ECLI:NL:RBNHO:2024:6822

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
HAA 23/3359
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van werkgever tegen vaststelling eerste ziektedag ex-werkneemster ongegrond verklaard na zorgvuldig onderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 9 juli 2024, wordt het beroep van eiseres, een werkgever, tegen de vaststelling van de eerste ziektedag van een ex-werkneemster op 29 oktober 2020 beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het onderzoek door de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, voldoende zorgvuldig is uitgevoerd en dat de motivering van de beslissing navolgbaar is. De ex-werkneemster had zich op 29 oktober 2020 tot haar huisarts gewend met klachten die duidden op een mogelijke burn-out, en de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat zij vanaf die datum niet arbeidsongeschikt was. Eiseres had eerder bezwaar aangetekend tegen de besluiten van de verweerder, maar deze werden ongegrond verklaard. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie op de juiste wijze heeft gewogen. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de werkgever in deze zaak niet kunnen worden meegewogen bij de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, die strikt medisch van aard is. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,00.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3359

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J. Jong),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Roos).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van de eerste ziektedag van [ex-werkneemster] (ex-werkneemster) op 29 oktober 2020.
1.2.
In het besluit van 12 april 2021 (primair besluit 1) heeft verweerder aan de ex-werknemer van eiseres per 1 februari 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) toegekend, met daarbij de vaststelling van de eerste ziektedag op 29 oktober 2020.
1.3.
In het besluit van 27 september 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.4.
In het besluit van 21 december 2021 (primair besluit 2) heeft verweerder de ex-werkneemster bericht dat de Zw-uitkering ongewijzigd zal worden voortgezet.
1.5.
In het besluit van 20 januari 2022 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
1.6.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld (zaaknummers HAA 21/6154 en 22/964).
1.7.
Deze rechtbank heeft deze beroepen in de uitspraak van 3 februari 2023 gegrond verklaard en verweerder opgedragen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen.
1.8.
Met het bestreden besluit van 11 mei 2023 (bestreden besluit 3) heeft verweerder de bezwaren van eiseres opnieuw ongegrond verklaard en de primaire besluiten in stand gelaten.
1.9.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
1.10.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
1.11.
Ex-werkneemster heeft geen toestemming verleend voor kennisneming door eiseres van stukken die medische gegevens bevatten. De rechtbank heeft daarom, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bepaald dat uitsluitend de gemachtigde van eiseres kennis mag nemen van die stukken.
1.12.
Om dezelfde reden neemt de rechtbank in deze uitspraak de medische klachten van de ex-werknemer, en de daaraan gerelateerde stukken, in algemene bewoordingen op.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank verwijst voor de totstandkoming van de bestreden besluiten 1 en 2 naar de rechtsoverwegingen 1.1 tot en met 1.8 van de uitspraak van deze rechtbank van 3 februari 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:582.
3.1.
De rechtbank heeft de bestreden besluiten 1 en 2 in voornoemde uitspraak vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op de bezwaren van eiseres te beslissen. Daartoe heeft de rechtbank – voor zover van belang – het volgende overwogen.
