling van de vanilla bean pastes is door eiseres als volgt gespecificeerd:
- 47,62% rietsuiker;
- 29,19% water;
- 20% vanille-extract, bestaande uit: 40% water, 40% alcohol, 11,5% suiker en 8,5% vanillebestanddelen;
- 2,32% vanillebonen; en
- 0,86% verdikkingsmiddel.
Eiseres heeft toegelicht en verweerder heeft niet weersproken dat, door het relatief hoge suikergehalte in de vanilla bean pastes de kenmerkende zaadjes uit de vanillebonen door de hele paste verspreid blijven en niet naar de bodem zakken. Bovendien zorgt de suiker voor een langere houdbaarheid van het product. Net als bij de vanille extracten is de suiker bij de vanilla bean pastes niet toegevoegd voor de smaak. De suiker in de producten valt weg tegen de smaken in de eindproducten. Alleen in de kleinste verpakking wordt het product aan consumenten verkocht. In de grotere verpakkingen wordt het product alleen aan de voedingsmiddelenindustrie verkocht.
4. Hoewel de vanille-extracten en de vanilla bean pastes een andere samenstelling hebben, zijn zij in het gebruik onderling verwisselbaar in de verhouding 1:1, zoals wordt vermeld op de website van het concern waartoe eiseres behoort ([website]). De producten zijn niet bestemd om als zodanig aan koude gerechten te worden toegevoegd, omdat zij niet alleen een zeer sterke vanillesmaak hebben, maar ook een bittere bijsmaak en een sterke alcoholsmaak. Door verwerking in recepturen waarbij de producten worden verhit (bijvoorbeeld tijdens koken of bakken) verdwijnen de bittere bijsmaak en de alcohol(smaak). De producten zijn bestemd om te worden gebruikt bij de bereiding van voedingsmiddelen, zoals bakkerswaren en roomijs.
5. Tot de stukken van het geding behoort een uitslag van een monsteronderzoek van het Douane Laboratorium van 22 augustus 1994, van het product “[product 1]”, met een ethanolgehalte van 35,1 vol% en een suikergehalte van 6,2 % massa. Het Douane Laboratorium concludeert dat het monster bestaat uit een mengsel van reukstoffen waarvan vanille de belangrijkste is en adviseert indeling in GN-onderverdeling 3302 1000.
6. Tot de stukken van het geding behoort ook een brief van het Douane Laboratorium aan de Douane post Leeuwarden van 7 september 2000, met daarin bevindingen van een bedrijfsbezoek aan eiseres. Tijdens dat bezoek heeft een medewerker van het Douane Laboratorium zes vanille-extracten organoleptisch beoordeeld in 10x verdunde vorm. De verdunde extracten bleken zo sterk van aroma en/of smaak dat zij in die vorm niet geschikt waren voor directe menselijke consumptie. De conclusie van het Douane Laboratorium was dat de extracten veel meer dan 10x verdund moeten worden om geschikt te zijn voor menselijke consumptie, zodat zij in aanmerking kwamen voor vrijstelling van alcoholaccijns op grond van artikel 64, eerste lid, onder a, van de Wet op de accijns.
7. Op 7 oktober 2019 stelde verweerder bij eiseres een controle in naar de juistheid van de aangiften voor het vrije verkeer. Op basis van de resultaten van dit onderzoek stelde verweerder zich op het standpunt dat eiseres diverse producten ten onrechte had ingedeeld onder GN-onderverdeling 3302 1090. De verschillende soorten vanille-extract en vanilla bean paste” hadden volgens verweerder moeten worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 2103 9090 (als sausen en preparaten voor sausen dan wel samengestelde kruiderijen en dergelijke producten).
De vanillebonen en vanillestokjes hadden volgens verweerder moeten worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 0905 1000 (als niet fijngemaakte en niet gemalen vanille) en het vanillepoeder onder GN-onderverdeling 0905 2000 (als fijngemaakte of gemalen vanille).
Ook stelde verweerder zich op het standpunt dat voor een aantal producten geen preferentieel tarief kon worden toegepast wegens het ontbreken van de daartoe benodigde oorsprongsbewijzen.
8. Tot de stukken van het geding behoort een uitslag van een monsteronderzoek van het Douane Laboratorium van 30 januari 2020, van het product “[product 2]”, dat bestaat uit water, ethanol (35%), suiker en vanilleboonextract. Het Douane Laboratorium adviseert indeling in GN-onderverdeling 2103 9090.
9. Naar aanleiding van de onder 7 genoemde controle heeft verweerder op
15 november 2021 de onderhavige utb aan eiseres opgelegd.
10. Op 24 december 2021 heeft eiseres een pro-forma bezwaarschrift ingediend tegen de utb, en wel tegen het gehele bedrag van de utb, te weten € 455.072,77.
11.1.
Bij brief van 26 januari 2022 heeft eiseres een motivering van het bezwaarschrift ingediend. In deze brief is vermeld dat eiseres haar gronden van het onder 10 genoemde bezwaarschrift aanvult. Eiseres beschrijft hierin drie categorieën van correcties die in het controlerapport zijn beschreven:
1) De correcties van goederencode 3302 naar 2103 voor vanilla bean pastes;
2) De correcties van goederencode 3302 naar 2103 voor vanilla extracts; en
3) De correcties van verscheidene producten waar enkele formele dan wel materiële gebreken zijn waargenomen. Hierbij betrof het bijvoorbeeld een ontbrekend bewijs van oorsprong of verkeerd toegepaste goederencode.
