ECLI:NL:RBNHO:2023:8316

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
C/15/340127 / HA ZA 23-311
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verstrekking van bewijsstukken in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in een incident dat was ingesteld door de man in het kader van een echtscheidingsprocedure. De man vorderde op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat de vrouw bepaalde documenten zou overleggen die relevant zijn voor de verdeling van de ontbonden huwelijkse gemeenschap van goederen. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen deze vordering en geconcludeerd tot afwijzing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw gehuwd zijn geweest in gemeenschap van goederen en dat op 3 september 2021 een verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de vorderingen van de man, die onder andere inzage verlangde in bankafschriften en correspondentie met de Belastingdienst. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man onvoldoende rechtmatig belang heeft aangetoond voor de gevraagde documenten. De rechtbank heeft de vorderingen van de man afgewezen, omdat hij niet voldoende heeft onderbouwd dat de gevraagde stukken relevant zijn voor zijn rechtspositie in de hoofdzaak.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de vrouw met het overgelegde bewijs voldoende inzage heeft gegeven in de relevante bankrekeningen en dat de man niet heeft aangetoond dat er andere bankrekeningen bestonden op de peildatum. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de status van partijen als voormalige echtelieden. De zaak zal op 11 oktober 2023 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord van de vrouw.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/340127 / HA ZA 23-311
Vonnis in incident van 30 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident,
advocaat mr. M.L. Neuteboom-van Asselt te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
advocaat mr. D.E. Post te Heerhugowaard.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende een incidentele vordering op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
  • de conclusie van antwoord in het incident van de zijde van de vrouw;
  • de akte uitlating producties in het incident van de zijde van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil en de beoordeling in het incident

2.1.
De man en de vrouw zijn gehuwd geweest in gemeenschap van goederen. Op 3 september 2021 is een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking van 9 maart 2022 van deze rechtbank is de echtscheiding uitgesproken.
2.2.
De man vordert in deze procedure in de hoofdzaak - onder andere - dat de rechtbank (primair) bepaalt dat het aandeel van de vrouw is verbeurd aan de man van de in de dagvaarding gespecificeerde vermogensbestanddelen, waaronder de eventuele belastingteruggaven waar partijen tot 3 september 2021 nog recht op hadden, maar die na de peildatum voor (één van) partijen zijn ontvangen, althans (subsidiair) de tussen partijen ontbonden gemeenschap van goederen verdeelt op de in de dagvaarding gespecificeerde wijze.
2.3.
In het incident vordert de man dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw op grond van artikel 843a Rv veroordeelt om de volgende stukken in het geding te brengen, althans aan de man te verstrekken binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis:
de bankafschriften waaruit de banksaldi per peildatum blijken op alle bankrekeningen die op peildatum op naam van de vrouw waren gesteld;
alle correspondentie met de Belastingdienst met betrekking tot de belastingjaren vanaf 2019 tot en met heden, waaronder doch niet uitsluitend de ingediende aangiften IB, de ontvangen aanslagen/teruggaven IB en de ontvangen beschikkingen ten aanzien van de toeslagen en het kindgebondenbudget,
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat de vrouw te laat is met het verstrekken van voornoemde documenten.
2.4.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering.
2.5.
De rechtbank zal de vorderingen in het incident afwijzen en zal hieronder uitleggen waarom.
Beoordelingsmaatstaf
2.6.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 843a Rv ziet op een bijzondere exhibitieplicht in en buiten rechte. Deze exhibitieplicht dient ertoe om bepaalde bewijsstukken in de procedure als bewijsmiddel ter beschikking te doen komen. Ter voorkoming van zogenaamde “
fishing expeditions” is de toewijsbaarheid van een op artikel 843a Rv gebaseerde vordering aan beperkende voorwaarden gebonden. In de eerste plaats dient de eiser tot exhibitie een rechtmatig belang te stellen en te hebben, waarbij rechtmatig belang moet worden uitgelegd als bewijsbelang. Bewijsbelang bestaat indien een bewijsstuk kan bijdragen aan het onderbouwen en/of aantonen van een voor de te beoordelen vorderingen relevante, mogelijk doorslaggevende stelling, die voldoende concreet is onderbouwd en voldoende concreet is betwist. Voorts moet de vordering “bepaalde bescheiden” betreffen waarover de verweerder werkelijk de beschikking heeft of kan krijgen. De eiser tot exhibitie dient voorts partij te zijn bij de rechtsbetrekking waarop de gevorderde specifieke bescheiden zien.
