ECLI:NL:RBNHO:2024:6839

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
C/15/342584 / HA ZA 23-427
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van indirect bestuurder voor schade door wanprestatie van vennootschap in het kader van een koopovereenkomst voor een LED-bannersysteem

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, staat de aansprakelijkheid van een indirect bestuurder centraal. De eiser, AIM International AG, heeft een vordering ingesteld tegen [gedaagde], die als indirect bestuurder van DES B.V. wordt beschuldigd van onrechtmatig handelen. AIM stelt dat het door DES geleverde LED-bannersysteem niet voldeed aan de overeenkomst, wat heeft geleid tot schade. De rechtbank onderzoekt of [gedaagde] persoonlijk ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De feiten tonen aan dat DES een LED-bannersysteem heeft verkocht aan AIM, dat bedoeld was voor gebruik in het stadion van FC Bayern München. AIM stelt dat [gedaagde] op de hoogte was van de tekortkomingen van het systeem en dat hij als indirect bestuurder verantwoordelijk is voor de schade die AIM heeft geleden. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] niet persoonlijk ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, omdat hij mocht afgaan op de mededelingen van EVG, de leverancier van het systeem. De vorderingen van AIM worden afgewezen, en AIM wordt veroordeeld in de proceskosten. In reconventie vordert [gedaagde] vergoeding van zijn proceskosten, maar ook deze vordering wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/342584 / HA ZA 23-427
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar Zwitsers recht
AIM INTERNATIONAL AG,
te Kriens (Zwitserland),
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: AIM,
advocaat: mr. [betrokkene 3].G. Krüger,
tegen
[gedaagde],
te [plaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat mr. J.H. van der Weide.

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde] als indirect bestuurder van DES B.V. op grond van onrechtmatige daad persoonlijk aansprakelijk is voor door AIM gestelde schade.
DES heeft op basis van een koopovereenkomst met AIM een zogenaamd LED-bannersysteem aan AIM verkocht en geleverd ten behoeve van FC Bayern München. Dit systeem is een videowand van LED-verlichting voor bewegende en wisselende advertentieboodschappen in het stadion langs de randen van het voetbalveld. Volgens AIM wist [gedaagde] als indirect bestuurder en feitelijk beleidsbepaler van DES of had hij behoren te weten dat dit systeem niet aan de overeenkomst voldeed en dat DES de koopovereenkomst dus niet na kon komen en geen verhaal zou bieden voor de ten gevolge van deze wanprestatie geleden schade. Ook heeft [gedaagde] volgens AIM als (indirect) bestuurder bewerkstelligd of toegelaten dat DES haar wettelijke en contractuele verplichtingen niet is nagekomen. [gedaagde] treft volgens AIM ter zake een persoonlijk ernstig verwijt en is aansprakelijk voor de hierdoor door AIM geleden schade. [gedaagde] betwist dat hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt en vordert in reconventie vergoeding van de volledige proceskosten op grond van misbruik van procesrecht.
De rechtbank wijst de vordering in conventie af omdat [gedaagde] geen ernstig persoonlijk verwijt treft. Ook de vordering in reconventie wijst de rechtbank af, omdat niet gebleken is van misbruik van procesrecht door AIM.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 januari 2024
- het bericht van 10 mei 2024 met producties (29 tot en met 31) van AIM
- het bericht van 13 mei 2024 met producties (45 tot en met 52) tevens houdende vermindering van eis van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 23 mei 2024, waarbij de advocaten gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan voor het overige door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
AIM is een internationaal opererende onderneming op het gebied van sportmarketing. [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) is bestuurder (en medeoprichter) van AIM.
3.2.
[gedaagde] is afkomstig uit de voetbalwereld en hield zich ook bezig met sportmarketing, onder meer via zijn vennootschappen.
3.3.
Op 26 januari 1995 heeft [bedrijf 1] Holding B.V. (hierna: [bedrijf 1] Holding) opgericht. Op 19 juni 2009 is de naam van deze vennootschap gewijzigd in [bedrijf 1] Consultancy B.V. (hierna: [bedrijf 1] Consultancy). [gedaagde] was vanaf de oprichting (en in ieder geval tot in 2015) enig aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap.
3.4.
Op 14 april 1999 heeft [bedrijf 2] Beheer B.V. opgericht (hierna: [bedrijf 2]). [gedaagde] was vanaf de oprichting (en in ieder geval tot in 2015) enig aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap.
3.5.
Op 22 juni 2006 hebben Explore Vision Group B.V. (hierna: EVG), van welke vennootschap [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) indirect bestuurder was, en [bedrijf 1] Holding een intentieovereenkomst gesloten, die voor zover hier van belang als volgt luidt:

1.Vennootschap

1.1
De Partners zullen zo spoedig mogelijk zorgdragen voor de oprichting/aankoop van een besloten vennootschap, hierna:“de Vennootschap”. De Partners zullen ieder voor 50% in het geplaatste aandelenkapitaal van de Vennootschap participeren.
1.2
De naam van de Vennootschap zal zijn:“SPORT LED INTERNATIONAL B.V”, dan wel een andere naam die door de Partners zal worden overeengekomen.
1.3
De doelen en de werkzaamheden van de Vennootschap zullen bestaan uit de verkoop van LED (boarding) systemen door tussenkomst van [bedrijf 1] aan sportgerelateerde klanten, zoals sportverenigingen, stadia e.d., hierna:“de Onderneming”. [bedrijf 1] zal zich daartoe ten volle inspannen terwijl de bedoelde systemen uitsluitend door EVG aan de Onderneming zullen worden geleverd.
(…)
3.6.
[betrokkene 2], via zijn vennootschappen EVG en Statenjacht Holding B.V. (hierna: Statenjacht Holding), en [gedaagde], via zijn vennootschappen [bedrijf 2] en [bedrijf 1] Consultancy, zijn gaan samenwerken in de vennootschap Digital Exposure Systems B.V. (van 23 augustus 2006 tot 15 januari 2010 genaamd: SportLED International B.V. en hierna genoemd: DES).