11.2.
Voorts vermeldt eiseres de standpunten en gronden van bezwaar:
[eiseres] kan zich gedeeltelijk vinden in de correcties van het rapport. [eiseres] maakt echter bezwaar tegen de correcties en heeft hiervoor de volgende redenen:
1. Vanille-extracten behoren niet te worden ingedeeld onder post 2103, maar onder post 3302;
2. Er is recht op toepassing van preferentie voor bepaalde zendingen aan [eiseres] ; en
3. De verlengde navorderingstermijn wordt ten onrechte toegepast.”
11.3.
In haar brief noemt eiseres 15 aangiften voor het vrije verkeer waarin vanille-extracten zijn opgenomen en geeft zij een beschouwing waarom deze vanille-extracten onder GN-onderverdeling 3302 1090 moeten worden ingedeeld. Als bijlage bij deze brief heeft eiseres specificaties van de betreffende extracten gevoegd. Ook gaat eiseres in op de toepassing van het preferentiële tarief respectievelijk de verlengde navorderingstermijn.
De conclusie van eiseres luidt als volgt:
Gelet op bovenstaande komen wij tot de conclusie dat de uitnodiging tot betaling grotendeels moet worden herzien dan wel moet worden ingetrokken. Wij verzoeken u in ieder geval af te zien van de navordering van rechten voor zover die zien op:
1. De aangiftenummers genoemd in paragraaf 2.1 van deze brief, nu de Extracten van [eiseres] niet onder de gecorrigeerde post horen te vallen.
2 De aangiftenummers waarvoor nu alsnog een passend attest van oorsprong is aangeboden.
3. De aangiftenummers tussen de periode 17 oktober 2016 (…) en 20 augustus 2018
Vervolgens verzoekt eiseres om vernietiging dan wel aanpassing van de uitnodiging tot betaling.
12. Bij brief van 22 april 2022 heeft verweerder aan eiseres zijn voorlopige standpunt verzonden ten aanzien van de indeling van de vanille-extracten, de toepassing van het preferentiële tarief en het hanteren van de verlengde verjaringstermijn. Verweerder is voornemens het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren ten aanzien van één van de in geding zijnde vanille-extracten, omdat deze geen suiker bevat, en ten aanzien van het geclaimde preferentiële tarief, omdat de benodigde oorsprongsdocumenten inmiddels zijn overgelegd.
13. Op 7 juni 2022 heeft het hoorgesprek plaatsgevonden. In het verslag van het hoorgesprek staat weergegeven dat eiseres drie ‘kernelementen’ beschrijft waar het bezwaarschrift betrekking op heeft: de indeling van de vanille-extracten, de toekenning van het preferentiële tarief en de toepassing van de verlengde navorderingstermijn.
14. In de uitspraak op bezwaar van 7 juli 2022 motiveerde verweerder aan de hand van de drie door eiseres opgenomen redenen voor het bezwaar waarom hij deels aan het bezwaar van eiseres tegemoetkomt: het extract ‘[product 3]’ bevat geen suiker en moet dus onder GN-onderverdeling 3302 1090 worden ingedeeld. De overige vanille-extracten moeten onder GN-onderverdeling 2103 9090 worden ingedeeld. Voor een aantal aangiften accepteert verweerder de overgelegde oorsprongsdocumenten en kan het preferentiële tarief op de aangegeven goederen worden toegepast. De verlengde navorderingstermijn is terecht toegepast, omdat het doen van een onjuiste aangifte een strafrechtelijk vervolgbare handeling is.
Verweerder verminderde de utb van € 455.072,77 tot € 429.685,65 (inclusief rente op achterstallen) en kende aan eiseres een kostenvergoeding van € 538 toe.
15. Bij brief van 15 augustus 2022 heeft eiseres beroep ingesteld. Het beroepschrift van eiseres richt zich tegen de uitspraak op bezwaar voor een bedrag van € 429,685,65. Bij brief van 28 oktober 2022 heeft eiseres een motivering van het beroep ingediend. In de onderbouwing van het beroep geeft eiseres aan dat zij zich gedeeltelijk kan vinden in de resterende correcties van de utb na de uitspraak op bezwaar. Zij meent echter dat:
(a) De vanille-extracten niet onder GN 2103 9090 89 behoren te worden ingedeeld, maar onder GN 3302 1090 00;
(b) De Vanilla Bean Pastes niet onder GN 2103 9090 89 behoren te worden ingedeeld, maar onder GN 3302 1090 00;
(c) De verlengde navorderingstermijn van 5 jaar ten onrechte wordt toegepast.
16. In zijn verweerschrift van 13 mei 2024 voert verweerder onder meer aan dat het bezwaar van eiseres niet was gericht tegen de indeling van de vanilla bean pastes, en dat zij de omvang van het geschil in beroep niet kan uitbreiden met de vanilla bean pastes. De indeling van de vanilla bean pastes kan in beroep slechts aan de orde worden gesteld voor zover deze producten zich bevinden in de aangiften die onder de verlengde navorderingstermijn vallen, omdat eiseres die aangiften wel in haar bezwaar heeft betrokken.

