ECLI:NL:RBNHO:2023:582

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 21_6154 en 22 _ 964
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eerste ziektedag van een ex-werknemer in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een B.V. uit Zaandijk en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een Ziektewetuitkering aan een ex-werknemer. De ex-werknemer meldde zich meer dan een maand na het einde van haar arbeidsovereenkomst ziek, en de verzekeringsarts legde de eerste ziektedag terug op een datum waarop de werknemer nog in dienst was. De werkgever betwistte deze beslissing en stelde dat de vaststelling van de eerste ziektedag niet zorgvuldig was gebeurd.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen uitsluitend zijn afgegaan op anamnestische gegevens van de ex-werknemer en bevindingen van telefonische spreekuren die na de beoordelingsdatum plaatsvonden. Hierdoor was onvoldoende komen vast te staan dat de ex-werknemer onafgebroken arbeidsongeschikt was en ziek uit dienst is gegaan. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten van het Uwv en droeg het Uwv op om nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de proceskostenvergoeding aan de eiseres toegewezen, omdat de beroepen gegrond waren verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/6154 en 22/964

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit Zaandijk, eiseres
(gemachtigde: mr. J. Jong),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Aït Moha).

Procesverloop

21/6154
In het besluit van 12 april 2021 (primair besluit 1) heeft verweerder [naam], ex-werknemer van eiseres, per 1 februari 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) toegekend.
In het besluit van 27 september 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
22/964
In het besluit van 21 december 2021 (primair besluit 2) heeft verweerder [naam] bericht dat de Zw-uitkering ongewijzigd zal worden voortgezet.
In het besluit van 20 januari 2022 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen bij [naam 1] (directeur), bijgestaan door gemachtigde. De medische gronden zijn behandeld met gesloten deuren, waarbij [naam 1] niet aanwezig was. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
[naam] heeft geen toestemming verleend voor kennisneming door haar voormalige werkgever (eiseres) van stukken die medische gegevens bevatten. De rechtbank heeft daarom, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bepaald dat uitsluitend de gemachtigde van eiseres kennis mag nemen van die stukken.
Om dezelfde reden neemt de rechtbank in deze uitspraak de medische klachten van [naam], en de daaraan gerelateerde stukken, in algemene bewoordingen op.