3.7.
Vanaf 23 augustus 2006 tot 8 september 2009 hielden EVG en [bedrijf 2] ieder 50% van de aandelen in DES. Vanaf 8 september 2009 hield [bedrijf 2] 100 % van de aandelen. Vanaf 23 augustus 2006 tot 10 juni 2008 waren Statenjacht Holding en [bedrijf 1] Consultancy ieder (alleen/zelfstandig bevoegd) bestuurder van DES. Vanaf 10 juni 2008 tot 19 augustus 2011 was [bedrijf 1] Consultancy enig bestuurder van DES.
3.8.
Medio 2007 heeft DES een LED-bannersysteem (type EVG P16) gekocht van EVG.
3.9.
Gedurende een testperiode van ongeveer een half jaar in de tweede helft van voetbalseizoen 2007/2008 heeft DES het LED-bannersysteem gedemonstreerd bij FC Bayern München.
3.10.
Bij e-mail van 26 februari 2008 aan [gedaagde], met cc aan [betrokkene 2], heeft [betrokkene 3] (werknemer en aandeelhouder van EVG, hierna: [betrokkene 3]) namens EVG een aantal (technische) vragen van [gedaagde] over het LED-bannersysteem beantwoord. De e-mail vermeldt onder meer:
Hier nog een paar vragen en antwoorden op een rij:
(…)
Onder standaard versta ik een EVG-PBS-P20(…)
(…)
PS. Alle certificaten liggen klaar op kantoor, ten behoeve van de bundesliga. Wanneer ze nog aanvullingen hebben op de bestaande lijst hoor ik het graag.
Als bijlage bij deze e-mail heeft [betrokkene 3] een aantal certificaten gevoegd, waaronder een CE-certificaat van 11 januari 2006 voor de “Conformity EC Council Directive 89/336/EEC as last amended by EC Directive 93/68/EEC Electromagnetic Compatibility” van een P16 Full Color Virtual Display als afgegeven aan Shenzen Retop Led Display.
3.11.
In mei 2008 werd bekend dat FC Bayern München niet over zou gaan tot koop van het LED-bannersysteem van DES.
3.12.
Op 4 juni 2008 is een koopovereenkomst gesloten tussen DES, vertegenwoordigd door [gedaagde], en Torquai Group Ltd. (hierna: Torquai Group) waarbij DES een LED-bannersysteem (P20 EVG Perimeter Banner System) heeft verkocht aan Torquai Group voor een bedrag van netto CHF 1.750.000. Afgesproken is dat het systeem tussen 28 juli 2008 en 4 augustus 2008 geleverd en geïnstalleerd zou worden in het stadion van FC Köln of een ander door Torquai Group aan te wijzen voetbalstadion in Duitsland . Artikel V van de overeenkomst luidt als volgt:
V. Garantie
SL übernimmt für alle zerbrechlichen Teile und Fehlfunktionen des Systems, die nicht auf Einwirkungen von außen oder fehlerhafte Bedienung zurückzuführen sind, eine Garantie für die Dauer von 12 Monaten ab Installation.
Diese Garantie erstreckt sich nicht auf beschädigungen durch Sportler, Publikum oder andere externe Faktoren.
SL garantiert, dass das PBS alle einschlägigen CE Normen und Vorschriften erfüllt und dass sämtliche erforderlichen Bewilligungen für den Einsatz des Systems in der Europäischen Union und der Schweiz vorliegen.
3.13.
De besprekingen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst van 4 juni 2008 vonden plaats op het kantoor van de (Zwitserse) advocaten van AIM. [betrokkene 1] was ook aanwezig bij de besprekingen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst van 4 juni 2008.
3.14.
Op 10 juni 2008 heeft Statenjacht Holding zich teruggetrokken als bestuurder van DES. [betrokkene 2] bleef nog wel (indirect) 50% aandeelhouder van DES.
3.15.
Op 16 juni 2008 heeft EVG voor het LED-bannersysteem een factuur aan DES gezonden, met daarbij gevoegd de factuur van de fabriek in China. DES heeft op haar beurt het LED-bannersysteem op 19 juni 2008 voor het overeengekomen bedrag van CHF 1.750.000 (inclusief German VAT CHF 2.082.500) aan AIM gefactureerd. Op 16 juni 2008 heeft AIM een bedrag van CHF 525.000 (ongeveer € 324.000) aan DES betaald.
3.16.
Nadat het LED-bannersysteem op 4 augustus 2008 deels geleverd en geïnstalleerd was in de Allianz Arena (het stadion van FC Bayern München), is op 5 augustus 2008 (na klachten van AIM dat het systeem nog niet compleet was) een aanvullende overeenkomst gesloten. Daarin staat dat AIM op 9 juli 2008 tot de overeenkomst is toegetreden, dan wel dat AIM de overeenkomst van Torquai Group heeft overgenomen. Bij het aangaan van de aanvullende overeenkomst werd AIM vertegenwoordigd door [betrokkene 1]. In deze overeenkomst is onder meer vastgelegd:

3.Garantieverlängerung

Die Garantie von SportLED gemäss dem Vertrag vom 4. Juni 2008 wird um ein Jahr auf zwei Jahre verlängert.

SportLED ofriert AIM, die Garantie gegen Leistung von EUR 35’000 um ein weiteres Jahr auf drei Jahre zu verlängern und das System während dieser Dauer zu warten (…)
SportLED wird AIM bis spätestens 31. Juli 2011 eine weitere Garantieverlängerung (inkl Wartung) um ein weiteres Jahr auf vier Jahre zu einem SportLED noch zu bestimmenden Pries offrieren.

6.Weitergeltung des Vertrages vom 4. Juni 2008

Soweit der Vertrag vom 4. Juni 2008 durch diese Vereinbarung nicht ausdrücklich abgeandert worden ist, soll er unverändert weitergelten. (…)

3.17.
