10.2.Wanneer een artikel niet noodzakelijk is voor de goede werking van een product kan dat artikel niet worden beschouwd als een deel van dat product (Hoge Raad 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:799, r.o. 2.3.2.). Indien het product voor de gebruiker niet hanteerbaar is zonder het desbetreffende artikel, dat daardoor een rechtstreekse rol speelt bij het gebruik van het product, kan dat artikel een mechanische functie hebben, ook al is de elektronische werking van het product niet ervan afhankelijk (Gerechtshof Amsterdam, 23 december 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4281, r.o. 6.6.). 11. Naar het oordeel van de rechtbank is de cap een deel van de IQOS in de zin van de hiervoor aangehaalde jurisprudentie, omdat de cap een mechanische werking heeft en bovendien de elektronische werking ondersteunt. De IQOS is ontworpen om te functioneren met de cap. De cap past precies op de basis en klikt daarop vast. Door de isolerende werking van de cap wordt de buitenkant van de IQOS niet warmer dan 30 graden Celsius, terwijl de aangezogen lucht wordt voorverwarmd en de tabak in de tabaksstick in zijn geheel de ideale temperatuur bereikt voor de productie van de aerosool. Ook beschermt de cap de tabaksstick wanneer de IQOS niet wordt gebruikt en, als draagbaar product, in bijvoorbeeld een jaszak of een tas wordt meegenomen. Zonder de cap is de IQOS praktisch gezien niet hanteerbaar voor de gebruiker. Dat een gebruiker ook zonder de cap een aerosool uit een tabaksstick kan halen, zoals verweerder onweersproken heeft gesteld, doet hieraan niet af, nu de IQOS zonder de cap niet in noemenswaardige mate de welbepaalde functie kan vervullen waarvoor hij is ontworpen, te weten een veilige, doelmatige en herhaaldelijke extractie van aerosolen uit een tabaksstick. Zo zal de gebruiker zonder de cap zelf moeten inschatten of het mes het filter raakt en zal hij moeten oppassen dat hij de metalen koker (van vijftig graden Celsius) niet aanraakt: niet met zijn vingers bij het vasthouden van de basis en niet met zijn mond bij het nemen van een trek van de tabaksstick. En dan nog krijgt de gebruiker maar een opbrengst van 20 tot 25% van de potentiële aerosolen uit de tabaksstick en zal de accu sneller leeg zijn en bovendien niet kunnen worden opgeladen. Uit dit alles volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de cap een deel is van de IQOS en door eiseres terecht is ingedeeld in GN-onderverdeling 8543 9000. De utb is dan ook ten onrechte aan eiseres opgelegd voor zover deze betrekking heeft op de caps.
Verlengde navorderingstermijn
12. Nu de utb ten onrechte aan eiseres is opgelegd voor zover deze betrekking heeft op de caps, is het subsidiaire standpunt van eiseres over het ten onrechte toepassen van de verlengde navorderingstermijn slechts nog van toepassing op de onder 4.2. genoemde aangifte met een bijbehorende douaneschuld van € 347,71.
13. De mededeling van een douaneschuld moet op grond van artikel 103, eerste lid, van het DWU plaatsvinden binnen een termijn van drie jaren nadat de douaneschuld is ontstaan. Deze termijn wordt op grond van artikel 103, tweede lid, van het DWU verlengd tot minimaal vijf en maximaal 10 jaar wanneer de douaneschuld is ontstaan ingevolge een handeling die op het tijdstip dat zij werd verricht strafrechtelijk vervolgbaar was. In artikel 7:7 van de Adw is die termijn bepaald op vijf jaar. In artikel 10:5, eerste lid, onderdeel a, van de Adw is bepaald dat een ingevolge de douanewetgeving onjuist of onvolledig doen van de vereiste aangifte een strafbaar feit is.
Anders dan eiseres meent, is het voor de kwalificatie van ‘strafrechtelijk vervolgbaar’ niet relevant dat de douaneschuld niet voldoet aan de criteria uit het Protocol AAFD om ook daadwerkelijk strafrechtelijke vervolging in te stellen. Ook artikel VII van de Wet tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2024), Stb. 2023, 501, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien deze bepaling ingevolge artikel XII, tweede lid, aanhef en letter a, van deze wet pas op 1 juli 2024 in werking zal treden (en dan zal terugwerken tot 1 juli 2021, terwijl de onderwerpelijke douaneschulden voordien zijn ontstaan). Naar het oordeel van de rechtbank noopt artikel 49, eerste lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie of artikel 15, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten niet tot een verdere terugwerkende kracht, nu die bepalingen slechts zien op de vaststelling van de strafmaat, en dus niet op de keuze tussen een strafrechtelijke of een bestuursrechtelijke sanctie, laat staan op de daaraan gekoppelde navorderingstermijnen in douanezaken. Het voorstel heeft tot op heden dus niet geleid tot een aanpassing van de Adw. De huidige wettelijke regeling, een wet in formele zin, is duidelijk en de rechtbank dient deze te volgen, nu deze niet in strijd is met het DWU. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de verjaringstermijn van artikel 103, eerste lid, van het DWU door deze uitleg een loze bepaling wordt, nu deze verjaringstermijn van toepassing is op alle mededelingen van de douaneschuld en niet slechts op de mededelingen na controles na vrijgave in de zin van artikel 48 van het DWU. Het beroep van eiseres op een pleitbaar standpunt, waardoor haar aangifte niet als een strafrechtelijk vervolgbare handeling kan worden aangemerkt, kan niet slagen, reeds omdat zij niet inzichtelijk heeft gemaakt op grond van welk pleitbaar standpunt zij de desbetreffende lithiumionaccumulatoren heeft aangegeven onder GN-onderverdeling 8543 9000. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verlengde termijn van vijf jaar van toepassing is, nu door eiseres een onjuiste aangifte is gedaan.