Totstandkoming van de besluiten

1.1
[naam] was sinds 14 september 2018 bij eiseres in dienst als implementatieconsulent, laatstelijk voor 32 uur per week. Op 19 november 2020 zijn eiseres en [naam] beëindiging van het dienstverband per 31 januari 2021 overeengekomen.
1.2
[naam] heeft op 25 januari 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd en deze vervolgens vanaf 1 februari 2021 ontvangen. Op de ‘Vragenlijst over het vinden van werk’ beantwoordt [naam] de vragen over haar gezondheid allemaal positief. Zo geeft ze aan dat ze in staat is 8 uur per dag en 4 dagen per week te kunnen werken en beoordeelt ze haar algemene gezondheid als ‘Zeer goed’.
1.3
Op 2 maart 2021 meldt [naam] zich per die datum ziek bij verweerder.
1.4
De verzekeringsarts heeft op basis van dossierstudie en een telefonisch spreekuur met [naam] op 22 maart 2021 geconcludeerd dat aannemelijk is dat [naam] al vanaf het moment dat ze naar de huisarts ging op 29 oktober 2020 arbeidsongeschikt was voor het uitvoeren van haar werk als implementatieconsulent. [naam] heeft zich daarna ook ziek gemeld, maar is volgens de verzekeringsarts tegen beter weten in toch weer gedeeltelijk werk gaan doen tot het einde van het arbeidscontract.
1.5
Aan [naam] wordt daarom met ingang van 1 februari 2021 een Zw-uitkering toegekend (primair besluit 1).
1.6
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft [naam] in het telefonisch spreekuur van 4 augustus 2021 gesproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft het standpunt van de primaire arts.
Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is sprake van klachten, waarbij [naam] sinds de ziekmelding op 29 oktober 2020 (eerste contact met de huisarts) steeds onder behandeling is geweest of op de wachtlijst stond voor gerichte behandeling. Nadat zij bij de huisarts is geweest is zij direct verwezen naar de POH en bij het tweede gesprek bij de POH is zij verwezen naar de behandelaar waar zij vanwege een wachtlijst eerst op 1 februari 2021 terecht kon en tot op heden in behandeling is. Alhoewel [naam] zich na 3 dagen weer hersteld gemeld heeft, bestaat twijfel in hoeverre dit reëel is geweest, gezien de lopende behandelingen sinds deze tijd, daarbij heeft ze niet meer fulltime gewerkt. Bij navraag heeft zij die periode veel moeite gehad om haar werk te blijven doen. Zo uit zij klachten, die passen bij de aandoening en de hiervoor beschreven behandeling is hiervoor passend. Gezien de aard van de medische problematiek, de noodzaak voor behandeling is het aannemelijk dat [naam] geen 4 dagen per week had kunnen werken. Het gegeven dat zij 2 dagen per week heeft gewerkt tot einde dienstverband houdt niet automatisch in dat zij dus arbeidsgeschikt zou zijn, aangezien zij niet haar werk in volle omvang kon verrichten.
In de aanvullende rapportage naar aanleiding van het horen van eiseres, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog toegelicht dat de omstandigheid dat [naam] niet eerder bij de behandelaar terecht kon, niet wegneemt dat eerdere behandeling wel geïndiceerd was. Uit het beloop van de medische problematiek blijkt dat [naam] direct aansluitend aan de melding op 29 oktober 2020 adequate hulp heeft gezocht en gevolgd. Verder blijkt uit de beschrijving van [naam] dat er tijdens het laatste project al klachten aanwezig waren die het haar niet mogelijk maakten 32 uur per week in de maatgevende arbeid te functioneren. Gezien de aard van de medische problematiek en de ingezette behandeling zijn deze klachten aannemelijk.
1.7
Verweerder heeft op basis daarvan het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard (bestreden besluit 1).
1.8
In het kader van de zogeheten eerstejaarsziektewetbeoordeling heeft de verzekeringsarts [naam] op 10 november 2021 op het spreekuur gezien. De verzekeringsarts concludeert dat [naam] beperkingen heeft als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van ziekte en/of gebrek, maar wel benutbare functionele mogelijkheden heeft. De verzekeringsarts heeft een functionelemogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld, waarop onder meer een urenbeperking (4 uur per dag / 20 uur per week) is opgenomen. De arbeidsdeskundige concludeert op basis van de FML dat [naam] niet in staat is haar eigen werk te verrichten. Verder kunnen geen functies worden geduid waarmee [naam] meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Vervolgens heeft verweerder primair besluit 2 en bestreden besluit 2 genomen.

Standpunt eiseres

2. Eiseres voert aan dat van ononderbroken ziekte van [naam] geen sprake was vanaf 29 oktober 2020. Eiseres wijst daarbij op – samengevat – de omstandigheden dat [naam] zich niet heeft ziek gemeld, haar werkzaamheden tot het einde van het dienstverband heeft uitgevoerd, haar verklaring in de vaststellingsovereenkomst dat geen sprake is van ziekte en haar beantwoording van de ‘Vragenlijst over het vinden van werk’ bij haar aanvraag voor een WW-uitkering. Verder heeft [naam] zich per 2 maart 2021 ziek gemeld, zelf heeft zij geen melding met terugwerkende kracht gedaan. Zij heeft ook geen eerdere ziekmelding gedaan. Eiseres voert aan dat verweerder heeft nagelaten zorgvuldig en deugdelijk medisch onderzoek in te stellen naar de vraag of sprake kan zijn van ziekte met terugwerkende kracht. Volgens eiseres rust er gelet op haar belangen als werkgever een verzwaarde motiveringsplicht op verweerder waarom niet 2 maart 2021 maar 29 oktober 2020 als eerste ziektedag moet worden aangemerkt.
Eiseres heeft ter zitting nog toegelicht dat de gevolgen van het vaststellen van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in het verleden ingrijpend zijn. Eiseres is eigenrisicodrager, maar de door haar afgesloten verzekering dekt de kosten (ongeveer € 30.000,- per jaar) niet, omdat de ziekmelding pas na meer dan een maand na het einde van het dienstverband is gedaan. Omdat [naam] uit dienst is, heeft eiseres bovendien geen mogelijkheden haar te re-integreren.