Tussen DES en AIM is vervolgens een conflict ontstaan over de vraag of het LED-bannersysteem aan de koopovereenkomst voldeed en over de betaling van het restant van de koopprijs door AIM aan DES. AIM heeft in dit verband technisch onderzoek laten doen naar de LED-banner door een technisch expert. Deze expert heeft op 6 augustus 2008 een rapport uitgebracht en een voorlopige lijst met 16 gebreken verstrekt (de zgn.
“mangelliste”). Daarin geeft hij onder meer aan dat de certificaten en vergunningen voor de apparaten niet aan AIM zijn verstrekt. In verband hiermee wilde AIM een deel van de factuur inhouden.
3.18.
Op 12 augustus 2008 heeft AIM een tweede betaling voor het LED-bannersysteem aan DES verricht ten bedrage van CHF 866.250 (ongeveer € 530.000). Op dat moment stond inclusief VAT nog CHF 691.250 (ongeveer € 424.079) open.
3.19.
Op 13 augustus 2008 heeft AIM bij DES ook geklaagd over het ontbreken van een handleiding in de Duitse taal en op 15 augustus 2008 over een gebrek aan stabiliteit.
3.20.
Op 18 augustus 2008 heeft [betrokkene 3] namens EVG een e-mail aan de toenmalige Duitse advocaat van DES gezonden met cc aan [gedaagde] met als onderwerp
‘certificates’. Daarin zegt hij de certificaten toe te sturen zoals die aan AIM verstrekt zijn. Bij de e-mail zijn een aantal certificaten gevoegd, waaronder het hiervoor (onder 3.10 ) genoemde CE-certificaat van 11 januari 2006. In de e-mail staat verder:
Today I will contact a German company in Nurnberg for the VDE certification.
I will send you my comments on the “mangel-liste” in about 30 min.
3.21.
Op 19 augustus 2008 heeft [betrokkene 3] een e-mail aan de toenmalige Duitse advocaat van DES gezonden met cc aan [gedaagde] met als onderwerp
‘certificates’. Daarin staat:
Herewith the certificate for the P20 (model used for the banner )
The rest of the asked CE and EMS approval and even the TUV certificate for the powersupply.
Bij de e-mail zijn opnieuw een aantal certificaten en verklaringen gevoegd, onder meer een CE-certificaat van 13 maart 2007 voor de “Conformity EC Council Directive 2004/108/EC Electromagnetic Compatibility” van een P20 Full Color Virtual Display als afgegeven aan Shenzen Retop Led Display en een CE-certificaat van 27 juli 2005 waarin is bevestigd dat het onderdeel “Switching Power Supplies” voldoet aan de “Low Voltage Directive (73/23/EEC, 93/68/EEC)”.
3.22.
Bij e-mail van 29 augustus 2008 heeft mr. D. Sturhoofd, advocaat van EVG (hierna: mr. Sturhoofd), onder meer het volgende aan [gedaagde], met cc aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2], geschreven:
Van [betrokkene 3] begreep ik dat AIM een substantieel bedrag (37,5% van het factuurbedrag) heeft ingehouden in verband met vermeende klachten. (…)
(…)
Ik ontving van [betrokkene 3] een zogenaamde “mangelliste”, opgesteld door AIM. Deze lijst bevat 16 punten van kritiek. (…) Vrijwel alle klachten worden door [betrokkene 3] bestreden, in die zin dat de klachten niet reëel zijn omdat een en ander reeds is geregeld, danwel klachten betrekkingen hebben op de zaken, die niet onder de overeenkomst vallen.
Er blijven slechts 3 klachten over. De zogenaamde powerboxen dienen VDE-gekeurd te zijn. [betrokkene 3] bestrijdt dit overigens, doch is bereid om aan deze wens tegemoet te komen. Hij is thans op zoek naar een zogenaamde “keurder”. Dit neemt enkele weken in beslag. (…)
(…)
Verder zouden geen reserve onderdelen zijn geleverd, zo stelt de wederpartij. [betrokkene 3] bestrijdt dit. Er dienen alleen nog wat kabels te worden nageleverd. Deze vertrekken thans uit China. (…)
Tenslotte bestrijdt de wederpartij de juistheid van de CE-certificaten. Naar de mening van [betrokkene 3] ten onrechte. De wederpartij heeft het scherm ook tijdens wedstrijden gebruikt waarmee dit als geaccepteerd dient te worden bestempeld, althans het verwijt dat een en ander niet CE-proof is, weinig serieus overkomt. Overigens begreep ik van [betrokkene 3] dat een door hem geraadpleegde deskundige een dezer dagen uitsluitsel zal verstrekken omtrent de geldigheid c.q. bruikbaarheid van de CE-certificaten.
Ik vertrouw erop dat jij bovenstaand standpunt onderschrijft, in die zin dat er slechts 3 serieuze klachten zijn, die dienen te worden afgewikkeld en dat de mangelliste voor het overige juist is. Mocht ik mij hierin vergissen, laat mij dit dan terstond weten, dan kan ik dit weer met [betrokkene 3] afsluiten. (…)
3.23.
Bij e-mail van 2 september 2008 heeft mr. Sturhoofd onder meer het volgende aan [gedaagde], met cc aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2], geschreven:
[betrokkene 3] heeft mij nogmaals benadrukt dat de klachten van AIM gezocht zijn. Jij erkent dit ook in jouw e-mail van afgelopen maandag. Aldus heeft AIM, alles volgens [betrokkene 3], geen poot om op te staan.
