3.2.[eiser] vordert – deels samengevat en na vermeerdering en vermindering van eis – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. te verklaren voor recht dat de beslissingen bij beschikking van 9 maart 2022 van de rechtbank, hersteld bij beschikking van 5 april 2022 onder 3.5 en 3.6 van de beschikking nietig zijn, althans dat deze beslissingen worden vernietigd,
II. te verklaren voor recht dat het 1/3 onverdeeld eigendomsaandeel in de woning aan de [adres 1] niet in de gemeenschap van partijen valt en uitsluitend aan [eiser] toebehoort,
III. te verklaren voor recht dat [eiser] € 28.700 aan privévermogen krachtens erfrecht onder uitsluitingsclausule heeft verkregen en geïnvesteerd in de echtelijke woning en dat dat niet in de gemeenschap van partijen valt, uitsluitend aan [eiser] toebehoort en door de gemeenschap aan [eiser] moet worden vergoed,
IV. primair, te bepalen dat [gedaagde] de volgende vermogensbestanddelen is verbeurd aan [eiser] :
a. de beleggingsrekening;
b. inboedel in de echtelijke woning;
c. banksaldi t.n.v. [gedaagde] ;
d. banksaldi t.n.v. [eiser] ;
e. banksaldi t.n.v. partijen gezamenlijk;
f. eventuele belastingteruggaven waar partijen tot 3 september 2021 nog recht op hadden, maar die na de peildatum door (één van) partijen zijn ontvangen;
subsidiair, de tussen partijen ontbonden gemeenschap van goederen te verdelen, aldus dat aan [eiser] de volgende vermogensbestanddelen worden toebedeeld:
a. de helft van de waarde van de beleggingsrekening per datum uitkering van deze waarde aan partijen;
b. de helft van inboedelgoederen die zich bevinden in de echtelijke woning conform de opgave van [eiser] ;
c. de in het bezit van [eiser] zijnde sieraden, kleding en lijfgoederen;
d. de bankrekeningen op naam van [eiser] met nummers [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] ,
en aan [gedaagde] worden toebedeeld de volgende vermogensbestanddelen:
e. de helft van de waarde van de beleggingsrekening per datum uitkering van deze waarde aan partijen,
f. de helft van inboedelgoederen die zich bevinden in de echtelijke woning die niet op de lijst van [eiser] staan vermeld,
g. de in het bezit van [gedaagde] zijnde sieraden, kleding en lijfgoederen,
h. de bankrekening op naam van partijen gezamenlijk met nummer [rekeningnummer 5] , waarbij partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de wijziging tenaamstelling van deze rekening,
i. de bankrekeningen op naam van [gedaagde] onder andere met nummers [rekeningnummer 6] , [rekeningnummer 7] en [rekeningnummer 8] ,
V. te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor schulden die zijn aangegaan voor de peildatum van de ontbinding van de gemeenschap van partijen en na die peildatum nog niet waren betaald, te weten in ieder geval de hypothecaire geldlening bij de broer van [eiser] en de eventuele schulden bij de Belastingdienst die mogelijk nog voortvloeien uit het huwelijk maar op de peildatum nog niet waren voldaan,
VII. voor geval de subsidiaire vordering van [eiser] onder IV zou worden toegewezen, [gedaagde] ter zake haar overbedeling ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap van goederen te veroordelen om binnen 14 dagen na datum van de af te geven beschikking aan [eiser] te betalen het bedrag van € PM, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan [eiser] verschuldigde bedrag vanaf de 14e dag nadat de beschikking is afgegeven tot aan de dag waarop betaling geheel heeft plaatsgevonden,
IX. te bepalen dat van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning de volgende schulden / bedragen zullen worden voldaan:
- de hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden van € 327.500
- de hypothecaire geldlening bij de broer van [eiser] van € 32.942,74 te vermeerderen met de rente van 4% vanaf 19 september 2019 tot aan de dag van volledige betaling
- de verkoopkosten van € PM
- het vergoedingsrecht van € 28.700 aan [eiser] ,
waarna het restant van de (netto) verkoopopbrengst door partijen bij helfte zal
worden gedeeld,
XI. de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,
