ECLI:NL:RBNHO:2024:4680

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 2309
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-gemelde reizen en inkomsten

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan eisers, die sinds 2008 een bijstandsuitkering ontvingen. De gemeente Wormerland heeft de uitkering per 1 april 2022 beëindigd en de bijstand over de periode van 1 januari 2012 tot 1 april 2022 ingetrokken, omdat eisers niet hebben gemeld dat zij veelvuldig in het buitenland verbleven en inkomsten uit werkzaamheden niet hebben opgegeven. De rechtbank heeft op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eisers ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht heeft geconcludeerd dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij recht had op bijstand in de betreffende periode, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de te veel betaalde bijstand op goede gronden zijn gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast voor het recht op bijstand bij eisers ligt, en dat zij hierin niet zijn geslaagd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de lange duur van het onderzoek geen aanleiding geeft om de terugvordering te matigen, gezien de omstandigheden van het geval.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/2309

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, en [eiseres] , eiseres, uit [plaats 1] , tezamen: eisers

(gemachtigde: mr. P.E. Stam),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wormerland, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Schouten-Huijsmans).

Inleiding

1. Met het besluit van 21 april 2022 heeft verweerder de uitkering van eisers op grond van de Participatiewet (PW) beëindigd met ingang van 1 april 2022 en vanaf 1 januari 2012 tot aan de datum van beëindiging ingetrokken. Tevens heeft verweerder de ten onrechte betaalde bijstand, zijnde een bedrag van € 160.302,66, van eisers teruggevorderd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 7 maart 2023 op het bezwaar van eisers heeft verweerder het bezwaar deels gegrond verklaard en het primaire besluit herzien, in die zin dat de beëindigingsdatum wordt gesteld op 21 april 2022, dat van eiseres eerst vanaf 4 juli 2018 wordt teruggevorderd, en dat eiser vanaf 1 november 2012 geen recht heeft op bijstand
.Het teruggevorderde bedrag wordt vastgesteld op (in totaal) € 148.432,72.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder. Tevens was aanwezig [naam 1] (sociale recherche).

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontving sinds 28 augustus 2008 een bijstandsuitkering (tot 1 januari 2015 op grond van de Wet werk en bijstand, Wwb, daarna op grond van de PW) als alleenstaande. Vanaf mei 2016 verblijven (5 van) zijn (6) kinderen bij hem. Zijn echtgenote (met het jongste kind) woont per april 2018 ook bij eiser. Vanaf 4 juli 2018 ontvangen zij een bijstandsuitkering als gehuwden, vanaf 5 januari 2020 met toepassing van de kostendelersnorm (omdat de oudste, nog inwonende, zoon 21 jaar is geworden).
3. Naar aanleiding van een anonieme melding dat eiser zou zwartwerken, heeft verweerder in 2019 een onderzoek ingesteld. In het kader daarvan zijn in de periode van 1 november 2019 tot en met 26 februari 2020 waarnemingen gedaan bij de woning van eiser en bij het bedrijf [naam bedrijf] waarvan zijn zoon [naam 2] de eigenaar is. Hierbij is waargenomen dat eiser op 11, 18 en 21 februari 2020 in het bedrijf aanwezig was. Daarnaast is onderzoek verricht in open bronnen (internet, Facebook). Daaruit kwam naar voren dat eiser op Facebook verhaalde over zijn talrijke reizen naar het buitenland, vooral [land 1] . Het resultaat van dat onderzoek is neergelegd in de rapportage van 31 maart 2020. Vervolgens is een strafrechtelijk vervolgonderzoek ingezet. In het kader van dat onderzoek zijn in de periode van 27 augustus 2021 tot en met 15 september 2021 waarnemingen verricht bij de woning van eiser en bij [naam bedrijf] zijn klanten van dat bedrijf als getuige gehoord, evenals de boekhouder en enige zakelijke contacten. Daarnaast zijn onder meer bankgegevens van eiser opgevraagd. Verder is eiser op 17 maart 2022 als verdachte gehoord. Ook eiseres is op die datum als verdachte gehoord. Het onderzoek is afgerond op 6 april 2022.
4. Op basis van de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek heeft verweerder het primaire besluit, dat gericht is aan beide eisers, genomen. Daarin staat dat de uitkering per 1 januari 2012 wordt ingetrokken, omdat sprake is van oncontroleerbare inkomsten naast de uitkering. Dat blijkt uit de verhoging van het banksaldo, de stortingen op eigen rekening, de veelvuldige reizen, de werkzaamheden voor [naam bedrijf] en het uitgavepatroon wat niet in verhouding staat met een bijstandsuitkering.
5. Het bestreden besluit berust – heel kort samengevat – op het standpunt dat eiser(s) geen recht had(den) op bijstand in de periode van 1 november 2012 tot 1 april 2022 vanwege het niet melden van veelvuldig verblijf in het buitenland, het niet melden van giften die zijn ontvangen, het niet melden van het ontvangen van inkomsten en het niet melden van het verrichten van op geld waardeerbare arbeid.