(…)
Kortom: de kwestie van de kabels is in beginsel reeds afgewikkeld nu [betrokkene 3] na overleg met AIM deze kabels vanuit China naar Duitsland heeft laten verzenden. Resteren nog de keuring powerboxen, waaraan [betrokkene 3] werkt en de kwestie van de certificaten, hetgeen eveneens in behandeling is, getuige jouw mail van afgelopen maandag. Johan en [betrokkene 3] stellen zich dan ook op het standpunt dat, nadat deze twee aspecten zijn opgelost, de wederpartij onmiddellijk moet betalen (…).
3.24.
In opdracht van [gedaagde] heeft het bureau Consultants Europe B.V. onderzoek gedaan naar het verwijt van AIM dat de LED-banner niet voldeed aan de geldende CE-normen. Op 12 september 2008 is door Consultants Europe B.V. een rapport uitgebracht waarin samengevat is vermeld dat het LED-bannersysteem aan alle richtlijnen voldeed. Aan DES is ter bevestiging hiervan een originele EG Verklaring van Overeenstemming toegestuurd voor de P20 Outdoor Full Color Virtual Display. In het rapport van 12 september 2008 zegt Consultants Europe B.V. dat het LED Perimeter Banner System met deze Verklaring van Overeenstemming zonder enig probleem in de Europese Unie en ook Zwitserland kan worden gebruikt.
3.25.
Op 10 november 2008 heeft DES AIM gedagvaard voor de rechtbank in Frankfurt am Main (hierna: het Landgericht), waarin DES in conventie heeft gevorderd dat AIM wordt veroordeeld tot betaling van het resterende deel van de koopsom. In reconventie heeft AIM een vordering ingesteld tot terugbetaling van de reeds betaalde koopsom en vergoeding van de door haar geleden schade wegens gebreken aan het LED-bannersysteem.
3.26.
Bij brief van 6 april 2009 heeft AIM aan DES meegedeeld de overeenkomst van 4 juni 2008 buitengerechtelijk te ontbinden.
3.27.
Op 1 juli 2009 heeft DES haar activa en activiteiten overgedragen aan SportLED Nederland B.V. voor € 1,-.
3.28.
Op 18 augustus 2009 is de samenwerking tussen [bedrijf 1] Consultancy, [bedrijf 2] en EVG geëindigd door middel van twee vaststellingsovereenkomsten van diezelfde datum. In de eerste vaststellingsovereenkomst zijn EVG en DES onder meer overeengekomen dat de prijs van de LED-banner (die DES van EVG heeft gekocht) wordt verminderd tot het reeds door DES aan EVG betaalde bedrag van € 630.000,- exclusief (uiterlijk op 27 oktober 2009 nog aan EVG te betalen) btw van € 119.700,-. Ook is vastgelegd dat EVG en DES samen optrekken in de door DES jegens AIM aanhangig gemaakte procedure in Duitsland, waarbij de kosten van de procedure voor 50% voor rekening van EVG zouden komen.
In de tweede vaststellingsovereenkomst zijn EVG en [bedrijf 2] onder meer overeengekomen dat EVG al haar aandelen in DES met werking vanaf 1 januari 2009 verkoopt aan [bedrijf 2] voor € 1,-, waarbij DES en haar aandeelhouders ervoor in staan dat aan Statenjacht Holding en [betrokkene 4] [rechtbank: gevolmachtigde van DES tot en met 10 juni 2008] volledige decharge wordt verleend voor het door hen gevoerde beleid.
3.29.
Op 8 september 2009 zijn de 50% van de aandelen die EVG in DES hield aan [bedrijf 2] geleverd. Per die datum is [bedrijf 2] enig aandeelhouder van DES.
3.30.
Bij vonnis van 4 september 2012 (verbeterd bij vonnis van 31 oktober 2012) heeft het Landgericht na inschakeling van een deskundige de vordering in conventie van DES afgewezen en DES in reconventie veroordeeld tot betaling aan AIM van CHF 1.391.250 (terugbetaling koopsom) en € 1.874.968,60 (schadevergoeding) te vermeerderen met rente. Het Landgericht heeft geconcludeerd dat sprake is van (technische) tekortkomingen aan het LED-bannersysteem dat DES aan AIM heeft geleverd.
3.31.
Bij vonnis van 16 april 2013 is DES in staat van faillissement verklaard.
3.32.
Op verzoek van de curator in het faillissement van DES heeft [betrokkene 3] op 28 augustus 2015 een verklaring gegeven. Daarbij heeft hij onder meer het volgende verklaard:
De heer [betrokkene 2] was mijn partner in EVG. Ik had 33% in EVG.
(…)
In de zomer van 2008 is er een nieuwe banner besteld door AIM bij SportLED International. De heer [gedaagde] hield daarvoor een presentatie (PowerPoint) aan SportLED International waarin staat dat het systeem aan de benodigde technische en juridische vereisten zou voldoen – ook aan de vereisten van de DFL, de Duitse voetbalbond, maar de heer [gedaagde] wist dat dat niet het geval was.
3.33.
Het faillissement van DES is op 9 oktober 2020 geëindigd door het verbindend worden van de uitdelingslijst.
3.34.
Bij verklaring van 20 juni 2023 heeft [betrokkene 3] op verzoek van AIM onder meer het volgende verklaard:
Het is mij gevraagd om een aanvullende verklaring af te leggen over de kennis die de heer [gedaagde] had over het niet voldoen van het LED-bannersysteem met de technische en juridische (veiligheids)vereisten uit de Europese productwet- en regelgeving op het moment van de verkoop en levering door SportLED International BV aan AIM International AG. In mijn verklaring van 28 augustus 2015 heb ik daarover onder andere al het volgende verklaard:
“In de zomer van 2008 is er een nieuwe banner besteld door AIM bij SportLED International. De heer [gedaagde] hield daarvoor een presentatie (PowerPoint) aan SportLED International waarin staat dat het systeem aan de benodigde technische en juridische vereisten zou voldoen - ook aan de vereisten van de DFL, de Duitse voetbalbond, maar de heer [gedaagde] wist dat dat niet het geval was.”