“In beide procedures ligt de vraag voor of verweerder de eerste ziektedag van [ex werkneemster] op voldoende zorgvuldige wijze heeft vastgesteld op 29 oktober 2020.(…)
Uit de overwegingen 1.4 en 1.6 volgt dat de verzekeringsartsen voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van [ex werkneemster] uitsluitend zijn afgegaan op de anamnestische gegevens van [ex werkneemster] en op de bevindingen tijdens de telefonische spreekuren die geruime tijd na de beoordelingsdatum hebben plaatsgevonden. De verzekeringsartsen hebben ten tijde van de beoordelingen op 22 maart 2021 en 4 augustus 2021 geen beschikking gehad over medische informatie van behandelaars. Het dossier bevat geen medische informatie die ziet op de geclaimde klachten van [ex werkneemster] over de periode vanaf 29 oktober 2020. Daarbij komt nog dat [ex werkneemster] na afloop van haar arbeidsovereenkomst eind januari 2021 een WW-uitkering heeft aangevraagd en de vragen over haar gezondheid op de ‘Vragenlijst over het vinden van werk’ in positieve zin beantwoord heeft. Gelet op het voorgaande is onvoldoende komen vast te staan dat [ex werkneemster] vanaf 29 oktober 2020 onafgebroken arbeidsongeschikt was en ziek uit dienst is gegaan op 1 februari 2021. Gelet op genoemde motiveringsplicht en gelet op wat hiervoor is overwogen, volstaat de verwijzing naar de rapporten van de betrokken verzekeringsartsen niet als grond voor het bestreden besluit 1. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit 1 niet op een zorgvuldig onderzoek berust als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb ontbreekt. Nu de beoordeling die geleid heeft tot het besluit tot voortzetting van de Zw-uitkering na de eerstejaarsherbeoordeling eveneens gebaseerd is op het uitgangspunt dat de eerste ziektedag 29 oktober 2020 is, lijdt het bestreden besluit 2 aan dezelfde gebreken.”
3.2.
Naar aanleiding van voornoemde uitspraak heeft verweerder de verzekeringsarts bezwaar en beroep verzocht om nader onderzoek te verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens informatie bij de huisarts opgevraagd, met een specifieke vraagstelling over de medische situatie rond de eerste ziektedag 29 oktober 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is vervolgens bij het eerdere standpunt gebleven. Daartoe is in de rapportage van 6 april 2023 als volgt geconcludeerd.
3.3.
De huisarts van de ex-werkneemster bevestigt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de anamnestische gegevens zoals aangenomen door de verzekeringsartsen. Op 29 oktober 2020 heeft de ex-werkneemster contact gezocht met de huisarts en is direct verwezen naar de praktijkondersteuner van de huisarts GGZ, waarbij direct verschillende behandelopties worden genoemd. Op 18 november 2020 geeft ex-werkneemster aan de praktijkondersteuner aan dat zij zichzelf na enkele dagen hersteld had gemeld, zij aan eiseres heeft vermeld dat de huisarts dacht aan een burn-out en dat zij daarna te horen heeft gekregen dat haar contract niet verlengd wordt. In de medische informatie wordt op deze datum gesproken van gestagneerde rouw en worden verschillende behandelmogelijkheden genoemd. Er worden concentratieproblemen en slecht slapen genoemd, en ook de uitgestelde rouw om het overlijden van de moeder. Bij een volgend contact geeft zij aan bij welke therapie zij zich prettig voelt en in het daarop volgende contact heeft de behandelende instelling gevraagd om de verwijzing voor basis GGZ om te zetten naar specialistische GGZ omdat zij meer tijd nodig hebben voor de behandeling die zij haar willen bieden. Dat maart 2021 de eerste ziektedag zou zijn is alleen gelet hierop al niet aannemelijk. Waarom de ex-werkneemster zich pas per die dag ziek melde is niet met zekerheid te stellen. Maar dat een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag hierdoor niet aannemelijk zou zijn is niet correct. Uit de opgevraagde medische informatie volgt immers reeds vanaf 29 oktober 2020 een vraag om hulp, waarna direct actie is ondernomen door de huisarts. De verkregen informatie komt overeen met de anamnestische gegevens en het beloop zoals geschetst in de eerdere rapportages. Er is geen aanleiding voor een ander oordeel.
3.4.
Onder verwijzing naar voornoemde conclusies heeft verweerder de bezwaren van eiseres bij het bestreden besluit 3 opnieuw ongegrond verklaard. Hiertegen richt zich het beroep van eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder de eerste ziektedag van de ex-werkneemster terecht gesteld heeft op 29 oktober 2020. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Verhaalsbesluit
5. Eiseres heeft haar grond dat zij op 7 mei 2021 bezwaar heeft aangetekend tegen het besluit om de Zw-uitkering van de ex-werkneemster op haar te verhalen en dat verweerder hierop nog niet heeft beslist ter zitting laten vervallen. Hierover zal de rechtbank dan ook geen oordeel geven.