Standpunt eisers

6. Volgens eisers is voor de beoordeling van de zaak relevant dat eiser sinds 2008 op grond van dringende redenen is ontheven van zijn arbeidsverplichtingen. Wel is hij belastbaar met enkele uren vrijwilligerswerk. Dat deed hij ook, bij de Stichting [naam stichting] in [plaats 2] . Verweerder was daarvan op de hoogte. Op 7 maart 2012 is eiser als natuurlijk persoon failliet verklaard. Op 24 maart 2015 is toepassing van de WSNP uitgesproken, [naam 3] is als bewindvoerder aangesteld. De kinderen zijn in mei 2016 vanuit [land 1] bij eiser komen wonen. Eiseres is teruggestuurd in verband met een afwijzing MVV. Zij is per april 2018 woonachtig in Nederland.
Eiser was er niet van op de hoogte dat hij slechts vier weken per jaar op vakantie mocht gaan. Sinds zijn faillissement heeft hij een curator gehad en heeft hij verantwoording moeten afleggen. Hij heeft steeds toestemming van zijn curator gevraagd om naar het buitenland te mogen afreizen. Daartoe heeft eiser ook toestemming van de rechter-commissaris gekregen. Verder blijkt ook uit zijn facebookprofiel, wat openbaar is, dat hij zijn reizen documenteerde en dat hij dus niets wilde verbergen. Volgens eiser zijn er ook wel degelijk reizen geweest die hij aan verweerder heeft doorgegeven. Maar na zoveel jaren kan hij dat niet meer bewijzen. [naam 3] heeft het dossier geschoond, op enkele stukken na.
7. Eisers voeren verder aan dat het recht op bijstand over de periode van 1 november 2012 tot 1 april 2022 (en ook tot 21 april 2022) kan worden vastgesteld.
8. Ten aanzien van het negatieve saldo van € 14.546,- eind 2011, dat eind 2012 in een positief saldo van € 811,- was gewijzigd stelt eiser dat dit te maken heeft met een terugontvangen bedrag van ruim € 14.000,- van de Belastingdienst, wegens een onterecht gelegd beslag op de zakelijke rekening.
9. Met betrekking tot zijn reizen naar het buitenland heeft eiser per jaar aangegeven in welke perioden hij in het buitenland heeft verbleven. Volgens zijn berekening is hij in 2012 niet langer dan vier weken in het buitenland geweest. In de jaren 2013 tot en met 2019 is dat wel het geval. Hij verbleef dan vijf (in 2017) tot 17 weken (in 2015) in het buitenland.
10. Verder voeren eisers aan dat de giften en/of stortingen op de bankrekeningen verklaard kunnen worden. De vader van eiser heeft de tickets naar [land 1] geboekt en betaald. Eiser heeft verklaard dat hij jaarlijks ongeveer € 3.000,- van zijn vader kreeg. Daarin zat ook het bedrag van de tickets. Eiser verbleef altijd bij familie, waardoor hij geen kosten voor het verblijf had. De vader van eiser ligt momenteel (december 2023) in het ziekenhuis en eiser wil hem niet belasten met zijn problemen; daarom is hem niet gevraagd een getuigenverklaring af te leggen.
Eisers menen voorts dat een gedeelte van de inkomsten kan worden vrijgelaten in verband met het giftenbeleid.
Met betrekking tot de stortingen op de bankrekening wijzen eisers erop dat het om relatief weinig mutaties gaat. Deze bedragen moeten worden verrekend met de uitkering. Eiser kan zich door het tijdsverloop niet meer herinneren waarvoor de stortingen exact waren. Waarschijnlijk was het contant geld van zijn vader en soms een lening van vrienden of kennissen.
11. Daarnaast voeren eisers aan dat er geen sprake van is dat eiser over de volledige periode in geding op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Het bedrijf van de zoon is per 22 maart 2017 gevestigd, niet per 2012. Het recht op bijstand kan daardoor in ieder geval volledig worden vastgesteld over de periode van november 2012 tot 22 maart 2017.
12. Eiser geeft aan dat hij al jaren in een slechte gezondheid verkeert in verband met psychische en lichamelijke klachten ( nekhernia ) waardoor hij arbeidsongeschikt is. Eiser heeft aangegeven dat hij af en toe op het bedrijf van zijn zoon aanwezig is geweest om koffie te drinken / de tijd te doden of om zich bezig te houden met zijn culturele activiteiten.
Eiser geeft aan dat hij geen inkomsten naast zijn uitkering heeft genoten.
Het enkele feit dat enkele keren is waargenomen dat eiser in een bus van het bedrijf heeft gereden rechtvaardigt nog niet de conclusie dat hij op geld waardeerbare arbeid verrichtte. Ook het gegeven dat eiser een enkele keer of een aantal keren klanten in het bedrijf te woord heeft gestaan, rechtvaardigt dat niet. Er is geen reden voor twijfel met betrekking tot de feitelijke leiding van het bedrijf; dat is [naam 2] .
Ten aanzien van de waarnemingen merken eisers op dat het slechts gaat om zeven waarnemingen in een periode van twee weken. In vier gevallen is waargenomen dat eiser naar het bedrijf ging en daar binnen liep (rond 9.00 uur). Onvermeld is wanneer eiser het bedrijf weer zou hebben verlaten. Dat zou al na vijf minuten kunnen zijn gebeurd.
Volgens eisers is het opmerkelijk dat wel personen als getuigen zijn gehoord die een review over het bedrijf hebben gegeven maar niet de (oud)werknemers van het bedrijf. Op de getuigenverklaringen kan niet worden gebaseerd dat eiser feitelijk leidinggevende is van het bedrijf. Eisers voeren aan dat de in het rapport vermelde waarnemingen, observaties, bankgegevens en getuigenverklaringen niet het bewijs leveren dat eiser de feitelijke bedrijfsvoering van het bedrijf, respectievelijk relevante en structurele werkzaamheden voor het bedrijf verrichtte.
13. Verder voeren eisers aan dat het onduidelijk is waarom het recht op bijstand per 21 april 2022 niet langer kan worden vastgesteld. De bevindingen zien op het verleden, niet op het heden.
14. Eisers stellen verder dat er alsnog recht bestaat op uitkering van de bijstand over de periode van 1 april 2022 tot 21 april 2022. Het recht op bijstand is namelijk ingetrokken tot 1 april 2022 en beëindigd vanaf 21 april 2022.