(…)
[gedaagde] wist dat het LED-bannersysteem en de bijbehorende documentatie bij het sluiten van de overeenkomst tussen SportLED en AIM in de zomer van 2008 en de levering niet voldeed aan de technische en juridische (veiligheids)vereisten uit de Europese productwet- en regelgeving. Ook wist de heer [gedaagde] destijds dat de banner niet beschikte over alle noodzakelijke certificaten voor gebruik van de banner in de Europese Unie en Zwitserland. [gedaagde] heeft het bannersysteem bewust in deze toestand aan AIM geleverd.
Het is onjuist dat ik in februari 2008 aan [gedaagde] zou hebben bevestigd dat het LED-systeem over alle benodigde certificaten beschikte. Ik heb bijvoorbeeld nooit verklaard dat het LED-systeem aan alle vereisten van de Bundesliga voldeed, en bovendien had het systeem geen CE-certificaat. Bepaalde onderdelen van het systeem waren wel CE-gecertificeerd. SportLED heeft de koper beloofd dat het systeem zou voldoen aan de vereisten van de Bundesliga, wat onjuist was en wat [gedaagde] ook wist. Op het systeem waren geen CE-certificaten uitgeschreven ten tijde van de levering aan AIM. Ik heb herhaaldelijk aan de heer [gedaagde] voorgehouden dat het verstandig was om het systeem terug te vragen om het om te bouwen, maar de heer [gedaagde] wilde daar onder geen beding van horen. Hij was van mening dat AIM toch niet zou betalen, ook wanneer het systeem door ons in orde zou zijn gebracht.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
AIM vordert, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover AIM;
II. een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door AIM geleden schade, welke is ontstaan als gevolg van voormeld onrechtmatig handelen van [gedaagde];
III. veroordeling van [gedaagde] om aan AIM te betalen een schadevergoeding van CHF 1.391.250,00 en € 1.874.968,60, te vermeerderen met rente;
IV. veroordeling van [gedaagde] om aan AIM te betalen een bedrag van € 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
V. veroordeling van [gedaagde] in de (na)kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
AIM legt samengevat aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] als (indirect) bestuurder en feitelijk beleidsbepaler van DES onrechtmatig jegens AIM heeft gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 BW jo. 2:11 BW. [gedaagde] heeft DES een zogenaamd LED-bannersysteem aan AIM laten verkopen en leveren, terwijl [gedaagde] wist of had behoren te weten dat dit systeem niet voldeed aan de (wettelijke en contractuele) vereisten, DES de koopovereenkomst dus niet deugdelijk kon nakomen en geen verhaal zou bieden voor de ten gevolge van deze wanprestatie geleden schade. Meer concreet heeft [gedaagde] namens DES gegarandeerd dat het systeem aan alle toepasselijke productregelgeving voldeed, terwijl hij wist dat dat niet zo was. [gedaagde] heeft in strijd met de wettelijke verplichtingen als fabrikant (bewust) het LED-bannersysteem in de handel gebracht en in bedrijf gesteld die zowel materieel (technisch) als formeel (administratief) niet aan de productwet- en regelgeving voldoet en niet de juiste certificering had, of als distributeur nagelaten te controleren of het systeem aan die regels voldeed en de juiste certificering had. Dat is volgens AIM zelfs een economisch delict. Daarnaast heeft [gedaagde] als (indirect) bestuurder en feitelijk beleidsbepaler bewerkstelligd of toegelaten dat DES haar wettelijke en contractuele verplichtingen niet is nagekomen. [gedaagde] treft ter zake een persoonlijk ernstig verwijt. Hij is daarom is aansprakelijk voor de hierdoor door AIM geleden schade, die overeenkomstig het vonnis van het Landgericht van 4 september 2012 en de correctie van 31 oktober 2012 bestaat uit CHF 1.391.250,00 (vermeerderd met rente) en € 1.874.968,60. Het laatstgenoemde bedrag betreft het verschil tussen de met DES overeengekomen koopprijs en de kosten die AIM moet maken om een nieuw LED-bannersysteem dat wel conform is te kopen.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot integrale afwijzing van de vorderingen van AIM, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van AIM in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[gedaagde] vordert, na vermindering van eis, een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van AIM tot
primairbetaling van de volledige proceskosten van [gedaagde], nader op te maken bij staat, en
subsidiairuitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van AIM tot betaling van de ‘gewone’ proceskosten van [gedaagde] van het geding in reconventie, te vermeerderen met rente en nakosten.
4.6.
[gedaagde] legt aan zijn vordering samengevat ten grondslag dat AIM met het aanspannen van deze procedure haar processuele bevoegdheid heeft misbruikt.
4.7.
AIM voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de (na)kosten van deze procedure.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Rechtsmacht
5.1.
Aangezien AIM in het buitenland gevestigd is en deze zaak uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, moet allereerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend op grond van artikel 4 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Vo Brussel I-bis), nu [gedaagde] als de gedaagde partij woonplaats heeft in Nederland.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze rechtbank bevoegd is.
Toepasselijk recht
5.2.
De rechtbank moet vervolgens ambtshalve een oordeel vellen over het toepasselijk recht. AIM legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] een onrechtmatige daad jegens haar heeft gepleegd, waaruit de verbintenis om schade te vergoeden voortvloeit. Gelet op het tijdstip van de gestelde onrechtmatige daad (2008) dient het toepasselijke recht bepaald te worden aan de hand van de Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad van 11 april 2001 (hierna: WCOD). Ingevolge artikel 3 lid 1 WCOD, dat bepaalt dat verbintenissen uit onrechtmatige daad worden beheerst door het recht van de Staat op welks grondgebied de daad plaatsvindt, is Nederlands recht van toepassing. Het aan [gedaagde] verweten onrechtmatig handelen (het doen van uitlatingen, het versturen van e-mails, het voeren van gesprekken) en nalaten hebben immers hoofdzakelijk plaatsgevonden vanuit Nederland.