XII. [gedaagde] uit hoofde van de gebruiksvergoeding wegens het voortgezet gebruik van de echtelijke woning door haar, te veroordelen om aan [eiser] met ingang van 1 juli 2023 tot en met de maand van notariële levering van de echtelijke woning aan (een) derde(n), bij vooruitbetaling en tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 372,55 per maand en te bepalen dat deze vordering van [eiser] op [gedaagde] wordt verrekend met hetgeen [gedaagde] van [eiser] te vorderen zou hebben uit hoofde van de door hem aan haar te betalen helft van de eigenaarslasten van de echtelijke woning en te bepalen dat hetgeen [eiser] alsdan onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald wordt verrekend met de door [eiser] aan [gedaagde] verschuldigde kinderalimentatie,
XIII. primair, indien en voor geval de rechtbank de vorderingen van [eiser] onder I en II zou toewijzen, [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van € 20.000 + PM ter zake schadevergoeding en te bepalen dat deze vordering van [eiser] op [gedaagde] wordt verrekend met hetgeen zij van [eiser] te vorderen zou hebben uit hoofde van de door [eiser] verbeurde dwangsommen inclusief verschuldigde rente en incassokosten,
subsidiair, indien en voor geval de rechtbank de vorderingen van [eiser] onder I en II niet-ontvankelijk zou verklaren of zou afwijzen, [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van € 156.833,33 + PM ter zake schadevergoeding en te bepalen dat deze vordering van [eiser] op [gedaagde] verrekend wordt met hetgeen [gedaagde] van [eiser] te vorderen zou hebben uit hoofde van toedeling van het 1/3 eigendomsaandeel in de [adres 1] aan [eiser] en de door [eiser] verbeurde dwangsommen inclusief verschuldigde rente en incassokosten,
XIV. voorwaardelijk, indien en voor geval de rechtbank tot de conclusie zou komen
dat het 1/3 onverdeeld eigendomsaandeel in de woning aan de [adres 1] toch in de verdeling van het huwelijksvermogen van partijen betrokken zou moeten worden en de vordering tot schadevergoeding onder XIII subsidiair zou worden afgewezen:
a. te bepalen dat hetgeen [eiser] uit dien hoofde aan [gedaagde] verschuldigd is, zijnde het bedrag van € 136.833,33 pas opeisbaar is op het moment dat het vruchtgebruik van de moeder van [eiser] van de woning aan de [adres 1] is geëindigd en deze woning is verkocht en geleverd aan een derde;
b. althans te bepalen dat hetgeen [eiser] uit dien hoofde aan [gedaagde] verschuldigd is - in totaal € 136.833,33 - tot een bedrag van € 58.416 pas opeisbaar is op het moment dat de echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde en uit de helft van de netto verkoopopbrengst van de echtelijke woning (zoals onder IX omschreven) van [eiser] aan [gedaagde] wordt betaald en dat het restant van € 78.417,33 opeisbaar is op het moment dat het vruchtgebruik van de moeder van [eiser] van de woning aan de [adres 1] is geëindigd en deze woning is verkocht en geleverd aan een derde,
c. althans te bepalen dat hetgeen [eiser] uit dien hoofde aan [gedaagde] verschuldigd is - in totaal € 136.833,33 - tot een bedrag gelijk aan de helft van de netto overwaarde van de echtelijke woning dat resteert na aftrek van andere door [eiser] aan [gedaagde] verschuldigde bedragen terzake van onder andere de banksaldi en eventueel verbeurde dwangsommen, pas opeisbaar is op het moment dat de echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde en dat het eventuele restant aan [gedaagde] wordt betaald in vijf gelijke jaarlijkse termijnen zulks te rekenen vanaf een jaar na de datum van levering van de echtelijke woning aan een derde;
d. althans een andere betalingsregeling te bepalen terzake de helft van de waarde van het 1/3 onverdeeld eigendomsaandeel in de woning aan de [adres 1] , zijnde het bedrag van in totaal € 136.833,33, dat aan [gedaagde] toekomt dat de rechtbank redelijk acht,
XV. [gedaagde] te veroordelen [eiser] te informeren over alle zaken aangaande de verkoop van de echtelijke woning en hem van nieuwe informatie per omgaande (binnen 24 uur) op de hoogte te stellen én de echtelijke woning te koop te houden zolang er nog geen koper is en alle medewerking aan verkoop te verlenen, zulks met ingang van de datum van dit vonnis, althans vanaf het moment van betekening op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat [gedaagde] zich hier niet aan houdt met een maximum van € 20.000,-.