Geschil en standpunten van partijen

17.1
In geschil is de omvang van het geschil en meer specifiek de (niet-) ontvankelijkheid van het beroep voor zover het de vanilla bean pastes betreft.
17.2
Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar bezwaar was gericht tegen alle vanille- extracten en vanilla bean pastes die zich in de utb bevonden. Dat zij in het bezwaar niet specifiek is ingegaan op de indeling van de vanilla bean pastes komt doordat verweerder over deze indeling in een eerdere zaak al een bezwaarschrift van eiseres heeft afgewezen (waartegen zij geen beroep heeft ingesteld), zodat het standpunt van verweerder duidelijk was. Volgens eiseres is in geschil:
Vanille-extracten: € 175.915,79, waarvan € 119.621 uit de verlengde verjaringstermijn; en
Vanilla bean pastes: € 146.741,44, waarvan € 71.260,06 uit de verlengde verjaringstermijn.
17.3.
Verweerder meent dat het bezwaar, hoewel het bezwaarschrift zelf het gehele bedrag van de utb omvat, zich heeft beperkt tot de aan de utb ten grondslag liggende aangiften voor het vrije verkeer die eiseres in de motivering van haar bezwaar heeft genoemd. Dit betekent dat de omvang van het bezwaar beperkt is tot de vanille extracten en de verlengde verjaringstermijn, en niet omvat de aangiften voor het vrije verkeer voor vanilla bean pastes voor zover die aangiften zich niet in de verlengde verjaringstermijn bevonden. Verweerder meent dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, voor zover het zich richt tegen deze vanilla bean pastes, omdat geen beroep kan worden ingesteld tegen correcties van aangiften waartegen geen bezwaar is gemaakt. Volgens verweerder valt binnen de omvang van het geding:
Vanille-extracten: € 175.915,79, waarvan € 119.621 uit de verlengde verjaringstermijn; en
Vanilla bean pastes: € 71.260,06 uit de verlengde verjaringstermijn.
18. Daarna is in geschil of het beroep van eiseres gegrond moet worden verklaard omdat zij zich, zoals zij stelt, door de late indiening van het verweerschrift door verweerder niet optimaal heeft kunnen voorbereiden op de zitting en zij door het nieuwe standpunt van verweerder over de omvang van het geding niet meer een verzoek om terugbetaling kan indienen.
19.1.
Vervolgens is in geschil de utb voor zover deze ziet op de tariefindeling van de vanille-extracten en de vanilla bean pastes (gezamenlijk ook ‘de producten), de verlengde verjaringstermijn en de toepassing van diverse rechtsbeginselen.
19.2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij de vanille-extracten en de vanilla bean pastes terecht heeft ingedeeld onder GN-post 3302.
De producten zijn mengsels op basis van reukstoffen met andere stoffen en zij zijn van de soort die wordt gebruikt in de voedingsmiddelenindustrie. De bestemming van alle producten is hetzelfde. Dat sommige producten in kleinhandelsverpakking worden verkocht maakt voor de indeling niet uit, omdat het gebruik niet afwijkt van het gebruik van producten die in grootverpakking worden verkocht. Het gaat om goederen “van de soort gebruikt in de voedingsmiddelenindustrie”, zodat het gebruik door hobbykoks en -bakkers de indeling onder GN-post 3302 niet uitsluit.
In diverse bindende tariefinlichtingen en twee “rulings” uit de Verenigde Staten worden vergelijkbare producten ingedeeld onder GS-post 3302.
De producten zijn niet bestemd om als zodanig aan - koude - gerechten te worden toegevoegd. Niet alleen zijn zij hiervoor veel te sterk geconcentreerd, maar zij hebben ook een bittere bijsmaak en zeer sterke alcoholsmaak. Pas wanneer zij bij verwerking, bijvoorbeeld in bakkerswaren of vanille-roomijs, worden verhit, krijgt het eindproduct de bedoelde vanillesmaak, zonder de bittere bijsmaak of de alcoholsmaak. De suiker is niet aan de producten toegevoegd voor de smaak; het suikergehalte in de producten valt weg tegen de zoetstoffen in de eindproducten. De producten kunnen ook als smaakversterker worden toegevoegd aan bijvoorbeeld (tomaten)soep.
De producten zijn geen samengestelde kruiderijen in de zin van GN-post 2103, omdat vanille de enige smaak van de producten is. Uitvoeringsverordening (EU) 2017/960 is niet
van toepassing, omdat de producten als zodanig niet geschikt zijn voor menselijke consumptie, maar worden gebruikt als ingrediënt in de voedingsmiddelenindustrie.
19.3.
Verder stelt eiseres dat de verlengde verjaringstermijn van artikel 103, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie (DWU), gelezen in samenhang met de artikelen 7:7 en 10:5, eerste lid, van de Algemene douanewet, ten onrechte is toegepast. Verweerder heeft ten onrechte de uitzondering toegepast als hoofdregel, het beginsel van rechtszekerheid geschonden en geen rekening gehouden met de goede trouw van eiseres. Verder stelt eiseres dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het Unierechtelijke verbod op misbruik van bevoegdheid, en de beginselen van doeltreffendheid en evenredigheid geschonden.