Standpunt verweerder

15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat vaststaat dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij de reizen niet heeft gemeld. Voor verweerder is onomstotelijk vast komen te staan dat eiser meer dan 28 dagen per jaar in het buitenland heeft verbleven. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt hoe lang en hoe vaak dit exact is geweest. Het schenden van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op om het recht op bijstand in te trekken. Verweerder kan niet vaststellen of eiser in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Het is aan eiser aannemelijk te maken dat hij in de periode dat hij niet in het buitenland verbleef recht had op de volledige dan wel aanvullend bijstandsuitkering (ECLI:NL:CRVB:2015:1450).
Ten aanzien van giften/stortingen merkt verweerder op dat het bijzonder te noemen is dat eisers nu wel de giften en/of stortingen aannemelijk zouden kunnen maken. Verder wijst verweerder erop dat uit het onderzoek van de sociale recherche blijkt dat er diverse geldstromen zijn dan wel moeten zijn, bijvoorbeeld omdat er nauwelijks een uitgavepatroon zichtbaar is op de rekening waar de bijstandsuitkering op gestort werd. Zo werd er nauwelijks geld voor boodschappen gepind, soms werd een hele maand overgeslagen. Eisers hebben verklaard dat de vader van eiser contante betalingen heeft gedaan, maximaal € 3.000 per jaar. Dat komt neer op € 30.000 in de gehele periode. Eiser heeft dit niet onderbouwd. Het zou ook zo maar veel meer kunnen zijn, aldus verweerder.
Met betrekking tot het verrichten van op geld waardeerbare arbeid verwijst verweerder naar de bevindingen in het onderzoek door de sociale recherche.

