ECLI:NL:RBNHO:2024:418

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3615
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tariefindeling van IQOS caps en verlengde navorderingstermijn in douanerecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 januari 2024 uitspraak gedaan over de indeling van IQOS caps in de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) en de toepassing van een verlengde navorderingstermijn door de Inspecteur van de Douane. Eiseres, een tabaksfabrikant, had bezwaar gemaakt tegen een uitnodiging tot betaling van douanerechten en rente, opgelegd door de douane. De douane had de IQOS caps ingedeeld onder GN-onderverdeling 3923 5090, terwijl eiseres stelde dat deze onder GN-onderverdeling 8543 9000 moesten vallen als 'delen van machines'. De rechtbank oordeelde dat de IQOS cap een essentieel onderdeel is van de IQOS en dat deze terecht onder de eerste onderverdeling moet worden ingedeeld. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en de opgelegde douaneschuld voor de IQOS caps. Daarnaast werd de verlengde navorderingstermijn van vijf jaar, die door de douane was toegepast, als onterecht beoordeeld voor de IQOS caps, maar bleef van toepassing voor andere aangiften. Eiseres had ook recht op rentevergoeding over de terug te betalen bedragen, die door de rechtbank werd toegewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de indeling van goederen in de douaneregelgeving en de voorwaarden voor het toepassen van navorderingstermijnen.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3615

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr.dr. W. de Wit),
en

de Inspecteur van de Douane, kantoor [plaats] , verweerder

(vertegenwoordiger: mr. [naam 1] ).

Procesverloop

Bij brief van 17 december 2020 heeft verweerder aan eiseres een uitnodiging tot betaling uitgereikt voor een bedrag van € 270.226,22 aan douanerechten en € 15.528,04 aan rente op achterstallen (de utb). Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de utb gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2023 te Haarlem.
Namens eiseres zijn verschenen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , bijgestaan door de gemachtigde en zijn kantoorgenoten dr. [naam 6] en [naam 8] . Namens verweerder is verschenen diens vertegenwoordiger, bijgestaan door mr. drs. [naam 9] en [naam 10] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