19.4.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van haar beroep en vernietiging van de utb voor zover deze betrekking heeft op de producten. Daarnaast verzoekt zij om vergoeding van rente over de aan haar terug te betalen bedragen, vergoeding van de door haar geleden immateriële schade en vergoeding van haar proceskosten. Voor de proceskosten verzoekt eiseres om forfaitaire vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand en om forfaitaire vergoeding van de reiskosten van de ter zitting aanwezige vertegenwoordigers van eiseres die vanuit Illinois (Verenigde Staten), waar het moederbedrijf van eiseres is gevestigd, naar de rechtbank zijn gereisd, over een afstand van 6.579 kilometer.
19.5.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de producten terecht heeft ingedeeld onder GN-post 2103. De producten kunnen niet als mengsel worden ingedeeld onder GN-post 3302, omdat onder die post uitsluitend de mengsels kunnen worden ingedeeld die worden genoemd in de opsomming van zeven soorten mengsels in de IDR-toelichting op hoofdstuk 3302. Producten met suiker kunnen dus uitsluitend onder GN-post 3302 worden ingedeeld wanneer de suiker de functie van drager of verdunner heeft. De suiker in de onderhavige producten heeft niet de functie van drager of verdunner. Omdat suiker verder niet wordt genoemd in deze toelichting, kunnen andere mengsels waarin zich suiker bevindt, niet worden ingedeeld onder GN-post 3302. De producten zijn geschikt voor menselijke consumptie. Dat zij niet zijn bedoeld om zelfstandig te worden geconsumeerd is niet relevant, zij worden gebruikt als smaakversterker en kunnen ook aan yoghurt of havermout worden toegevoegd. Bovendien heeft GN-post 3302 betrekking op reukstoffen en de onderhavige producten zijn geen reukstoffen maar smaakstoffen. De bti’s waarnaar eiseres verwijst zijn afgegeven voor andere producten dan wel is niet na te gaan of zij zijn afgegeven voor vergelijkbare producten. De “rulings” die zijn afgegeven in de Verenigde Staten zijn niet relevant. Verweerder ziet zich voor wat betreft de indeling gesteund door indelingsverordening (EU) 2017/960. Het arrest van het Hof van Justitie van 7 april 2022
(Y GmbH), nr. C-668/20, ECLI:EU:C:2022:270, is hier niet van toepassing omdat het product uit dat arrest geen suiker bevat.
19.6.
Verweerder meent vervolgens dat hij de verlengde verjaringstermijn terecht heeft toegepast, omdat voor de kwalificatie als strafrechtelijk vervolgbare handeling in de zin van artikel 10:5, eerste lid, onder a, van de Algemene douanewet, verwijtbaarheid geen vereiste is. Ook betoogt verweerder niet te hebben gehandeld in strijd met enig rechtsbeginsel.
19.7.
Verweerder concludeert tot gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring en gedeeltelijke ongegrondverklaring van het beroep. Voor de hoogte van een eventueel aan eiseres toe te kennen proceskostenvergoeding refereert verweerder zich aan het oordeel van de rechtbank.

Juridisch kader

20. GN-post 2103 luidt – voor zover van belang – als volgt:
2103
Sausen en preparaten voor sausen; samengestelde kruiderijen en dergelijke producten; mosterdmeel en bereide mosterd:
2103 10 00
- sojasaus
2103 20 00
- tomatenketchup en andere tomatensausen
2103 30
- mosterdmeel en bereide mosterd:
(…)
2103 90
- andere
(…)
2103 90 90
- - andere
21. De IDR-toelichting op post 2103 luidt – voor zover van belang – als volgt:
(A)
SAUCES AND PREPARATIONS THEREFOR; MIXED CONDIMENTS AND MIXED SEASONINGS
“This heading covers preparations, generally of a highly spiced character, used to flavour certain dishes (meat, fish, salads, etc.), and made from various ingredients (eggs, vegetables, meat, fruit, flours, starches, oil, vinegar, sugar, spices, mustard, flavourings, etc.). Sauces are generally in liquid form and preparations for sauces are usually in the form of powders to which only milk, water, etc. need to be added to obtain a sauce.
(…)
Examples of products covered by the heading are : mayonnaise, salad dressings, Béarnaise, bolognaise (consisting of chopped meat, tomato purée, spices, etc.), soya sauces, mushroom sauce, Worcester sauce (generally made with a base of thick soya sauce, an infusion of spices in vinegar, with added salt, sugar, caramel and mustard), tomato ketchup (a preparation made from tomato purée, sugar, vinegar, salt and spices) and other tomato sauces, celery salt (a mixture of cooking salt and finely ground celery seeds), certain mixed seasonings for sausage making, and products of Chapter 22 (other than those of heading 22.09) prepared for culinary purposes and thereby rendered unsuitable for consumption as beverages (e.g., cooking wines and cooking Cognac). This heading also covers mixtures of plants or parts of plants of heading 12.11 of a kind used for seasoning sauces. (…)”
22. GN-post 3302 luidt – voor zover van belang – als volgt:
3302
Mengsels van reukstoffen en mengsels (oplossingen in alcohol daaronder begrepen) op basis van een of meer van deze zelfstandigheden met andere stoffen, van de soort gebruikt als grondstof voor de industrie; andere bereidingen op basis van reukstoffen, van de soort voor de vervaardiging van dranken:
3302 10
- van de soort gebruikt in de voedingsmiddelen- en drankenindustrie:
(…)
3302 10 90
- - van de soort gebruikt in de voedingsmiddelenindustrie
23. Aantekening 2 op Hoofdstuk 33 luidt als volgt:
“Als “reukstoffen” in de zin van post 3302 worden slechts aangemerkt de stoffen bedoeld bij post 3301, geurige bestanddelen die uit dergelijke stoffen zijn geïsoleerd en synthetische aromatische stoffen”.