Is de hoorplicht geschonden?
6.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder het bestreden besluit 3 heeft genomen zonder haar in de gelegenheid te stellen om eventuele nadere gronden in te dienen, dan wel haar te horen. De medische informatie van de huisarts is bij het bestreden besluit niet verstrekt. Eiseres heeft hiervan pas kennis kunnen nemen nadat zij beroep had ingesteld.
6.2.
Volgens verweerder heeft hij in dit geval van het horen van eiseres mogen afzien omdat het opnieuw horen zou leiden tot een herhaling van eerder naar voren gebrachte bezwaren.
6.3.
Deze beroepsgrond van eiseres slaagt. Artikel 7:9, van de Awb schrijft voor dat wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden wordt meegedeeld en zij in de gelegenheid worden gesteld daarover te worden gehoord. De rechtbank is van oordeel dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgevraagde en verkregen informatie van de huisarts van dusdanig belang is geweest voor de te nemen beslissing op bezwaar dat eiseres in de gelegenheid had moeten worden gesteld om te worden gehoord.
Er is echter aanleiding om dit gebrek op grond van artikel 6:22, van de Awb te passeren, nu door eiseres ter zitting is bevestigd dat zij inmiddels in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om haar visie op de gewijzigde beoordeling van verweerder naar voren te brengen.
Toetsingskader
7.
7.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
7.2.
Op grond van artikel 63a, derde lid, van de ZW betaalt de eigenrisicodrager het ziekengeld dat door verweerder is toegekend namens verweerder. Indien de eigenrisicodrager het ziekengeld niet betaalt, betaalt verweerder het ziekengeld aan de verzekerde. Verweerder verhaalt vervolgens het betaalde ziekengeld op de eigenrisicodrager.
7.3.
In artikel 23, tweede lid, van de Wet WIA is bepaald dat als eerste dag van de arbeidsongeschiktheid geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt.
7.4.
Uitgangspunt is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat in het geval een belanghebbende werkgever in geschillen met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidswetten de (mate van) arbeidsongeschiktheid van een (ex)werknemer betwist, de aard van de betrokken belangen meebrengt dat verweerder het besluit over die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk motiveert. [1] Daarbij is het mogelijk dat een werknemer zich met terugwerkende kracht ongeschikt meldt [2] .
7.5.
Het is verder vaste rechtspraak van de CRvB dat de vraag wat de eerste dag is van de wachttijd een zelfstandige beoordeling vereist op basis van alle beschikbare gegevens van medische en andere aard. Dit is niet anders bij de vraag wat de eerste ziektedag is bij een arbeidsongeschiktheidsmelding met terugwerkende kracht [3] .
Is het onderzoek zorgvuldig geweest?
8.
8.1.
Volgens eiseres is (nog steeds) sprake van een onzorgvuldig onderzoek. De medische rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is (weer) flinterdun en de bescheiden documentatie is daaraan niet toegevoegd. Het is onduidelijk welke kwalificaties de praktijkondersteuner heeft, die de ex-werkneemster heeft doorverwezen naar de psycholoog. Verder is onduidelijk wie de psycholoog is en ontbreekt hiervan de informatie. Dit had de verzekeringsarts bezwaar en beroep moeten opvragen. Er is dan ook volgens eiseres onvoldoende informatie voorhanden om tot een weloverwogen oordeel te kunnen komen.
8.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat op de juiste wijze uitvoering is gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank van 3 februari 2023. Er is informatie opgevraagd bij de huisarts van de ex-werkneemster. Daarna is deze informatie door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewogen, die vervolgens tot een medisch inhoudelijke conclusie is gekomen. Verweerder wijst er daarbij op dat het de taak van de verzekeringsarts is om te beoordelen of de verkregen informatie voldoende is om een medisch oordeel te geven. In het onderhavige geval heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om nadere informatie op te vragen.