Voor zover niet al op deze grond Nederlands recht van toepassing zou zijn, is Nederlands recht van toepassing omdat partijen in hun stellingen en weren een beroep doen op het Nederlandse recht. Een dergelijke impliciete rechtskeuze, duidelijk blijkend uit de omstandigheden van het geval, is mogelijk op grond van artikel 6 lid 2 van de WCOD. Partijen hebben op de zitting bovendien nog eens uitdrukkelijk bevestigd van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht te willen uitgaan.
Inhoudelijk; beoordelingskader
5.3.
In dit geschil staat centraal de vraag of [gedaagde] als indirect bestuurder van DES op grond van de artikelen 6:162 BW respectievelijk 2:11 BW aansprakelijk is voor schade van AIM, omdat hij persoonlijk ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
5.4.
Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis uit overeenkomst, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de schade die daaruit voortvloeit. Onder bijzondere omstandigheden kan echter naast de vennootschap ook de bestuurder van die vennootschap aansprakelijk zijn. Daarvoor geldt een hoge drempel, die wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen. Aan de bestuurder moet van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt. [1] Of daar sprake van is, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Zo kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden (de zogenoemde Beklamel-norm). Ook kan persoonlijke aansprakelijkheid worden aangenomen als de bestuurder wist of redelijkerwijs had horen te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de schade die daardoor ontstaat (de norm uit het arrest Ontvanger-Roelofsen [2] ). Voormelde normen strekken zich op grond van artikel 2:11 BW ook uit tot de indirecte bestuurder (in dit geval [gedaagde]).
5.5.
Volgens AIM treft [gedaagde] persoonlijk een ernstig verwijt, omdat hij op het moment van de verkoop van het LED-bannersysteem op 4 juni 2008, op het moment van afgeven van de verlenging van de garantie op 5 augustus 2008 en zeker op het moment van levering wist en behoorde te weten dat het systeem niet voldeed aan technische en juridische (veiligheids)vereisten uit de toepasselijke Europese product wet- en regelgeving. [gedaagde] wist volgens AIM ook dat het systeem niet beschikte over alle noodzakelijke certificaten voor gebruik van het LED-bannersysteem in de Europese Unie en Zwitserland, terwijl hij namens DES garandeerde dat die er wel waren. AIM onderbouwt haar stellingen met de twee hiervoor onder de feiten geciteerde verklaringen van [betrokkene 3] van 28 augustus 2015 respectievelijk 20 juni 2023 (zie 3.32 en 3.34), waarin samengevat valt te lezen dat [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen DES en AIM wist dat het LED-bannersysteem niet aan de juridische en technische eisen voldeed en niet beschikte over de benodigde certificaten.
5.6.
[gedaagde] betwist dat hij ten tijde van de verkoop of daarna wist of had moeten weten dat het aan AIM geleverde LED-bannersysteem niet veilig was, niet voldeed aan de toepasselijke wet- en regelgeving en niet beschikte over de vereiste (CE-)certificaten. Hij ging er ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst (en overigens nog steeds) van uit dat het LED-bannersysteem voldeed aan alle vereisten. Deze wetenschap van [gedaagde] kwam voort uit verklaringen van [betrokkene 3] voorafgaand aan de overeenkomst van juni 2008 en de aanvullende overeenkomst van augustus 2008 en kort na de levering van het systeem in augustus 2008 waarin de conformiteit van het systeem expliciet werd bevestigd. Deze verklaringen van [betrokkene 3] gingen bovendien gepaard met kopieën van verschillende certificaten, waaronder CE-certificaten. Gelet op het feit dat EVG het systeem (exclusief) aan DES verkocht én gelet op de interne taakverdeling tussen [gedaagde] en EVG (in de persoon van [betrokkene 3]) binnen DES als joint-venture, mocht [gedaagde] gerechtvaardigd vertrouwen op de door [betrokkene 3] gedane verklaringen omtrent de technische eigenschappen van het de LED-bannersysteem, aldus [gedaagde].
5.7.
Dit verweer slaagt. Uit de door [gedaagde] overgelegde stukken komt voldoende naar voren dat DES is gebruikt als joint-venture (in de verhouding 50/50) tussen [bedrijf 1] Holding (met [gedaagde] als bestuurder) en EVG (met [betrokkene 2] als middellijk bestuurder). Daarbij was de rol van [betrokkene 2]/EVG als joint-venture partner met name gelegen in het technische vlak en de rol van [gedaagde] als joint-venture partner met name in de uitvoering van commerciële taken, omdat [gedaagde] kennis en ervaring en een groot netwerk had in de sportbranche en met name in de voetbalwereld. Dit volgt onder meer uit de tekst van de intentieovereenkomst van 22 juni 2006, waar in de considerans is vermeld:
“a. EVG en aan haar gelieerde ondernemingen hebben zich toegelegd op o.a. de aan- en verkoop en verhuur van LED-schermen. EVG beschikt voorts over een eigen productiefaciliteit van LED systemen in China, waardoor EVG een goede kwaliteit systemen tegen een scherpe prijs kan leveren.
b. [bedrijf 1] beschikt over een omvangrijk netwerk van relaties in de sportbranche beschikt en kennis en ervaring van deze branche heeft, met name terzake van de sport voetbal;
c. [bedrijf 1] zijn relaties, kennis en ervaring via [bedrijf 1] ter beschikking wenst te stellen ten gunste van EVG ten einde verkopen van de LED-schermen te bewerkstelligen;
d. EVG en [bedrijf 1] in een gezamenlijke besloten vennootschap de verkoop van de LED-schermen wensen door tussenkomst van [bedrijf 1], gevolgd door levering daarvan door EVG, te realiseren;
e. deze intentieovereenkomst de hoofdlijnen van de beoogde samenwerking weergeeft en dat de nadere voorwaarden voor de samenwerking dienen te worden uitgewerkt”.