24. De toelichting IDR op post 3302 luidt – voor zover van belang – als volgt:
“This heading covers the following mixtures
providedthey are of a kind used as raw materials in the perfumery, food or drink industries (e.g., in confectionery, food or drink flavourings) or in other industries (e.g., soap-making) :
(1) Mixtures of essential oils.
(2) Mixtures of resinoids.
(3) Mixtures of extracted oleoresins.
(4) Mixtures of synthetic aromatics.
(5) Mixtures consisting of two or more odoriferous substances (essential oils, resinoids, extracted oleoresins or synthetic aromatics).
(6) Mixtures of one or more odoriferous substances (essential oils, resinoids, extracted oleoresins or synthetic aromatics) combined with added diluents or carriers such as vegetable oil, dextrose or starch.
(7) Mixtures, whether or not combined with a diluent or carrier or containing alcohol, of products of other Chapters (e.g., spices) with one or more odoriferous substances (essential oils, resinoids, extracted oleoresins or synthetic aromatics),
providedthese substances form the basis of the mixture.
The heading also includes
other preparations based on odoriferous substances, of a kind used for the manufacture of beverages. These preparations may be either alcoholic or non-alcoholic and may be used to produce either alcoholic or non-alcoholic beverages. They must have a basis of one or more odoriferous substances, as described in Note 2 to this Chapter, which are used primarily to impart a fragrance and secondarily to give a flavour to beverages. Such preparations generally contain a relatively small quantity of odoriferous substances which characterize a particular beverage; they may also contain juices, colouring matter, acidulants, sweeteners, etc., provided that they retain their character of odoriferous substances. As presented, these preparations are not intended for consumption as beverages and thus can be distinguished from the beverages of Chapter 22.
The heading
excludescompound alcoholic and non-alcoholic preparations of a kind used for the manufacture of beverages, with a basis of substances other than odoriferous substances as described in Note 2 to this Chapter (
heading 21.06, unless they are more specifically provided for elsewhere in the Nomenclature). (…)”
25. Uitvoeringsverordening (EU) 2017/960 luidt – voor zover van belang – als volgt:
Omschrijving
Indeling (GN-
code)
Motivering
(1)
(2)
(3)
Een product in de vorm van een bruinachtig, troebel extract van vanillepeulen (opgelost in water en met een alcoholgehalte van 35% vol), waaraan 5 gewichtspercent suiker is toegevoegd.
Het product heeft een intens vanillearoma en de karakteristieke smaak van alcohol en suiker. Het is opgemaakt voor de verkoop in het klein in flessen van 100 ml en wordt gebruikt om de smaak van gerechten te verbeteren.
2103 90 90
De indeling is vastgesteld op basis van algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de tekst van GN-codes 2103, 2103 90 en 2103 90 90.
Het product kan niet worden aangemerkt als plantenextract bedoeld bij post 1302, omdat het door de toevoeging van suiker het kenmerk van een product voor menselijke consumptie heeft (zie ook de GS-toelichtingen op post 1302, onder A), zesde alinea).
Preparaten die worden gebruikt om bepaalde gerechten smakelijker te maken en die bereid zijn met allerlei ingrediënten, moeten onder post 2103 worden ingedeeld (zie ook de GS-toelichtingen op post 2103, onder A), eerste alinea.
Het product moet daarom onder GN-code 2103 90 90 worden ingedeeld als samengestelde kruiderijen en dergelijke producten.

Beoordeling van het geschil

Omvang van het geschil / ontvankelijkheid van het beroep
26. De rechtbank stelt voorop, dat het door eiseres als ‘pro-forma bezwaar’ aangeduide bezwaarschrift is gericht tegen het gehele bedrag van de utb. Uit dit bezwaarschrift volgt niet dat het bezwaar zich richt tegen een beperkt aantal aangiften voor het vrije verkeer die ten grondslag liggen aan de utb. In de motivering van het bezwaar heeft eiseres haar standpunten beperkt tot een aantal door haar aangewezen aangiften voor het vrije verkeer. Eiseres heeft uiteengezet waarom zij het niet eens is met de tariefindeling van de vanille-extracten en zij heeft een aantal oorsprongsdocumenten overgelegd. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij in de bezwaarfase niet op de indeling van de vanilla bean pastes is ingegaan, omdat uit een eerdere bezwaarprocedure het standpunt van verweerder hierover al duidelijk was. In de voorlopige beschouwing op het bezwaar, het hoorgesprek en de uitspraak op bezwaar is de indeling van de vanilla bean pastes niet aan de orde geweest.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het geschil in de bezwaarfase beperkt is tot de aangiften voor de vanille-extracten, de aangiften waar de preferentiële oorsprong in het geding was en de aangiften waarop de verlengde verjaringstermijn van toepassing is. Het ontbreken van als zodanig herkenbare argumenten voor de indeling van de vanilla bean pastes is, in het licht van het bezwaarschrift dat zich tegen de gehele utb richt, niet een voldoende nadrukkelijke beperking om de conclusie te rechtvaardigen dat het bezwaar zich niet richt tegen de utb voor zover deze betrekking heeft op de aangiften van de vanilla bean pastes.