Feiten

1. Eiseres is tabaksfabrikant en produceert onder meer rookloze producten, zoals de IQOS (“I Quit Ordinary Smoking”). Op 31 augustus 2019 is eiseres als verkrijgende rechtspersoon gefuseerd met [bedrijf] B.V. In de periode van 2 januari 2017 tot en met 19 april 2019 heeft eiseres (althans [bedrijf] B.V.) in eigen naam en voor eigen rekening aangiften voor het vrije verkeer gedaan van IQOS caps.
2. De IQOS is een elektrisch apparaat ter grootte van een sigaar, waarin tabakssticks worden verwarmd tot het punt waarop uit de tabaksstick een aerosol vrijkomt, die vervolgens door de gebruiker kan worden geïnhaleerd.
3. Aan de hand van de overgelegde stukken en de ter zitting getoonde IQOS zijn de volgende feiten vast komen te staan:
3.1.
Voor zover hier relevant bestaat de IQOS uit:
- een
basis, die is opgebouwd uit een omhulsel van kunststof, een oplaadbare accu, een bovenop uitstekend rechthoekig plat verwarmingselement (ook wel het ‘mes’ genoemd), een bedieningsknop en een metalen plaatje ten behoeve van het opladen van de accu. Het mes is omringd door een metalen koker met sleuven; en
- een
cap, die is opgebouwd uit een omhulsel van kunststof (de ‘front housing’) en een binnenwerk (de ‘extractor’). De front housing en de extractor passen exact in elkaar en zijn niet bedoeld om bij normaal gebruik uit elkaar te halen. De
front housingis aan beide uiteinden open. Het onderste uiteinde past precies op de basis en wordt daarop vastgeklikt door middel van uitstulpingen die zijn aangebracht op het metaal aan de zijkant van de basis. Het bovenste uiteinde biedt ruimte voor het filter van de tabaksstick. De
extractoris aan het bovenste uiteinde ook open om ruimte te bieden aan het filter van de tabaksstick. Het onderste uiteinde van de extractor heeft een bodem en is daardoor grotendeels gesloten op een smalle rechthoekige opening na, waar het verwarmingselement (het mes) van de basis doorheen past.
3.2.
Aan de bovenkant van de cap zitten tussen de front housing en de extractor smalle sleuven waardoor lucht wordt aangezogen bij het nemen van een trek van de tabaksstick. Dit veroorzaakt een ‘resistance to draw’ die lijkt op het nemen van een trek van een gewone sigaret. De aangezogen lucht wordt in de cap voorverwarmd voordat deze door de tabaksstick wordt gezogen. Het kunststof materiaal waaruit de housing en extractor vervaardigd zijn isoleert zodanig dat de buitenkant van de cap tijdens het gebruik niet of nauwelijks warmer wordt.
3.3.
Bij normaal gebruik blijft de cap op de basis. De te gebruiken tabaksstick wordt tot aan de bodem in de cap gestoken, zodat nog een deel van het filter van de tabaksstick uit de cap steekt. Het mes wordt op dat moment in de tabaksstick gestoken. Door het indrukken van de knop op de basis wordt het mes verhit en de tabaksstick verwarmd maar niet verbrand. Het mengsel in de tabaksstick (tabakspoeder, water, guar gum, cellulosevezels en glycerine) genereert bij verwarming een aerosol die via het filter van de tabaksstick door de gebruiker kan worden geïnhaleerd. Bij gebruik wordt de buitenkant van de cap maximaal 30 graden Celsius, de metalen koker om het mes heen wordt ongeveer 50 graden Celsius en het mes wordt ongeveer 200 graden Celsius.