Beoordeling door de rechtbank

16. De vraag die voorligt is of verweerder terecht kon overgaan tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over voornoemde periode.
Intrekking en terugvordering van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. In dit geval betekent dit dat verweerder aannemelijk moet maken dat eiser(s) in de te beoordelen periode de inlichtingenverplichting heeft (hebben) geschonden door niet te melden dat eiser (langer dan vier weken) in het buitenland verbleef, eiser bedragen (onder andere van zijn vader) ontving en eiser werkzaamheden verrichtte in het bedrijf [naam bedrijf] .
Periode vanaf 1 november 2012: reizen en geldstromen
17. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW (Wwb) heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken in het buitenland verblijft, dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken in het buitenland verblijft, geen recht op bijstand. Het begin en einde van elke verblijfsperiode in het buitenland dient dan ook uit eigen beweging onverwijld te worden gemeld. Eiser heeft gesteld dat hij meent een aantal reizen wel te hebben gemeld bij verweerder, maar nu hij dat niet heeft onderbouwd, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De omstandigheid dat eiser stelt dat hij voor zijn reizen toestemming heeft verkregen van zijn curator en de rechter-commissaris maakt dit niet anders. Eiser heeft de reizen immers niet gemeld aan verweerder.
18. Verder heeft eiser verklaard dat hij van zijn vader (contante) bedragen heeft ontvangen, volgens eiser maximaal € 3.000,- per jaar. Daarvoor heeft eiser echter geen enkele onderbouwing gegeven, zodat niet is vast te stellen om welke bedragen het daadwerkelijk gaat. Voorts staat niet ter discussie dat op de rekening van eiser in 2012 een saldoverschil van ruim € 14.000,- is aangezuiverd, in een periode dat eiser stelt failliet te zijn. Voor de stelling dat hij van de Belastingdienst ruim € 14.000,- had terugontvangen wegens een onterecht gelegd beslag ontbreekt iedere onderbouwing. Eiser heeft hiervan geen stukken overgelegd. Niet in geschil is dat eiser de ontvangen bedragen niet heeft gemeld, zodat verweerder ook ten aanzien hiervan terecht heeft geconcludeerd dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden.
Vanaf 22 maart 2017: werkzaamheden voor [naam bedrijf]
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser werkzaamheden verrichtte in het bedrijf van zijn zoon, [naam bedrijf] . De resultaten van het door de sociale recherche verrichte onderzoek, zowel de waarnemingen als opgenomen verklaringen, bieden voor die conclusie voldoende grondslag. Eiser is op verschillende momenten in het bedrijf is aangetroffen. De aanwezigheid van een betrokkene op een werkplek tijdens gebruikelijke arbeidsuren rechtvaardigt volgens vaste rechtspraak [1] de vooronderstelling dat hij gedurende alle uren waarop hij daar aanwezig is op geld waardeerbare arbeid verricht. Het is dan aan de betrokkene, in dit geval eiser, om aannemelijk te maken dat dat niet zo was. Daarin is hij niet geslaagd. Weliswaar heeft hij gesteld dat hij in het bedrijf aanwezig was omdat hij daar bezig was voor zijn culturele activiteiten, maar hij heeft daarvan geen enkele onderbouwing geleverd.
Dat eiser werkzaam was in het bedrijf wordt gesteund door onder meer de verklaring van [naam 4] , die verklaard heeft dat hij sinds 2017/2018 de boekhouding doet voor het bedrijf, dat vader (waarmee eiser bedoeld is) en zoon bij hem langsgekomen zijn, vertelden dat de zoon eigenaar is en dat de vader receptiewerk doet en de administratie en dat hij meestal contact heeft met de vader omdat die beter Nederlands spreekt.
Verder bleek eiser bij de bezoeken van de rapporteur aan het bedrijf op 18 en 21 februari 2020 zeer goed op de hoogte van de prijzen en de kenmerken van de verschillende steensoorten. Daarnaast heeft eiser onder meer verklaard dat hij zijn zoon adviezen geeft, dat hij af en toe in het bedrijf is en dat hij dan informatie geeft als er iemand komt. Verder heeft eiser een beurs in [land 2] bezocht en een steengroeve in [land 3] . Uit de gegevens van de bankrekening van het bedrijf volgt bovendien dat ten tijde van die bezoeken aldaar betalingen zijn verricht. Eiser heeft niet gemeld dat hij deze werkzaamheden verrichte. Ook hierdoor heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden.
Schending inlichtingenplicht door eiseres
20. Vanaf 4 juli 2018 is aan eisers bijstand naar de norm van gehuwden verleend. Daaruit volgt dat de verplichtingen die uit de PW voortvloeien ook op eiseres rusten. Eiseres heeft aangevoerd dat er geen bewijs is dat zij eigen inkomsten heeft verzwegen. Verder wijst zij erop dat het niet gebruikelijk is in haar cultuur dat vrouwen zich met financiële aangelegenheden bemoeien. Voor zover eiseres hiermee heeft willen betogen dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, slaagt dat niet. De in artikel 17, eerste lid, van de PW neergelegde verplichting is immers een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Eiseres heeft door het niet melden van de inkomsten, de reizen en de werkzaamheden van eiser de ook op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden.