27. Dat de uitspraak op bezwaar geen betrekking heeft op vanilla bean pastes, zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, betekent niet dat op een deel van het bezwaar nog niet is beslist, nu op een bezwaarschrift niet meerdere uitspraken kunnen worden gedaan.
Het betekent wel, dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd in de zin van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb voorbij gaan aan dit gebrek, nu partijen in beroep hun standpunten over de indeling van de vanilla bean pastes voldoende hebben kunnen uitwisselen.
28. Op grond van bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep in zijn geheel ontvankelijk is. De omvang van het geschil betreft:
Vanille-extracten: € 175.915,79, waarvan € 119.621 uit de verlengde verjaringstermijn; en
Vanilla bean pastes: € 146.741,44, waarvan € 71.260,06 uit de verlengde verjaringstermijn.
Gevolgen late indiening verweerschrift
29. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het beroep gegrond moet worden verklaard reeds vanwege de late indiening van het verweerschrift door verweerder. Het verweerschrift behoort niet tot de stukken van het geding in de zin van artikel 8:42 van de Awb, zodat artikel 8:31 van de Awb toepassing mist. Ook acht de rechtbank het late indienen van het verweerschrift, namelijk op 14 mei 2024, vier weken voor de mondelinge behandeling van het beroep, in het onderhavige geval niet in strijd met de goede procesorde. Ten eerste heeft eiseres in een nader stuk overgelegd op 30 mei 2024 en ter zitting inhoudelijk kunnen reageren op het verweerschrift. Ten tweede heeft eiseres weliswaar gesteld dat zij zich niet adequaat heeft kunnen voorbereiden en ook geen conclusie van repliek heeft kunnen indienen, maar zij heeft niet geconcretiseerd welke punten zij ter zitting of in een conclusie van repliek nog meer naar voren had willen brengen. Zij heeft de rechtbank ook niet op de voet van artikel 8:43, eerste lid, van de Awb, verzocht om een conclusie van repliek te mogen indienen.
30. Eiseres betoogt verder dat verweerder, door de late indiening van het verweerschrift waarin de ontvankelijkheid van een deel van het beroep ter discussie wordt gesteld, haar de mogelijkheid heeft ontnomen om een verzoek om terugbetaling in te dienen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt. Zo eiseres voor het indienen van een verzoek om terugbetaling al afhankelijk zou zijn van de door verweerder in zijn verweerschrift ingenomen standpunten, geldt in de onderhavige zaak dat eiseres het verweerschrift heeft ontvangen binnen een termijn van drie jaar nadat de utb aan haar is uitgereikt. Ook in zoverre is haar rechtspositie niet geschaad door verweerder. De rechtbank zal dan ook geen (processuele) gevolgen verbinden aan de late indiening van het verweerschrift.
Tariefindeling
31. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie, dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven. Hierbij vormen de GS- en de GN-toelichtingen nuttige aanwijzingen voor de tariefindeling, ook al zijn deze toelichtingen slechts uitleggingen en rechtens niet bindend (zie onder meer Hof van Justitie 26 april 2017, C-51/16, Stryker EMEA Supply Chain Services BV, ECLI:EU:C:2017:298, punten 39 en 45). De inhoud van GS- en GN- toelichtingen moet in overeenstemming zijn met de GN-bepalingen en mag de strekking daarvan niet wijzigen (zie onder meer Hof van Justitie 26 november 2015, C-44/15, Duval GmbH & Co, KG., ECLI:EU:C:2015:783, punt 24).
32. Volgens aantekening 2 op hoofdstuk 33 en de bewoordingen van GN-post 3302 worden onder die post ingedeeld (onder meer) mengsels op basis van één of meer stoffen van GN-post 3301 met andere stoffen, van de soort gebruikt als grondstof in de voedingsmiddelenindustrie. De aantekening en de GN-post bevatten geen beperking aan de aard van de ‘andere stoffen’ in de mengsels, zodat in beginsel ook mengsels met bijvoorbeeld suiker onder GN-post 3302 kunnen worden ingedeeld.
33. De rechtbank stelt voorop dat uit de productbeschrijvingen en de overige stukken van het geding niet blijkt dat de vanille-bestanddelen van de onderhavige producten gelijk zijn aan de vanille-bestanddelen van het product uit het arrest van het Hof van Justitie van 7 april 2022, nr. C-668/20, ECLI:EU:C:2022:270. Met name bevatten de onderhavige producten geen droog residu (zie punt 24 van het genoemde arrest). Verder overweegt de rechtbank dat tussen partijen niet in geschil is dat één van de (in beroep niet meer in geschil zijnde) producten van eiseres, [product 3], moet worden ingedeeld onder GN-post 3302. In deze omstandigheden en gelet op aantekening 2 op hoofdstuk 33 en het ontbreken van droog residu in de onderhavige producten houdt de rechtbank het ervoor dat de vanille-bestanddelen van de onderhavige producten stoffen van GN-post 3301, dan wel de andere stoffen die worden genoemd in aantekening 2 op hoofdstuk 33 zijn en geen plantenextracten in de zin van GN-post 1302.