3.4.
Een tabaksstick bestaat in de lengte voor ongeveer één derde uit een tabaksmengsel en voor ongeveer twee derde uit filter. De tabaksstick kan niet verder over het mes worden geschoven dan de bodem van de cap toelaat. Hierdoor blijft het mes in het gedeelte met het tabaksmengsel en kan het niet in het filter worden gestoken.
3.5.
Ook bij gebruik van de IQOS zonder de cap kan een tabaksstick over het mes worden geschoven. Het mes is langer dan het deel van de tabaksstick waarin zich het tabaksmengsel bevindt, waardoor het mes tot in het filter kan worden gestoken. Het mes warmt ook zonder de cap op tot ongeveer 200 graden Celsius, waardoor in zulke gevallen het filter verbrandt en schadelijke stoffen vrijkomen. Ook kost het verwarmen van het mes zonder de cap en zijn isolerende werking meer energie, waardoor de accu sneller leeg raakt. De metalen koker rond het mes warmt ook zonder de cap op tot maximaal 50 graden Celsius. Doordat de warmte van het mes kan ontsnappen en doordat de aangezogen lucht niet wordt voorverwarmd wordt de tabaksstick minder en minder egaal warm. Hierdoor komt 75 tot 80% minder aerosol vrij om te inhaleren dan bij gebruik met de cap.
3.6.
De accu van de IQOS wordt opgeladen in een houder. De IQOS wordt hiertoe in zijn geheel in de houder gestoken, en bij het sluiten van het deksel van de houder maakt het onder 3.1. genoemde plaatje aan de onderkant van de IQOS contact met de houder. Wanneer de cap niet op de basis zit, maakt het plaatje geen contact met de houder en kan de IQOS niet worden opgeladen.
4.1.
In de onder 1. genoemde aangiften voor het vrije verkeer heeft eiseres de IQOS caps ingedeeld in onderverdeling 8543 9000 van de Gecombineerde Nomenclatuur (GN), als ‘delen van machines met een eigen functie’, met een toepasselijk tarief van 0%. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar de indeling van de IQOS caps en heeft zich naar aanleiding van dat onderzoek op het standpunt gesteld dat de IQOS caps geen deel zijn van de IQOS (in de zin van GN-onderverdeling 8543 9000) en dat de caps moeten worden ingedeeld in GN-onderverdeling 3923 5090, als ‘stoppen, deksels, capsules of andere sluitingen, van kunststof’, met een toepasselijk tarief van 6,5%.
4.2.
Naar aanleiding van het onderzoek heeft verweerder zich ook op het standpunt gesteld dat in één aangifte voor het vrije verkeer, van 6 april 2017, een partij van 500 chargers ten onrechte zijn aangegeven onder GN-onderverdeling 8543 9000. Zij hadden als lithiumionaccumulatoren moeten worden aangegeven onder GN-onderverdeling 8507 6000, met een toepasselijk tarief van 2,7%.
5. Op 17 november 2020 stuurde verweerder zijn voornemen tot het opleggen van een utb over de in het vrije verkeer gebrachte IQOS caps, naar een tarief van 6,5%. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 17 december 2020 de utb aan eiseres opgelegd.

