Beoordeling door de rechtbank
16. De vraag die voorligt is of verweerder terecht kon overgaan tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over voornoemde periode.
Intrekking en terugvordering van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. In dit geval betekent dit dat verweerder aannemelijk moet maken dat eiser(s) in de te beoordelen periode de inlichtingenverplichting heeft (hebben) geschonden door niet te melden dat eiser (langer dan vier weken) in het buitenland verbleef, eiser bedragen (onder andere van zijn vader) ontving en eiser werkzaamheden verrichtte in het bedrijf [naam bedrijf] .
Periode vanaf 1 november 2012: reizen en geldstromen
17. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW (Wwb) heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken in het buitenland verblijft, dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken in het buitenland verblijft, geen recht op bijstand. Het begin en einde van elke verblijfsperiode in het buitenland dient dan ook uit eigen beweging onverwijld te worden gemeld. Eiser heeft gesteld dat hij meent een aantal reizen wel te hebben gemeld bij verweerder, maar nu hij dat niet heeft onderbouwd, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De omstandigheid dat eiser stelt dat hij voor zijn reizen toestemming heeft verkregen van zijn curator en de rechter-commissaris maakt dit niet anders. Eiser heeft de reizen immers niet gemeld aan verweerder.
18. Verder heeft eiser verklaard dat hij van zijn vader (contante) bedragen heeft ontvangen, volgens eiser maximaal € 3.000,- per jaar. Daarvoor heeft eiser echter geen enkele onderbouwing gegeven, zodat niet is vast te stellen om welke bedragen het daadwerkelijk gaat. Voorts staat niet ter discussie dat op de rekening van eiser in 2012 een saldoverschil van ruim € 14.000,- is aangezuiverd, in een periode dat eiser stelt failliet te zijn. Voor de stelling dat hij van de Belastingdienst ruim € 14.000,- had terugontvangen wegens een onterecht gelegd beslag ontbreekt iedere onderbouwing. Eiser heeft hiervan geen stukken overgelegd. Niet in geschil is dat eiser de ontvangen bedragen niet heeft gemeld, zodat verweerder ook ten aanzien hiervan terecht heeft geconcludeerd dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden.
Vanaf 22 maart 2017: werkzaamheden voor [naam bedrijf]
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser werkzaamheden verrichtte in het bedrijf van zijn zoon, [naam bedrijf] . De resultaten van het door de sociale recherche verrichte onderzoek, zowel de waarnemingen als opgenomen verklaringen, bieden voor die conclusie voldoende grondslag. Eiser is op verschillende momenten in het bedrijf is aangetroffen. De aanwezigheid van een betrokkene op een werkplek tijdens gebruikelijke arbeidsuren rechtvaardigt volgens vaste rechtspraakde vooronderstelling dat hij gedurende alle uren waarop hij daar aanwezig is op geld waardeerbare arbeid verricht. Het is dan aan de betrokkene, in dit geval eiser, om aannemelijk te maken dat dat niet zo was. Daarin is hij niet geslaagd. Weliswaar heeft hij gesteld dat hij in het bedrijf aanwezig was omdat hij daar bezig was voor zijn culturele activiteiten, maar hij heeft daarvan geen enkele onderbouwing geleverd.
Dat eiser werkzaam was in het bedrijf wordt gesteund door onder meer de verklaring van [naam 4] , die verklaard heeft dat hij sinds 2017/2018 de boekhouding doet voor het bedrijf, dat vader (waarmee eiser bedoeld is) en zoon bij hem langsgekomen zijn, vertelden dat de zoon eigenaar is en dat de vader receptiewerk doet en de administratie en dat hij meestal contact heeft met de vader omdat die beter Nederlands spreekt.
Verder bleek eiser bij de bezoeken van de rapporteur aan het bedrijf op 18 en 21 februari 2020 zeer goed op de hoogte van de prijzen en de kenmerken van de verschillende steensoorten. Daarnaast heeft eiser onder meer verklaard dat hij zijn zoon adviezen geeft, dat hij af en toe in het bedrijf is en dat hij dan informatie geeft als er iemand komt. Verder heeft eiser een beurs in [land 2] bezocht en een steengroeve in [land 3] . Uit de gegevens van de bankrekening van het bedrijf volgt bovendien dat ten tijde van die bezoeken aldaar betalingen zijn verricht. Eiser heeft niet gemeld dat hij deze werkzaamheden verrichte. Ook hierdoor heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden.