Vordering a: de bankafschriften van de op de peildatum aanwezige bankrekeningen
2.7.
De man stelt ten aanzien van de bankafschriften dat het voor hem onbekend is welke bankrekeningen de vrouw had op de peildatum en hoe hoog haar banksaldi toen waren. De man weet dat de vrouw in elk geval twee bankrekeningen in gebruik heeft gehad bij de ING Bank. Ook weet de man dat de vrouw nog een bankrekening heeft bij de ABN AMRO Bank, omdat hun dochter daar een bankrekening heeft die is gekoppeld aan de bankrekening van de vrouw. De vrouw zou ook nog een bankrekening hebben bij de SNS Bank, aldus nog steeds het betoog van de man.
2.8.
De vrouw heeft bij haar conclusie van antwoord in het incident een afschrift overgelegd van de website mijn.ing.nl waaruit de saldi blijken van de twee ING-rekeningen. Zij betoogt dat dit haar enige bankrekeningen zijn die op de peildatum 3 september 2021 bestonden.
2.9.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen vast staat dat de banksaldi op de peildatum (3 september 2021, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek) bij helfte tussen partijen moeten worden gedeeld. In zoverre heeft de man dus belang bij inzage in de saldi op de peildatum.
2.10.
De rechtbank is echter van oordeel dat de vrouw met het overgelegde screenshot van de website van de ING Bank voldoende inzage heeft verschaft in het saldo op de peildatum van de twee ING-bankrekeningen. Dat (de advocaat van) de man de lay-out van het stuk niet herkent, is onvoldoende om te concluderen dat het stuk onjuist is. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de authenticiteit van het document te twijfelen.
2.11.
Ten aanzien van de overige door de man gestelde bankrekeningen is door de man onvoldoende onderbouwd dat deze op de peildatum daadwerkelijk nog bestonden. Er zijn, behoudens de vermoedens van de man, onvoldoende concrete aanknopingspunten die daarop wijzen. Weliswaar heeft de man ter onderbouwing van het bestaan van een andere bankrekening (met nummer [rekeningnummer]) een bankafschrift overgelegd, maar dat afschrift dateert van 20 juli 2007 (14 jaar vóór de peildatum), zodat de rechtbank daaruit niet afleidt dat die bankrekening nog bestond op de peildatum, hetgeen de vrouw betwist. De enkele stelling dat de dochter van partijen een bankrekening bij ABN Amro heeft, is evenmin voldoende om aan te nemen dat de vrouw op de peildatum een privérekening bij ABN Amro had.
2.12.
Gelet op de betwisting van de vrouw, had het op de weg van de man gelegen zijn stelling dat er andere bankrekeningen bestonden, nader te onderbouwen. Dit heeft hij nagelaten. De vrouw kan, gezien het voorgaande, niet (op straffe van verbeurte van een dwangsom) veroordeeld worden tot het verstrekken van een bankrekeningafschriften die volgens haar niet bestaan. De vordering ten aanzien van de bankafschriften zal daarom worden afgewezen.
Vordering b: alle correspondentie van de Belastingdienst over 2019 tot en met heden
2.13.
Over de correspondentie van de Belastingdienst stelt de man dat hij recht op en belang bij verstrekking van deze stukken heeft, omdat het de gemeenschap van goederen aangaat. Hij stelt dat gedurende het huwelijk de vader van de vrouw de aangiften inkomstenbelasting van partijen verzorgde. De man stelt verder dat hij in ieder geval belang heeft bij de aanslagen, teruggaven en beschikkingen toeslagen die betrekking hebben op de huwelijkse periode en die op de peildatum nog niet door partijen betaald waren, althans betalingen van de Belastingdienst die partijen toen nog niet ontvangen hadden. Hij vreest dat niet alle belastinggelden in de gemeenschap zijn gevloeid. Volgens de man is de vrouw op grond van artikel 1:83 BW verplicht inlichtingen aan hem te verstrekken.
2.14.