Geschil

6. In geschil is de tariefindeling van de IQOS caps. Voor de aangiften die zijn gedaan van 2 januari 2017 tot en met 14 november 2017 is eveneens in geschil of verweerder terecht de verlengde navorderingstermijn van vijf jaar heeft toegepast. Voor de aangifte van 6 april 2017 die voor een bedrag aan invoerrechten van € 347,71 in de utb is opgenomen, is uitsluitend in geschil of verweerder terecht de navorderingstermijn van vijf jaar heeft toegepast.
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de IQOS cap een deel van de IQOS is en als zodanig moet worden ingedeeld onder GN-post 8543. De IQOS cap is noodzakelijk voor de elektronische of mechanische werking van de IQOS. Hij zorgt voor een veilige en juiste werking van de IQOS en is daarom onmisbaar voor de werking ervan. De IQOS cap voldoet aan de eisen die het Hof van Justitie in het algemeen stelt aan de indeling als ‘delen’. Eiseres verwijst specifiek naar het HARK-arrest van het Hof van Justitie (12 december 2013, C-450/12, ECLI:EU:C:2013:824) en naar de uitspraak van de rechtbank over de indeling van de kunststof behuizing van password tokens (20 november 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:11518). De IQOS cap is vergelijkbaar met het buisbochtstuk uit het HARK-arrest: zonder de cap kan het mes verdraaien of breken, is er een verminderde gebruikerservaring doordat de aerosol kan ontsnappen en kan het mes in het filter terechtkomen, waardoor het filter te heet wordt en er schadelijke stoffen ontsnappen. In zowel Uitvoeringsverordening 2017/635 van de Commissie van 30 maart 2017 als in diverse bindende tariefinlichtingen (BTI’s) worden vergelijkbare producten aangemerkt als delen van e-sigaretten.
Verder meent eiseres dat verweerder niet de verlengde navorderingstermijn had mogen toepassen, omdat sprake is van verkeerde aangiften in de zin van artikel 10:5, lid 1, onder a, van de Algemene douanewet (hierna: Adw). Er is geen sprake van opzet, dus betreft het hier overtredingen in de zin van artikel 10:13 van de Adw. Volgens het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (hierna: het protocol AAFD) worden alleen zaken met een fiscaal belang van meer dan € 100.000 aangemeld voor strafrechtelijke vervolging. Per aangifte is het fiscale belang minder dan
€ 100.000 en bovendien is geen sprake van opzet of van een van de aanvullende wegingscriteria, waardoor de handelingen van eiseres de facto niet vervolgbaar zijn.
Het is een discretionaire bevoegdheid van verweerder om de navorderingstermijn van vijf jaar toe te passen. Wanneer de navorderingstermijn bij elke verkeerde aangifte wordt opgerekt van drie naar vijf jaar wordt de verjaringstermijn van artikel 103, lid 1, van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU) een loze bepaling. Verlenging van de termijn moet, als uitzondering op de gewone termijn, eng worden uitgelegd en verweerder moet motiveren waarom hij de verlengde termijn toepast.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de gehele utb (primair) dan wel vernietiging van de utb voor zover hierin de navorderingstermijn van drie jaar wordt overschreden (subsidiair). Verder verzoekt eiseres om vergoeding van rente over het aan haar terug te betalen bedrag en om een vergoeding van haar proceskosten.
8. Verweerder meent dat de caps onder GN-post 3923 moeten worden ingedeeld, omdat zij niet kunnen worden ingedeeld als ‘delen’ in de zin van GN-post 8543. Het begrip ‘deel’ impliceert de aanwezigheid van een geheel voor de werking waarvan de delen noodzakelijk zijn. De elektronische werking van het verwarmingselement hangt niet af van de aanwezigheid van de cap. Hij kan worden aangezet zonder dat de cap erop zit, na het aanzetten begint het element te verwarmen. Het verwarmingselement, het mes, kan in een tabaksstick worden gestoken en dan komt er een aerosol vrij.
De oplaadfunctie van de houder werkt niet zonder de cap, maar dat ligt niet aan de gebrekkigheid van de IQOS zelf, maar aan het ontbreken van de cap. Dat de cap uitsluitend op de basis kan worden gebruikt is niet relevant voor de kwalificatie als deel.
Het buisbochtstuk uit het HARK-arrest is niet een vergelijkbaar product, omdat dat van invloed was op de werking van de kachel: zonder het buisbochtstuk dooft de kachel vanwege de rookgassen die in de kachel achterblijven. Het arrest ging niet over de veiligheid van het gebruik van de kachel. De producten uit de indelingsverordening en de door eiseres genoemde BTI’s zijn, voor zover daaruit al kan worden afgeleid op welke producten de BTI’s betrekking hebben, niet vergelijkbaar met de cap.
De verlengde navorderingstermijn is van toepassing bij elke onjuiste aangifte, omdat elke onjuiste aangifte strafrechtelijk vervolgbaar is, ook als in de praktijk niet tot strafrechtelijke vervolging wordt overgegaan. Sinds de invoering van het DWU en de wijziging van artikel 7:7 van de Adw is het niet meer vereist dat het handelen of nalaten gericht moet zijn op ontduiking van belasting. Bij elke onjuiste aangifte kan de verlengde navorderingstermijn worden toegepast (zie ook Rechtbank Noord-Holland 20 mei 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4292). Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling door de rechtbank