34. Dat in de IDR-toelichting op GS-post 3302 alleen dextrose wordt genoemd als voorbeeld van een drager, betekent niet (a contrario) dat zich in de mengsels van GN-post 3302 geen suiker mag bevinden wanneer die suiker niet fungeert als drager. Het betekent naar het oordeel van de rechtbank dat ook de IDR-toelichting geen beperking aanbrengt in de aard van de ‘andere stoffen’ in de mengsels.
35. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat uitsluitend de mengsels die onder één van de zeven categorieën van mengsels vallen die in de IDR-toelichting worden genoemd als mengsel, onder GN-post 3302 kunnen worden ingedeeld. Ten eerste volgt een dergelijke beperking niet uit de tekst van de IDR-toelichting zelf (“This heading covers the following mixtures …”) en ten tweede zou een dergelijke beperking een niet toegestane wijziging van de reikwijdte van GN-post 3302 inhouden, in welk geval de toelichting terzijde moet worden geschoven.
36. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de onderhavige mengsels van de soort die wordt gebruikt als grondstof voor de industrie. Eiseres heeft ter zitting onweersproken uiteengezet dat de producten niet als zodanig bestemd zijn voor de menselijke consumptie, omdat zij een bittere bijsmaak en een sterke alcoholsmaak hebben. De bittere bijsmaak en alcohol(smaak) verdwijnen wanneer de producten bij de verwerking in andere producten worden verhit, waarna slechts de vanillesmaak in het eindproduct overblijft. Dat de producten zodanig sterk zijn geconcentreerd dat zij niet of nauwelijks doseerbaar zijn in individuele gerechten (een enkel bord met yoghurt of havermout) acht de rechtbank overigens niet relevant voor de kwalificatie “geschikt voor de menselijke consumptie”.
37. Dat een aantal van de producten (de vanilla bean pastes en de enkelvoudig geëxtraheerde vanille-extracten) ook in kleinhandelsverpakking op de consumentenmarkt wordt verkocht doet daaraan niet af, omdat het gebruik op de consumentenmarkt (door de thuisbakker en de hobbykok) in essentie niet afwijkt van het gebruik in de voedingsmiddelenindustrie, namelijk als grondstof.
38. Dit alles betekent dat de producten, als mengsels op basis van vanilline en extracten uit vanillebonen met andere stoffen en van de soort gebruikt als grondstof in de voedingsmiddelenindustrie, kunnen worden ingedeeld onder GN-post 3302.
39. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de producten niet (ook) vatbaar voor indeling onder GN-post 2103, als samengestelde kruiderijen en dergelijke producten, omdat de producten vanwege hun bittere bijsmaak en sterke alcoholsmaak niet als zodanig geschikt of bestemd zijn voor de menselijke consumptie.
40. De producten zijn ook niet gelijk aan of vergelijkbaar met het product van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/960. In de omschrijving (in kolom 1) wordt benoemd dat het product een intens vanille-aroma heeft en de karakteristieke smaak van alcohol en suiker. De onderhavige producten hebben op het moment van invoer een bittere bijsmaak en verliezen pas bij verhitting door verwerking zowel deze bittere bijsmaak als hun alcohol(smaak), en wijken in zoverre af van het product uit de Uitvoeringsverordening. Bovendien wordt het product uit de Uitvoeringsverordening (ingevolge de omschrijving ervan in kolom 1) gebruikt om de smaak van gerechten te verbeteren, terwijl de onderhavige producten worden gebruikt als grondstof in voedingsmiddelen (zoals bakkerswaren en roomijs). Dat de onderhavige producten ook kunnen worden gebruikt als smaakversterker in (tomaten)soep, acht de rechtbank niet doorslaggevend voor de indeling.
41. Op grond van bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de producten moeten worden ingedeeld in GN-post 3302 en dat de utb voor een bedrag van € 322.657,23 (€ 175.915,79 voor de vanille-extracten en € 146.741,44 voor de vanilla bean pastes) ten onrechte aan eiseres is opgelegd. De overige gronden van het beroep behoeven hierdoor geen behandeling.
Rentevergoeding
42. Eiseres heeft verzocht om een rentevergoeding over de aan haar terug te betalen bedragen. Niet in geschil is dat eiseres de in de utb opgenomen bedragen aan verweerder heeft betaald.
43. Wanneer, zoals in het onderhavige geval, invoerrechten worden terugbetaald omdat zij zijn geïnd in strijd met het Unierecht, bestaat voor de lidstaten een uit het Unierecht voortvloeiende verplichting om aan degene die recht heeft op de terugbetaling de daarover verschuldigde rente te vergoeden, welke rente begint te lopen op de datum waarop deze rechten zijn betaald (Hof van Justitie 18 januari 2017, Wortmann KG Internationale Schuhproduktionen, C-365/15, ECLI:EU:C:2017:19, en Hof van Justitie 28 april 2022, Flexi Montagetechnik, C-427/20, ECLI:EU:C:2022:306).