De vrouw weerspreekt het belang van de man. Zij voert aan dat alle te ontvangen belastinggelden tot 3 september 2021 al in de gemeenschap van partijen zijn gevloeid. Deze bedragen werden volgens de vrouw gestort op de gezamenlijke rekening, waar ook de man inzage in heeft. Voor zover daarvan werd afgeweken, was dat op basis van afspraken tussen partijen, aldus de vrouw. Volgens de vrouw komt de vordering erop neer dat zij rekening en verantwoording af moet leggen over alle ontvangen en betaalde belastinggelden, waartoe zij niet verplicht is.
2.15.
De rechtbank overweegt dat het rechtmatig belang van de man bij deze vordering onvoldoende is gebleken. De door de man gestelde omstandigheid dat deze stukken de gemeenschap aangaan, is daarvoor onvoldoende. De vrouw voert in dit kader ook terecht aan dat artikel 843a Rv niet ertoe strekt de vrouw te verplichten rekening en verantwoording af te leggen over een deel van de huwelijkse periode. Ook uit art. 1:83 BW (dat overigens geen gelding meer heeft na de echtscheiding) volgt geen algemene verplichting om rekening en verantwoording af te leggen (vgl. HR 3 december 1971, NJ 1972/338).
2.16.
Voor zover de man aan zijn incidentele vordering ten grondslag legt dat (al dan niet op basis van een door de man betwiste afspraak tussen partijen) belastinggelden op een privérekening van de vrouw zijn uitbetaald, overweegt de rechtbank dat, zelfs als dat het geval zou zijn, deze gelden tot de gemeenschap zijn gaan behoren. Partijen zijn immers in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest. De belastinggelden die op een privérekening van de vrouw zijn gestort, zijn dus inbegrepen in de eindsaldi op die rekeningen op de peildatum. De vrouw erkent dat die saldi, dus inclusief de daarop eventueel ontvangen belastinggelden, voor de helft aan de man toekomen. Voor het vaststellen van de hoogte van het aandeel van de man is daarom niet nodig dat de vrouw inzage verstrekt in de correspondentie met de Belastingdienst.
2.17.
Voor zover de man vreest dat er mogelijk belastinggelden zijn gestort op een andere bankrekening (die niet op naam staat van de man of de vrouw of partijen gezamenlijk) heeft hij dat betoog onvoldoende concreet toegelicht. Hij heeft geen concrete omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat dat de Belastingdienst (die overigens in beginsel controleert of een opgegeven bankrekening voor de uitbetaling van een teruggaaf inkomstenbelasting of een toeslag, op naam van de rechthebbende staat) een uitbetaling heeft gedaan aan een derde, waardoor die belastinggelden buiten de gemeenschap zouden zijn gevloeid. De rechtbank gaat hieraan daarom verder voorbij.
2.18.
Het voorgaande betekent dat de relevantie van de gevorderde stukken voor de rechtspositie van de man in de hoofdzaak (en dus het belang van de man bij afgifte van de stukken), onvoldoende is gebleken.
2.19.
De man heeft verder aangevoerd dat hij er belang bij heeft in te kunnen zien op welke wijze de aangiften inkomstenbelasting in het verleden zijn ingediend door (de vader van) de vrouw. De rechtbank gaat er echter vanuit dat de man de betreffende aanslagen en beschikkingen zelf kan opvragen bij de Belastingdienst. Tussen partijen staat namelijk vast dat zij in de jaren waarover stukken worden opgevraagd, fiscaal partners waren. De stukken staan dus tot de eigen beschikking van de man, zodat hij (ook) daarom geen belang heeft bij zijn vordering tegen de vrouw tot het verstrekken van die stukken.
2.20.
Dit laatste geldt ook voor de door de man verlangde inzage in eventuele teruggaven of toeslagen van de Belastingdienst die betrekking hebben op de huwelijkse periode, maar uitbetaald zijn na de peildatum.
2.21.
De rol die de vader van de vrouw heeft gehad bij de belastingaangiftes van partijen maakt bovenstaande overwegingen niet anders, zodat de rechtbank aan de beoordeling van deze discussie tussen partijen niet toekomt.
2.22.
De rechtbank zal de incidentele vorderingen afwijzen. Nu partijen voormalige echtelieden zijn zullen de proceskosten in het incident worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
11 oktober 2023voor conclusie van antwoord van de vrouw;
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1604