Indeling caps
9. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie, dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven. De bestemming van het product kan een objectief indelingscriterium zijn, wanneer die bestemming inherent is aan dit product en de inherentie kan worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product (zie onder meer Hof van Justitie 28 april 2022, PRODEX SIA, C-72/21, ECLI:EU:C:2022:312, punt 28).
10.1.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie, die is ontwikkeld in het kader van de hoofdstukken 84, 85 en 90 van de GN, volgt dat het begrip „delen” de aanwezigheid impliceert van een geheel, voor de werking waarvan deze delen noodzakelijk zijn. Bij de indeling van machines en toestellen in de hoofdstukken 84 en 85 van de GN geldt dat de delen van het geheel een functionele eenheid moeten vormen. Daarvan is sprake wanneer een machine of toestel bestaat uit afzonderlijke elementen die zijn ontworpen om gezamenlijk een welbepaalde functie te verrichten (arrest van 7 oktober 1985, Telefunken Fernseh und Rundfunk, C-223/84, ECLI:EU:C:1985:398, punt 29; arrest van 15 februari 2007, RUMA, C-183/06, ECLI:EU:C:2007:110, punt 32, het eerstgenoemde arrest onder verwijzing naar de toelichting IDR op afdeling XVI van het Geharmoniseerd Systeem; zie in dit verband ten slotte ook aantekening 4 op afdeling XVI van de GN). Uit de rechtspraak volgt verder dat, om een artikel te kunnen indelen als „delen” in de zin van de hoofdstukken 84, 85 en 90 van de GN, het niet voldoende is dat de machine of het apparaat zonder dat artikel niet de functie kan vervullen waarvoor het is bestemd, maar ook de mechanische of elektronische werking van die machine of dat apparaat moet afhangen van de aanwezigheid van dat artikel (arrest van 8 december 2016, Lemnis Lighting, C600/15, ECLI:EU:C:2016:937, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt bovendien dat in het belang van een coherente en uniforme toepassing van de GN, het begrip „delen” in andere hoofdstukken op dezelfde manier moet worden uitgelegd als die welke voortvloeit uit bovenbedoelde arresten over de hoofdstukken 84, 85 en 90 van de GN. In dat verband heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat artikelen slechts als „delen” kunnen worden beschouwd indien zij onontbeerlijk zijn ter vervulling van de functie van de producten in kwestie (zie in die zin de arresten HARK, reeds aangehaald, punt 37; Lemnis Lighting, reeds aangehaald, punt 52; 15 mei 2019, KORADO, C306/18, ECLI:EU:C:2019:414, punt 44; en 9 maart 2023, SOMEO, C-725/21, ECLI:EU:C:2023:194, punten 35 en 37).
10.2.
Wanneer een artikel niet noodzakelijk is voor de goede werking van een product kan dat artikel niet worden beschouwd als een deel van dat product (Hoge Raad 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:799, r.o. 2.3.2.). Indien het product voor de gebruiker niet hanteerbaar is zonder het desbetreffende artikel, dat daardoor een rechtstreekse rol speelt bij het gebruik van het product, kan dat artikel een mechanische functie hebben, ook al is de elektronische werking van het product niet ervan afhankelijk (Gerechtshof Amsterdam, 23 december 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4281, r.o. 6.6.).
11. Naar het oordeel van de rechtbank is de cap een deel van de IQOS in de zin van de hiervoor aangehaalde jurisprudentie, omdat de cap een mechanische werking heeft en bovendien de elektronische werking ondersteunt. De IQOS is ontworpen om te functioneren met de cap. De cap past precies op de basis en klikt daarop vast. Door de isolerende werking van de cap wordt de buitenkant van de IQOS niet warmer dan 30 graden Celsius, terwijl de aangezogen lucht wordt voorverwarmd en de tabak in de tabaksstick in zijn geheel de ideale temperatuur bereikt voor de productie van de aerosool. Ook beschermt de cap de tabaksstick wanneer de IQOS niet wordt gebruikt en, als draagbaar product, in bijvoorbeeld een jaszak of een tas wordt meegenomen. Zonder de cap is de IQOS praktisch gezien niet hanteerbaar voor de gebruiker. Dat een gebruiker ook zonder de cap een aerosool uit een tabaksstick kan halen, zoals verweerder onweersproken heeft gesteld, doet hieraan niet af, nu de IQOS zonder de cap niet in noemenswaardige mate de welbepaalde functie kan vervullen waarvoor