Schending inlichtingenplicht door eiseres
20. Vanaf 4 juli 2018 is aan eisers bijstand naar de norm van gehuwden verleend. Daaruit volgt dat de verplichtingen die uit de PW voortvloeien ook op eiseres rusten. Eiseres heeft aangevoerd dat er geen bewijs is dat zij eigen inkomsten heeft verzwegen. Verder wijst zij erop dat het niet gebruikelijk is in haar cultuur dat vrouwen zich met financiële aangelegenheden bemoeien. Voor zover eiseres hiermee heeft willen betogen dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, slaagt dat niet. De in artikel 17, eerste lid, van de PW neergelegde verplichting is immers een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Eiseres heeft door het niet melden van de inkomsten, de reizen en de werkzaamheden van eiser de ook op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden.
Intrekking bijstand per 1 november 2012
21. Schending van de inlichtingenplicht levert een grond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre eiser(s) verkeerde(n) in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan eiser(s) om aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat hij (zij), indien (hij) zij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou(den) hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zouden hebben gehad. De bewijslast daarvan ligt dus bij eisers.Eisers zijn hierin niet geslaagd.
Er is sprake van een aanzuivering van de bankrekening in 2012 met ruim € 14.000,- waarover geen controleerbare verklaring is gegeven. Eiser heeft weliswaar ten aanzien van de door hem gemaakte reizen geprobeerd te reconstrueren welke perioden hij in het buitenland heeft verbleven, maar dat is onvoldoende controleerbaar. Nu niet is betwist dat eiser in november 2012 naar [land 4] is gereisd en dat niet heeft gemeld, heeft verweerder kunnen uitgaan van de datum 1 november 2012 als moment van schending van de inlichtingenplicht waar het gaat om het niet melden van de buitenlandse reizen. Daarnaast heeft (hebben) eiser(s) geen concrete verifieerbare gegevens overgelegd ten aanzien van de (contant) ontvangen bedragen van de vader van eiser, dat betreft zowel data als omvang van de bedragen. Eiser heeft voorts geen administratie bijgehouden van de uren voor [naam bedrijf] . Voor verweerder is het daarom niet mogelijk de inkomsten schattenderwijs vast te stellen. Hierdoor kan het recht op bijstand van eisers vanaf 22 maart 2017 ook niet worden vastgesteld.
22. Eerst ter zitting hebben eisers aangevoerd dat intrekking van de bijstand over de periode vóór 16 januari 2018 in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat in de heronderzoeken in 2015 en 2018 niet is gevraagd naar vakanties, en daarnaast de stortingen op eigen rekening, die eind 2017 plaatsvonden, zijn geaccepteerd.
23. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat niet naar vakanties is gevraagd, waarbij erop gewezen is dat eiser ervan op de hoogte was dat hij dat moest doorgeven. In 2010 had eiser namelijk wel zijn reizen gemeld. Verder is volgens verweerder gebleken dat er in 2017 veel meer stortingen waren dan was geconstateerd bij het eerdere onderzoek in 2018.
24. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat verweerder bij de heronderzoeken niet gevraagd heeft naar buitenlandse reizen en ontvangen gelden niet betekent dat eisers erop mochten vertrouwen dat zij daarvan geen melding hoefden te maken noch dat de reizen en de ontvangen gelden geen invloed zouden hebben op het recht op uitkering. Het enkele feit dat verweerder daar op dat moment niet naar had gevraagd, biedt daartoe onvoldoende grondslag. Verweerder wijst er terecht op dat dit ziet op de inlichtingenplicht aan de zijde van eisers.
25. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder het recht op bijstand op goede gronden heeft ingetrokken met ingang van 1 november 2012. De rechtbank begrijpt het bestreden besluit zo dat, zoals in het primaire besluit is vermeld, de intrekking doorloopt tot aan de beëindigingsdatum, dus tot 21 april 2022. De beroepsgrond van eisers dat nog recht zou bestaan op betaling van bijstand over de periode van 1 april tot 21 april 2022 slaagt daarom niet.
26. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verweerder op grond van artikel 58 van de PW gehouden is de te veel betaalde kosten van bijstand terug te vorderen.
27. Eerst ter zitting hebben eisers aangevoerd dat de terugvordering onnodig hoog is opgelopen doordat het onderzoek te lang heeft geduurd.
28. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat gedurende de periode dat er maatregelen van kracht waren vanwege het coronavirus belangrijke onderdelen van het onderzoek niet konden worden uitgevoerd.
29. De rechtbank is van oordeel dat de lange duur van het onderzoek in dit geval er niet toe leidt dat de terugvordering gematigd moet worden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het onderzoek als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus niet volledig kon plaatsvinden en het daarnaast om een omvangrijk (ook strafrechtelijk) onderzoek ging, welk onderzoek betrekking had op een lange periode. Weliswaar had verweerder ervoor kunnen kiezen de bijstand te blokkeren, maar gezien de omstandigheden (corona, gezin met minderjarige kinderen) is te begrijpen dat verweerder daarvoor niet heeft gekozen.