8.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voordat tot de conclusie is gekomen dat de eerste ziektedag van de ex-werkneemster 29 oktober 2020 is, het dossier heeft bestudeerd en eiseres telefonisch op het spreekuur heeft gehoord. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, na de uitspraak van deze rechtbank van 3 februari 2023, informatie bij de huisarts opgevraagd en verkregen, en deze in de beoordeling betrokken. Hiermee is sprake van een voldoende zorgvuldig onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over voldoende informatie om tot een weloverwogen oordeel te kunnen komen. Verweerder stelt terecht dat het aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep is om te beoordelen of er nadere informatie noodzakelijk is. Nu het slechts gaat om het bepalen van de eerste dag waarop de ex-werkneemster haar eigen werk niet meer (volledig) kon verrichten, kan worden gevolgd dat naast informatie van de huisarts geen informatie van de praktijkondersteuner en/of de psycholoog nodig is geacht.
Kan de conclusie dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag gelegen is op 29 oktober 2020 worden gevolgd?
9.
9.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat er aanleiding is voor twijfel aan de conclusie dat 29 oktober 2020 de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van haar ex-werkneemster is. Volgens haar is niet voldaan aan de verzwaarde motiveringsplicht. Over de aard en de ernst van de klachten van de ex-werkneemster is geen informatie beschikbaar. Niet is gemotiveerd dat zij als gevolg van haar klachten met ingang van voornoemde datum als arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt. Uit de verslagen van gesprekken met de ex-werkneemster in november 2020 blijkt op geen enkele wijze van ziekte. Zij heeft bij eiseres geen melding gemaakt van een mogelijke burn-out. De ex-werkneemster heeft zelfs gevraagd om de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst te verlengen tot 1 februari 2021, zodat zij bepaalde projecten kon afronden. De ex-werkneemster heeft ook tot en met januari 2021 gewerkt. Wel in minder uren, maar dat was vanwege haar aanstaande vertrek en het niet krijgen van nieuwe opdrachten. De ex-werkneemster was dan ook volgens eiseres niet ongeschikt voor haar eigen werk. Daarbij komt dat zij in haar aanvraag voor de WW-uitkering heeft aangegeven dat zij niet ziek is en zichzelf prima in staat achtte om werkzaamheden te verrichten. Verweerder suggereert ten onrechte dat eiseres de ex-werkneemster wegens ziekte zou hebben ontslagen.
Ter onderbouwing van het voorgaande heeft eiseres een chronologisch overzicht van de gebeurtenissen rondom de ex-werkneemster in de periode van september 2020 tot en met 19 november 2020 overgelegd. Hieruit volgt onder meer dat zij zich op 2 november 2020 heeft ziekgemeld en op 5 november 2020 weer aan het werk is. Verder volgt hieruit wat is besproken tijdens de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst.
De aanwezige medische informatie van de huisarts geeft volgens eiseres geen enkel houvast voor het standpunt dat de ex-werkneemster al op 29 oktober 2020 ziek was. Een diagnose is niet vastgesteld. Informatie van de psycholoog is niet voorhanden.
Eiseres wijst er verder tot slot op dat de ex-werkneemster blijkens de Kamer van Koophandel een eigen onderneming heeft in het maken van sieraden. Zij heeft ook een eigen website. Ook dit duidt volgens haar niet op arbeidsongeschiktheid.
9.2.
Verweerder ziet geen aanleiding voor een ander standpunt. Volgens verweerder is de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar. Eiseres heeft haar stellingen niet onderbouwd met een rapport van een (andere) reguliere medicus. Verweerder kent aan het door eiseres overgelegde overzicht niet de waarde toe die eiseres daaraan toegekend wenst te zien. Nieuwe medische informatie wordt niet verstrekt. De correspondentie gaat over de positie van de ex-werkneemster binnen het bedrijf. Aan het enkele feit dat de ex-werkneemster op 5 november 2020 weer aan het werk is bij een klant, kan uit medisch oogpunt niet de conclusie worden getrokken dat zij niet (geheel) arbeidsongeschikt is voor haar maatgevende werk. Het feit dat de ex-werkneemster een eigen onderneming heeft zegt tot slot niets over haar ongeschiktheid tot het verrichten van haar eigen maatgevende werk.