14. Eiseres heeft verzocht om een rentevergoeding over de aan haar terug te betalen bedragen. Niet in geschil is dat eiseres de in de utb opgenomen bedragen aan verweerder heeft betaald.
15. Wanneer, zoals in het onderhavige geval, invoerrechten worden terugbetaald omdat zij zijn geïnd in strijd met het Unierecht, bestaat voor de lidstaten een uit het Unierecht voortvloeiende verplichting om aan degene die recht heeft op de terugbetaling de daarover verschuldigde rente te vergoeden, welke rente begint te lopen op de datum waarop deze rechten zijn betaald (Hof van Justitie 18 januari 2017, Wortmann KG Internationale Schuhproduktionen, C-365/15, ECLI:EU:C:2017:19, en Hof van Justitie 28 april 2022, Flexi Montagetechnik, C-427/20, ECLI:EU:C:2022:306).
16. In dit geval, waarin de douaneschulden zijn ontstaan tussen 1 mei 2016 en
1 januari 2022, schrijven noch de bepalingen van het Unierecht, noch de nationale wet- en regelgeving omtrent de heffing en invordering van rechten bij invoer de voorwaarden voor waaronder een zodanige rentevergoeding dient te worden betaald (zie ook Gerechtshof Amsterdam 8 maart 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:924, r.o. 5.4-5.5). 17. In het arrest van de Hoge Raad van 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1875, r.o. 2.2.1-2.2.2 is voorgeschreven op welke wijze de rentevergoeding in een zodanig geval dient te worden toegekend: “2.2.1. De Nederlandse wetgever heeft niet voorzien in een bijzondere wettelijke regeling voor het toekennen van een vergoeding voor het rentenadeel dat wordt geleden vanaf de dag waarop rechten bij invoer (waaronder antidumpingrechten zijn begrepen) in strijd met het Unierecht werden betaald. Die rentevergoeding kan daarom desgevraagd in een gerechtelijke procedure over een geschil over de rechtmatigheid van heffing van rechten bij invoer worden toegekend met toepassing van artikel 8:73 Awb. Die toekenning vindt plaats aan de hand van de algemene regels die in het BW zijn neergelegd voor het berekenen van schade in de vorm van rentenadeel als gevolg van een onrechtmatige daad. Voor die schadeberekening geldt de regeling van artikel 6:119 BW.
2.2.2.Toepassing van artikel 6:119 BW betekent dat voor de vergoeding voor gederfde rente het rentepercentage moet worden gehanteerd zoals dat krachtens artikel 6:120, lid 1, BW is vastgesteld (hierna: de wettelijke rente). De wettelijke rente moet op grond van artikel 6:119, lid 2, BW samengesteld worden berekend. Het Unierechtelijke beginsel van gelijkwaardigheid eist echter dat de regeling voor de vergoeding voor gederfde rente niet ongunstiger mag zijn dan de regeling die geldt voor soortgelijke aan het nationale recht ontleende rentevorderingen. De aard van de onderhavige vordering tot vergoeding voor geleden schade (rentenadeel) komt overeen met die van de vordering tot vergoeding van het rentenadeel dat ontstaat als het gaat om terugbetaling van rijksbelastingen (met uitzondering van de in artikel 27quater van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) bedoelde rechten, belastingen of heffingen) die in strijd met het Unierecht zijn geheven en betaald. Volgens artikel 28c IW geldt voor die laatstbedoelde vordering dat invorderingsrente enkelvoudig wordt berekend over hetzelfde tijdvak en op dezelfde grondslag als die waarover de vergoeding voor gederfde rente wordt berekend. Het daarvoor geldende rentepercentage kan op grond van artikel 29 IW hoger zijn dan het rentepercentage zoals dat krachtens artikel 6:120, lid 1, BW is vastgesteld. Indien als gevolg daarvan de over de volle periode volgens artikel 28c IW gelezen in samenhang met artikel 29 IW berekende rente hoger is dan die met toepassing van de hiervoor in 2.2.1 bedoelde renteregeling wordt berekend, moet toepassing van laatstbedoelde regeling wijken vanwege het Unierechtelijke beginsel van gelijkwaardigheid.”
18. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot betaling van de verzochte vergoeding van rente, en wel op de door de Hoge Raad voorgeschreven wijze.