Intrekking bijstand per 1 november 2012
21. Schending van de inlichtingenplicht levert een grond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre eiser(s) verkeerde(n) in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan eiser(s) om aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat hij (zij), indien (hij) zij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou(den) hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zouden hebben gehad. De bewijslast daarvan ligt dus bij eisers. [2] Eisers zijn hierin niet geslaagd.
Er is sprake van een aanzuivering van de bankrekening in 2012 met ruim € 14.000,- waarover geen controleerbare verklaring is gegeven. Eiser heeft weliswaar ten aanzien van de door hem gemaakte reizen geprobeerd te reconstrueren welke perioden hij in het buitenland heeft verbleven, maar dat is onvoldoende controleerbaar. Nu niet is betwist dat eiser in november 2012 naar [land 4] is gereisd en dat niet heeft gemeld, heeft verweerder kunnen uitgaan van de datum 1 november 2012 als moment van schending van de inlichtingenplicht waar het gaat om het niet melden van de buitenlandse reizen. Daarnaast heeft (hebben) eiser(s) geen concrete verifieerbare gegevens overgelegd ten aanzien van de (contant) ontvangen bedragen van de vader van eiser, dat betreft zowel data als omvang van de bedragen. Eiser heeft voorts geen administratie bijgehouden van de uren voor [naam bedrijf] . Voor verweerder is het daarom niet mogelijk de inkomsten schattenderwijs vast te stellen. Hierdoor kan het recht op bijstand van eisers vanaf 22 maart 2017 ook niet worden vastgesteld.
22. Eerst ter zitting hebben eisers aangevoerd dat intrekking van de bijstand over de periode vóór 16 januari 2018 in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat in de heronderzoeken in 2015 en 2018 niet is gevraagd naar vakanties, en daarnaast de stortingen op eigen rekening, die eind 2017 plaatsvonden, zijn geaccepteerd.
23. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat niet naar vakanties is gevraagd, waarbij erop gewezen is dat eiser ervan op de hoogte was dat hij dat moest doorgeven. In 2010 had eiser namelijk wel zijn reizen gemeld. Verder is volgens verweerder gebleken dat er in 2017 veel meer stortingen waren dan was geconstateerd bij het eerdere onderzoek in 2018.
24. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat verweerder bij de heronderzoeken niet gevraagd heeft naar buitenlandse reizen en ontvangen gelden niet betekent dat eisers erop mochten vertrouwen dat zij daarvan geen melding hoefden te maken noch dat de reizen en de ontvangen gelden geen invloed zouden hebben op het recht op uitkering. Het enkele feit dat verweerder daar op dat moment niet naar had gevraagd, biedt daartoe onvoldoende grondslag. Verweerder wijst er terecht op dat dit ziet op de inlichtingenplicht aan de zijde van eisers.
25. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder het recht op bijstand op goede gronden heeft ingetrokken met ingang van 1 november 2012. De rechtbank begrijpt het bestreden besluit zo dat, zoals in het primaire besluit is vermeld, de intrekking doorloopt tot aan de beëindigingsdatum, dus tot 21 april 2022. De beroepsgrond van eisers dat nog recht zou bestaan op betaling van bijstand over de periode van 1 april tot 21 april 2022 slaagt daarom niet.
Terugvordering
26. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verweerder op grond van artikel 58 van de PW gehouden is de te veel betaalde kosten van bijstand terug te vorderen.
27. Eerst ter zitting hebben eisers aangevoerd dat de terugvordering onnodig hoog is opgelopen doordat het onderzoek te lang heeft geduurd.
28. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat gedurende de periode dat er maatregelen van kracht waren vanwege het coronavirus belangrijke onderdelen van het onderzoek niet konden worden uitgevoerd.
29. De rechtbank is van oordeel dat de lange duur van het onderzoek in dit geval er niet toe leidt dat de terugvordering gematigd moet worden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het onderzoek als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus niet volledig kon plaatsvinden en het daarnaast om een omvangrijk (ook strafrechtelijk) onderzoek ging, welk onderzoek betrekking had op een lange periode. Weliswaar had verweerder ervoor kunnen kiezen de bijstand te blokkeren, maar gezien de omstandigheden (corona, gezin met minderjarige kinderen) is te begrijpen dat verweerder daarvoor niet heeft gekozen.

Conclusie en gevolgen

30. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzitter, en mr. L.M. de Vries en
mr. H.H. Riemeijer, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.