9.3.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder, zoals ter zitting is bevestigd, zich niet op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar ex-werkneemster wegens ziekte zou hebben ontslagen. Het besluit is gebaseerd op het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de ex-werkneemster per 29 oktober 2020 haar eigen werk niet meer kon verrichten, als gevolg waarvan zij vanaf die datum recht had op een Zw-uitkering. Er is geen aanleiding voor twijfel aan deze conclusie. Uit de anamnese, die bevestigd is middels informatie van de huisarts, volgt dat de ex-werkneemster zich op 29 oktober 2020 tot de huisarts heeft gewend en heeft aangegeven dat zij al lange tijd (vanwege ziek worden van haar moeder en uiteindelijk het overlijden) slecht slaapt en veel piekert. Zij heeft het gevoel dat zij tegen een burn-out aanloopt. Er is vervolgens direct behandeling bij de POH gestart en GGZ (met eventueel EMDR) voorgesteld. Uiteindelijk is zij op 8 december 2020 verwezen en per 1 februari 2021 gestart met behandeling, die op verzoek van de behandelaar is gewijzigd in specialistische GGZ hulp. Dat de ex-werkneemster per 29 oktober 2020 (eigenlijk) niet in staat was om haar eigen werk te verrichten kan, gelet op het voorgaande, worden gevolgd. De omstandigheid dat de ex-werkneemster daarna nog wel werkzaamheden heeft verricht en ook graag wilde verrichten voor eiseres leidt niet tot een ander oordeel. Gevolgd kan worden dat dit ten eerste in een lagere urenomvang was, maar ook dat dit nog niet betekent dat het werk wat zij deed wel passende arbeid was. Hetzelfde geldt voor de vermeende werkzaamheden van de ex-werkneemster in haar eigen onderneming. Dat de ex-werkneemster zich bij haar aanvraag voor een WW-uitkering gezond heeft geacht acht de rechtbank niet doorslaggevend voor een ander oordeel. Zij had immers belang bij het verkrijgen van een WW-uitkering.
Belangen van eiseres
10.
10.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de gevolgen van het besluit voor eiseres ten onrechte niet heeft laten meewegen. Als de ex-werkneemster zich had ziek gemeld op 29 oktober 2020 had eiseres de re-integratie ter hand kunnen nemen. Verweerder heeft zelf verder niets aan re-integratie gedaan en zelfs niet eens laten weten dat de ex-werkneemster blijkens LinkedIn vanaf 23 november 2023 (al) weer aan het werk is. De heer van Osch heeft hieraan ter zitting nog toegevoegd dat deze ex-werkneemster door deze, volgens hem onbegrijpelijke, gang van zaken nu niet onder de door hem afgesloten verzekering valt. Verweerder heeft totaal geen oog voor ondernemers als hij en gaat hiermee zeer onbehoorlijk om.
10.2.
Een belangenafweging, zoals eiseres voor ogen heeft, wordt in zaken als deze niet verricht. Het betreft een strikt medische vraag per wanneer een (ex-)werknemer arbeidsongeschikt is geworden voor het verrichten van het eigen werk. Bij deze vraag kunnen de belangen van een eigen risicodragende werkgever geen rol spelen. De omstandigheid dat eiseres nu zelf de re-integratie niet ter hand heeft kunnen nemen en dat de ex-werkneemster nu niet onder de door hem afgesloten verzekering valt, kan niet leiden tot het vaststellen van een andere eerste arbeidsongeschiktheidsdag.
Conclusie en gevolgen
1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit stand houdt en de eerste arbeidsongeschiktheidsdag 29 oktober 2020 blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Gelet op rechtsoverweging 6.3 is er wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.750,00 (waarbij geldt 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en wegingsfactor 1)

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten van in totaal € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1415
2.zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 27 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2855 en 15 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:344
3.zie de uitspraak van de CRvB van 3 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2388