Ook volgt dit uit de feitelijke uitvoering van de intentieovereenkomst, zoals het middellijk nemen/houden van aandelen in DES door [gedaagde] en [betrokkene 2], het feit dat EVG het LED-bannersysteem aan DES heeft verkocht en DES het systeem vervolgens heeft doorverkocht aan AIM (zie ook de facturen van 16 juni 2008 en 19 juni 2008 die EVG respectievelijk DES ter zake hebben verzonden, producties G19 en G20), en uit de beëindiging van de joint-venture middels een tweetal vaststellingsovereenkomsten en een akte van aandelenoverdracht van 8 september 2009, waarbij EVG haar 50% aandelen in DES aan [bedrijf 2] heeft geleverd (zie 3.28).
AIM heeft weliswaar gesteld dat de joint-venture niet heeft bestaan, maar deze stelling heeft zij, gelet op het voorgaande onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat daar daarom aan voorbij.
5.8.
Dat geldt ook voor hetgeen AIM heeft gezegd over de door [gedaagde] genoemde taakverdeling binnen de joint-venture. Dat EVG binnen het samenwerkingsverband (in de persoon van [betrokkene 3]) de partij was met de technische kennis van de LED-bannersystemen en niet [gedaagde] (die zich dus meer bezighield met de uitvoering van de commerciële taken) volgt niet alleen uit de intentieovereenkomst van 22 juni 2006, maar ook uit de hiervoor onder de feiten weergegeven e-mail van 26 februari 2008 van [betrokkene 3] met de beantwoording van technische vragen met als bijlage een aantal certificaten (zie 3.10), de e-mail van 19 augustus 2008 van [betrokkene 3] met een verwijzing naar de certificaten (zie 3.21) en de e-mails van mr. Sturhoofd, advocaat van EVG, van 29 augustus 2008 en 2 september 2008 (zie 3.22 en 3.23) waarin onder meer de kwestie rond de gestelde gebreken (
“mangelliste”)wordt besproken en waarin is vermeld dat [betrokkene 3] deze gebreken uitgebreid weerspreekt en waaruit blijkt dat [betrokkene 3] de conformiteit en de juistheid van de certificering juist verdedigt tegenover [gedaagde]. De latere verklaringen van [betrokkene 3] van 28 augustus 2015 aan de curator in het faillissement van DES respectievelijk 20 juni 2023 aan de advocaat van AIM, waar AIM naar verwijst, maken dit niet anders. Deze verklaringen staan haaks op de inhoud van voormelde e-mails van [betrokkene 3] van 26 februari 2008, 19 augustus 2008, 29 augustus 2008 en 2 september 2008 aan [gedaagde] in de periode voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst met AIM en de periode kort daarna toen AIM tegenover DES haar klachten uitte over het systeem. Uit die berichten blijkt dat [gedaagde] en [betrokkene 3] nog samen optrokken in hun verweer tegen de klachten van AIM. Nergens uit deze berichten blijkt dat [betrokkene 3] [gedaagde] heeft gewaarschuwd dat het systeem niet voldeed of dat de certificaten niet in orde waren. Integendeel, [betrokkene 3] weersprak in deze berichten de klachten van AIM en stelde dat hij over alle certificaten beschikte en stuurde deze zelfs (in kopie) aan [gedaagde] toe. Deze tegenstrijdigheid doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de latere verklaringen van [betrokkene 3] die hij in 2015 en 2023 heeft geschreven. Een deugdelijke verklaring voor deze tegenstrijdigheid heeft AIM desgevraagd niet gegeven. De enkele stelling dat het LED-bannersysteem, waar [betrokkene 3] het in zijn e-mail van 26 februari 2008 over heeft, een andere is dan het systeem dat AIM van DES gekocht heeft (namelijk een EVG P20-systeem in plaats van een P16-systeem), is daarvoor niet voldoende. Dat een bij die mail gevoegd certificaat ziet op een P16-systeem, doet er niet aan af dat [betrokkene 3] in de mail (ook) spreekt over het P20-systeem. AIM heeft daarbij niet voldoende gesteld tegenover de bewering van [gedaagde], dat er in principe maar één model was en dat het P20-systeem en het P16-systeem technisch (vrijwel) identiek aan elkaar waren en slechts verschilden ten aanzien van de dichtheid van LED-lampjes. Dat geldt ook voor de stelling van [gedaagde] dat hij bij de contractbesprekingen in juni/augustus 2008 contact heeft gehad met [betrokkene 3] en daaruit heeft begrepen dat de techniek van de P20 gelijk is aan die van de P16.
5.9.
Het voorgaande brengt mee dat AIM onvoldoende zijn standpunt heeft onderbouwd dat [gedaagde] persoonlijk een ernstig verwijt treft ter zake de door AIM verweten gedragingen. [gedaagde] mocht als (indirect) bestuurder van DES en binnen de samenwerking met EVG in DES afgaan op wat [betrokkene 3] (namens EVG) hem over de technische aspecten van het LED-bannersysteem meedeelde, namelijk dat het systeem voldeed aan alle eisen en beschikte over alle certificaten voor gebruik in de Europese Unie en Zwitserland. Uit de feiten en omstandigheden die AIM naar voren heeft gebracht, kan niet worden afgeleid dat [gedaagde] ten tijde van de verkoop en levering (op 4 juni 2008 dan wel op 5 augustus 2008) wist dat het systeem niet voldeed aan de wettelijke en contractuele vereisten en niet beschikte over de benodigde certificaten, zodat hem ter zake geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
5.10.
Uit het voorgaande volgt ook dat niet is gebleken dat [gedaagde] als (indirect) bestuurder ten tijde van de verkoop en levering van het LED-bannersysteem aan AIM heeft bewerkstelligd of toegelaten dat DES haar wettelijke en contractuele verplichtingen niet is nagekomen en dat hij in die zin onzorgvuldig, verwijtbaar en onrechtmatig heeft gehandeld.
5.11.