44. In dit geval, waarin de douaneschulden zijn ontstaan tussen 1 mei 2016 en
1 januari 2022, schrijven noch de bepalingen van het Unierecht, noch de nationale wet- en regelgeving omtrent de heffing en invordering van rechten bij invoer de voorwaarden voor waaronder een zodanige rentevergoeding dient te worden betaald (zie ook Gerechtshof Amsterdam 8 maart 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:924, r.o. 5.4-5.5).
45. In het arrest van de Hoge Raad van 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1875, r.o. 2.2.1-2.2.2 is voorgeschreven op welke wijze de rentevergoeding in een zodanig geval dient te worden toegekend:
“2.2.1. De Nederlandse wetgever heeft niet voorzien in een bijzondere wettelijke regeling voor het toekennen van een vergoeding voor het rentenadeel dat wordt geleden vanaf de dag waarop rechten bij invoer (waaronder antidumpingrechten zijn begrepen) in strijd met het Unierecht werden betaald. Die rentevergoeding kan daarom desgevraagd in een gerechtelijke procedure over een geschil over de rechtmatigheid van heffing van rechten bij invoer worden toegekend met toepassing van artikel 8:73 Awb. Die toekenning vindt plaats aan de hand van de algemene regels die in het BW zijn neergelegd voor het berekenen van schade in de vorm van rentenadeel als gevolg van een onrechtmatige daad. Voor die schadeberekening geldt de regeling van artikel 6:119 BW.
2.2.2. Toepassing van artikel 6:119 BW betekent dat voor de vergoeding voor gederfde rente het rentepercentage moet worden gehanteerd zoals dat krachtens artikel 6:120, lid 1, BW is vastgesteld (hierna: de wettelijke rente). De wettelijke rente moet op grond van artikel 6:119, lid 2, BW samengesteld worden berekend. Het Unierechtelijke beginsel van gelijkwaardigheid eist echter dat de regeling voor de vergoeding voor gederfde rente niet ongunstiger mag zijn dan de regeling die geldt voor soortgelijke aan het nationale recht ontleende rentevorderingen. De aard van de onderhavige vordering tot vergoeding voor geleden schade (rentenadeel) komt overeen met die van de vordering tot vergoeding van het rentenadeel dat ontstaat als het gaat om terugbetaling van rijksbelastingen (met uitzondering van de in artikel 27quater van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) bedoelde rechten, belastingen of heffingen) die in strijd met het Unierecht zijn geheven en betaald. Volgens artikel 28c IW geldt voor die laatstbedoelde vordering dat invorderingsrente enkelvoudig wordt berekend over hetzelfde tijdvak en op dezelfde grondslag als die waarover de vergoeding voor gederfde rente wordt berekend. Het daarvoor geldende rentepercentage kan op grond van artikel 29 IW hoger zijn dan het rentepercentage zoals dat krachtens artikel 6:120, lid 1, BW is vastgesteld. Indien als gevolg daarvan de over de volle periode volgens artikel 28c IW gelezen in samenhang met artikel 29 IW berekende rente hoger is dan die met toepassing van de hiervoor in 2.2.1 bedoelde renteregeling wordt berekend, moet toepassing van laatstbedoelde regeling wijken vanwege het Unierechtelijke beginsel van gelijkwaardigheid.”
46. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot betaling van de verzochte vergoeding van rente, en wel op de door de Hoge Raad voorgeschreven wijze.
Vergoeding van immateriële schade
47. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de door haar geleden immateriële schade wegens de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsprocedure.
De behandeling van deze zaak is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op 28 december 2021 en is geëindigd met de uitspraak van de rechtbank op
27 juni 2024. De redelijke termijn is overschreden met afgerond zes maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding de redelijke termijn te verlengen. Met de overschrijding van zes maanden bestaat in beginsel recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500 (Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). De rechtbank ziet geen aanleiding dit bedrag te matigen.
48. De overschrijding van zes maanden is voor negen dagen toe te rekenen aan de bezwaarfase en voor het overige aan de beroepsfase. Uit proceseconomische overwegingen zal de rechtbank de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot het betalen van de gehele schadevergoeding van € 500.
Proceskostenvergoeding
49. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken in de zin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Voor de berekening hiervan heeft verweerder zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).
Voor de vergoeding van de reiskosten ziet de rechtbank geen aanleiding om uit te gaan van een afstand van 6.579 kilometer, nu eiseres is gevestigd in Leeuwarden. De rechtbank zal uitgaan van de reiskosten vanuit Leeuwarden. Dit leidt op grond van artikel 1, onder c, van het Besluit, gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, tot een bedrag aan reiskosten van € 294 (€ 58,80 x 5).

Conclusie en gevolgen

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de indeling van de producten;
- vermindert de utb voor een bedrag van € 322.657,23 aan douanerechten en rente op achterstallen;
- draagt verweerder op eiseres met inachtneming van deze uitspraak rente te vergoeden ter zake van het terug te betalen bedrag aan douanerechten en rente op achterstallen;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding aan eiseres
van de immateriële schade vastgesteld op een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.044; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.C. Schipper, voorzitter, en mr. C.M. van Wechem en mr. K. Idsinga-Schellaars, leden, in aanwezigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Douanekamer van het gerechtshof Amsterdam Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.