hij is ontworpen, te weten een veilige, doelmatige en herhaaldelijke extractie van aerosolen uit een tabaksstick. Zo zal de gebruiker zonder de cap zelf moeten inschatten of het mes het filter raakt en zal hij moeten oppassen dat hij de metalen koker (van vijftig graden Celsius) niet aanraakt: niet met zijn vingers bij het vasthouden van de basis en niet met zijn mond bij het nemen van een trek van de tabaksstick. En dan nog krijgt de gebruiker maar een opbrengst van 20 tot 25% van de potentiële aerosolen uit de tabaksstick en zal de accu sneller leeg zijn en bovendien niet kunnen worden opgeladen. Uit dit alles volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de cap een deel is van de IQOS en door eiseres terecht is ingedeeld in GN-onderverdeling 8543 9000. De utb is dan ook ten onrechte aan eiseres opgelegd voor zover deze betrekking heeft op de caps.
Verlengde navorderingstermijn
12. Nu de utb ten onrechte aan eiseres is opgelegd voor zover deze betrekking heeft op de caps, is het subsidiaire standpunt van eiseres over het ten onrechte toepassen van de verlengde navorderingstermijn slechts nog van toepassing op de onder 4.2. genoemde aangifte met een bijbehorende douaneschuld van € 347,71.
13. De mededeling van een douaneschuld moet op grond van artikel 103, eerste lid, van het DWU plaatsvinden binnen een termijn van drie jaren nadat de douaneschuld is ontstaan. Deze termijn wordt op grond van artikel 103, tweede lid, van het DWU verlengd tot minimaal vijf en maximaal 10 jaar wanneer de douaneschuld is ontstaan ingevolge een handeling die op het tijdstip dat zij werd verricht strafrechtelijk vervolgbaar was. In artikel 7:7 van de Adw is die termijn bepaald op vijf jaar. In artikel 10:5, eerste lid, onderdeel a, van de Adw is bepaald dat een ingevolge de douanewetgeving onjuist of onvolledig doen van de vereiste aangifte een strafbaar feit is.
Anders dan eiseres meent, is het voor de kwalificatie van ‘strafrechtelijk vervolgbaar’ niet relevant dat de douaneschuld niet voldoet aan de criteria uit het Protocol AAFD om ook daadwerkelijk strafrechtelijke vervolging in te stellen. Ook artikel VII van de Wet tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2024), Stb. 2023, 501, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien deze bepaling ingevolge artikel XII, tweede lid, aanhef en letter a, van deze wet pas op 1 juli 2024 in werking zal treden (en dan zal terugwerken tot 1 juli 2021, terwijl de onderwerpelijke douaneschulden voordien zijn ontstaan). Naar het oordeel van de rechtbank noopt artikel 49, eerste lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie of artikel 15, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten niet tot een verdere terugwerkende kracht, nu die bepalingen slechts zien op de vaststelling van de strafmaat, en dus niet op de keuze tussen een strafrechtelijke of een bestuursrechtelijke sanctie, laat staan op de daaraan gekoppelde navorderingstermijnen in douanezaken. Het voorstel heeft tot op heden dus niet geleid tot een aanpassing van de Adw. De huidige wettelijke regeling, een wet in formele zin, is duidelijk en de rechtbank dient deze te volgen, nu deze niet in strijd is met het DWU. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de verjaringstermijn van artikel 103, eerste lid, van het DWU door deze uitleg een loze bepaling wordt, nu deze verjaringstermijn van toepassing is op alle mededelingen van de douaneschuld en niet slechts op de mededelingen na controles na vrijgave in de zin van artikel 48 van het DWU. Het beroep van eiseres op een pleitbaar standpunt, waardoor haar aangifte niet als een strafrechtelijk vervolgbare handeling kan worden aangemerkt, kan niet slagen, reeds omdat zij niet inzichtelijk heeft gemaakt op grond van welk pleitbaar standpunt zij de desbetreffende lithiumionaccumulatoren heeft aangegeven onder GN-onderverdeling 8543 9000. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verlengde termijn van vijf jaar van toepassing is, nu door eiseres een onjuiste aangifte is gedaan.
Rentevergoeding
14. Eiseres heeft verzocht om een rentevergoeding over de aan haar terug te betalen bedragen. Niet in geschil is dat eiseres de in de utb opgenomen bedragen aan verweerder heeft betaald.