Standpunt verweerder

3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat zorgvuldig en deugdelijk medisch onderzoek is verricht. [naam] is verschenen op het spreekuur van de primaire verzekeringsarts
.In het kader van het bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een telefonisch spreekuur met [naam] gehad. In de rapportage van 4 augustus 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd weergegeven waarom [naam] per 29 oktober 2020 arbeidsongeschikt is voor haar maatgevende arbeid (implementatieconsulent 32 uur per week).

Beoordeling door de rechtbank

4.1
In beide procedures ligt de vraag voor of verweerder de eerste ziektedag van [naam] op voldoende zorgvuldige wijze heeft vastgesteld op 29 oktober 2020.
4.2
In geschillen met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidswetten heeft de CRvB herhaaldelijk geoordeeld dat in het geval dat een belanghebbende werkgever de (mate van) arbeidsongeschiktheid van een (ex)werknemer betwist, de aard van de betrokken belangen meebrengt dat het Uwv het besluit ten aanzien van die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk motiveert.
4.3
Uit de rapportage van de verzekeringsarts volgt dat op basis van een telefonisch spreekuur op 22 maart 2021 aannemelijk wordt geacht dat [naam] wegens haar klachten beperkingen heeft. Tevens achtte de verzekeringsarts aannemelijk dat [naam] tijdelijk beperkt is ten aanzien van werkuren. Verder achtte de verzekeringsarts aannemelijk dat deze beperkingen al aanwezig waren vanaf de datum waarop [naam] de huisarts bezocht, zijnde 29 oktober 2020.
4.4
Uit de overwegingen 1.4 en 1.6 volgt dat de verzekeringsartsen voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van [naam] uitsluitend zijn afgegaan op de anamnestische gegevens van [naam] en op de bevindingen tijdens de telefonische spreekuren die geruime tijd na de beoordelingsdatum hebben plaatsgevonden. De verzekeringsartsen hebben ten tijde van de beoordelingen op 22 maart 2021 en 4 augustus 2021 geen beschikking gehad over medische informatie van behandelaars. Het dossier bevat geen medische informatie die ziet op de geclaimde klachten van [naam] over de periode vanaf 29 oktober 2020. Daarbij komt nog dat [naam] na afloop van haar arbeidsovereenkomst eind januari 2021 een WW-uitkering heeft aangevraagd en de vragen over haar gezondheid op de ‘Vragenlijst over het vinden van werk’ in positieve zin beantwoord heeft. Gelet op het voorgaande is onvoldoende komen vast te staan dat [naam] vanaf 29 oktober 2020 onafgebroken arbeidsongeschikt was en ziek uit dienst is gegaan op 1 februari 2021. Gelet op genoemde motiveringsplicht en gelet op wat hiervoor is overwogen, volstaat de verwijzing naar de rapporten van de betrokken verzekeringsartsen niet als grond voor het bestreden besluit 1. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit 1 niet op een zorgvuldig onderzoek berust als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb ontbreekt. Nu de beoordeling die geleid heeft tot het besluit tot voortzetting van de Zw-uitkering na de eerstejaarsherbeoordeling eveneens gebaseerd is op het uitgangspunt dat de eerste ziektedag 29 oktober 2020 is, lijdt het bestreden besluit 2 aan dezelfde gebreken.
4.5
De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Verweerder moet daarom nieuwe besluiten nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
4.6
Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.511,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 720,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.