AIM heeft haar verwijt aan [gedaagde] in de loop van de procedure min of meer aangevuld, in die zin dat zij zich ook op het standpunt heeft gesteld dat [gedaagde] als (indirect) bestuurder en enig feitelijk handelend persoon van DES als fabrikant dan wel distributeur van het LED-bannersysteem zijn persoonlijke verplichtingen op grond van de EU-regelgeving om te waarborgen en te garanderen dat alle toepasselijke productveiligheidswet-en regelgeving werden nageleefd niet is nagekomen, waaronder het (als fabrikant) zorgen voor de juiste certificering danwel (als distributeur) het controleren van die certificering. Dit levert een persoonlijk ernstig verwijt op, aldus AIM.
5.12.
Ook dit betoog faalt. Het gaat hier om verplichtingen van de vennootschap (DES) en niet om verplichtingen van de bestuurder in persoon. AIM heeft verwezen naar de toelichting van de Europese Commissie bij de Machinerichtlijn (Richtlijn 2006/42/EG) waarin staat opgenomen “The EC Declaration of Confirmity can be signed by the Managing Director of the Company concerned”. Daarmee is slechts aangegeven wie namens een vennootschap een conformiteitsverklaring kan afgeven. Daaruit volgt niet een persoonlijke verplichting van een bestuurder van een vennootschap om in te staan voor de juiste certificering, laat staan zonder meer een persoonlijke aansprakelijkheid indien hij dat niet (goed) heeft gedaan. Zoals hiervoor geschetst is het uitgangspunt dat voor aansprakelijkheid van de bestuurder naast de vennootschap een hoge drempel geldt. Eventuele schending of niet naleving van toepasselijke productveiligheidswet-en regelgeving betekent niet zonder meer persoonlijke aansprakelijkheid voor de bestuurder. Daar zijn bijkomende omstandigheden voor nodig waaruit volgt dat hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt en die zijn niet gesteld en ook niet gebleken. Zoals hiervoor overwogen mocht [gedaagde], gelet op de taakverdeling binnen DES in redelijkheid afgaan op de mededelingen van EVG (in de persoon van [betrokkene 3]) dat het LED-bannersysteem voldeed aan alle vereisten en beschikte over alle certificaten, zodat hem ook in dit verband geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De vraag of DES de (formele) fabrikant dan wel distributeur was, kan in dit verband in het midden blijven. In beide gevallen is bestuurdersaansprakelijkheid niet aan de orde.
5.13.
Dat [gedaagde] als (indirect) bestuurder een economisch delict heeft gepleegd door in strijd te handelen met de toepasselijke productregelgeving, als door AIM gesteld, is ook niet gebleken. AIM heeft verwezen naar artikel 1 lid 3 van de Wet op de economische delicten in samenhang met artikel 1 lid 1 onder h van de Warenwet en artikel 51 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Maar overtreding van artikel 1 lid 1 onder h van de Warenwet is in artikel 1 lid 3 van de Wet op de economische delicten niet aangemerkt als een economisch delict. De door AIM verweten gedragingen worden ook overigens in de Wet op de economische delicten niet aangemerkt als een economisch delict. Dus ook in die zin kan [gedaagde] als (indirect) bestuurder van DES geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt.
5.14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van AIM jegens [gedaagde] zullen worden afgewezen. Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd, bijvoorbeeld ten aanzien van de gestelde schade, behoeft om die reden geen bespreking.
5.15.
AIM is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
8.714,00
(2,00 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
11.169,00
5.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
5.17.
[gedaagde] vordert in reconventie om AIM te veroordelen tot vergoeding van zijn volledige proceskosten (advocaatkosten en andere kosten), op te maken bij staat. Volgens [gedaagde] heeft AIM misbruik van procesrecht gemaakt door onnodig procedures te starten, door de op haar rustende waarheidsplicht (ex artikel 21 Rv) te schenden, door moedwillig een onjuiste voorstelling van zaken te geven en door halve waarheden te presenteren.
5.18.
AIM voert verweer en betwist dat zij misbruik heeft gemaakt van procesrecht of onrechtmatig heeft gehandeld. Haar vorderingen zijn gegrond en er is geen sprake van feiten, omstandigheden of stellingen op grond waarvan AIM op voorhand had moeten begrijpen dat haar vorderingen geen kans van slagen hebben. Ook is geen sprake van het (welbewust of misleidend) presenteren van halve waarheden of onjuistheden of het schenden van de waarheidsplicht, aldus AIM.
5.19.
Een vordering tot veroordeling in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, r.o 5.1). Naar het oordeel van de rechtbank is hier geen sprake van. Hoewel een aantal stellingen van AIM in tegenspraak lijken te zijn met de feiten, zijn dit geen relevante of voor de beslissing doorslaggevende stellingen gebleken. Dat [gedaagde] vervolgens wel op die stellingen heeft gereageerd, is zijn eigen keuze geweest. Zoals in conventie overwogen zijn de vorderingen van AIM voor een belangrijk deel gestoeld op de verklaringen van [betrokkene 3]. Van de uitleg die AIM aan deze verklaringen heeft gegeven kan niet worden gezegd dat deze op voorhand geen kans van slagen had. AIM was dus gerechtigd om deze procedure te starten, zodat de vordering van [gedaagde] in dit verband wordt afgewezen.
5.20.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van AIM worden begroot op:
- salaris advocaat
4.357,00
(2,00 punten × 0,5 x € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.535,00

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van AIM af,
6.2.
veroordeelt AIM in de proceskosten van € 11.169,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als AIM niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt AIM tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis in conventie, voor zover het betreft de proceskostenveroordeling en de veroordeling van de wettelijke rente over de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.5.
wijst de vordering van [gedaagde] af,
6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.535,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.7.
verklaart dit vonnis in reconventie, voor zover het betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit, mr. W.S.J. Thijs en mr. M.A. Hoogkamer en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627.
2.HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758