15. Wanneer, zoals in het onderhavige geval, invoerrechten worden terugbetaald omdat zij zijn geïnd in strijd met het Unierecht, bestaat voor de lidstaten een uit het Unierecht voortvloeiende verplichting om aan degene die recht heeft op de terugbetaling de daarover verschuldigde rente te vergoeden, welke rente begint te lopen op de datum waarop deze rechten zijn betaald (Hof van Justitie 18 januari 2017, Wortmann KG Internationale Schuhproduktionen, C-365/15, ECLI:EU:C:2017:19, en Hof van Justitie 28 april 2022, Flexi Montagetechnik, C-427/20, ECLI:EU:C:2022:306).
16. In dit geval, waarin de douaneschulden zijn ontstaan tussen 1 mei 2016 en
1 januari 2022, schrijven noch de bepalingen van het Unierecht, noch de nationale wet- en regelgeving omtrent de heffing en invordering van rechten bij invoer de voorwaarden voor waaronder een zodanige rentevergoeding dient te worden betaald (zie ook Gerechtshof Amsterdam 8 maart 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:924, r.o. 5.4-5.5).
17. In het arrest van de Hoge Raad van 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1875, r.o. 2.2.1-2.2.2 is voorgeschreven op welke wijze de rentevergoeding in een zodanig geval dient te worden toegekend:
“2.2.1. De Nederlandse wetgever heeft niet voorzien in een bijzondere wettelijke regeling voor het toekennen van een vergoeding voor het rentenadeel dat wordt geleden vanaf de dag waarop rechten bij invoer (waaronder antidumpingrechten zijn begrepen) in strijd met het Unierecht werden betaald. Die rentevergoeding kan daarom desgevraagd in een gerechtelijke procedure over een geschil over de rechtmatigheid van heffing van rechten bij invoer worden toegekend met toepassing van artikel 8:73 Awb. Die toekenning vindt plaats aan de hand van de algemene regels die in het BW zijn neergelegd voor het berekenen van schade in de vorm van rentenadeel als gevolg van een onrechtmatige daad. Voor die schadeberekening geldt de regeling van artikel 6:119 BW.
2.2.2.
Toepassing van artikel 6:119 BW betekent dat voor de vergoeding voor gederfde rente het rentepercentage moet worden gehanteerd zoals dat krachtens artikel 6:120, lid 1, BW is vastgesteld (hierna: de wettelijke rente). De wettelijke rente moet op grond van artikel 6:119, lid 2, BW samengesteld worden berekend. Het Unierechtelijke beginsel van gelijkwaardigheid eist echter dat de regeling voor de vergoeding voor gederfde rente niet ongunstiger mag zijn dan de regeling die geldt voor soortgelijke aan het nationale recht ontleende rentevorderingen. De aard van de onderhavige vordering tot vergoeding voor geleden schade (rentenadeel) komt overeen met die van de vordering tot vergoeding van het rentenadeel dat ontstaat als het gaat om terugbetaling van rijksbelastingen (met uitzondering van de in artikel 27quater van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) bedoelde rechten, belastingen of heffingen) die in strijd met het Unierecht zijn geheven en betaald. Volgens artikel 28c IW geldt voor die laatstbedoelde vordering dat invorderingsrente enkelvoudig wordt berekend over hetzelfde tijdvak en op dezelfde grondslag als die waarover de vergoeding voor gederfde rente wordt berekend. Het daarvoor geldende rentepercentage kan op grond van artikel 29 IW hoger zijn dan het rentepercentage zoals dat krachtens artikel 6:120, lid 1, BW is vastgesteld. Indien als gevolg daarvan de over de volle periode volgens artikel 28c IW gelezen in samenhang met artikel 29 IW berekende rente hoger is dan die met toepassing van de hiervoor in 2.2.1 bedoelde renteregeling wordt berekend, moet toepassing van laatstbedoelde regeling wijken vanwege het Unierechtelijke beginsel van gelijkwaardigheid.”
18. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot betaling van de verzochte vergoeding van rente, en wel op de door de Hoge Raad voorgeschreven wijze.

Proceskosten en griffierecht

19. Nu het beroep gegrond is, bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de utb voor een bedrag van € 269.878,51 aan invoerrechten en het bijbehorende bedrag aan rente;
- draagt verweerder op eiseres met inachtneming van deze uitspraak rente te vergoeden ter zake van de terug te betalen bedragen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.C. Schipper, voorzitter, en dr. mr. C. Maas en
mr. E.M.R. Vennekens, leden, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.