ECLI:NL:RBNHO:2024:14013

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
HAA 24/3733
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens gebrek aan dienstverband en gezagsverhouding

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, op 23 december 2024, is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering behandeld. Eiseres, die zorg verleende aan haar schoonvader, had eerder een WW-uitkering en een Ziektewetuitkering ontvangen. De rechtbank oordeelde dat niet aan alle elementen van een arbeidsovereenkomst was voldaan, met name ontbrak de gezagsverhouding. Eiseres had op basis van een zorgovereenkomst zorg verleend, maar de rechtbank concludeerde dat de relatie met haar schoonvader niet vergelijkbaar was met die van een werknemer zonder familierelatie. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een gezagsverhouding, wat essentieel is voor de erkenning van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de WIA-aanvraag terecht was, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/3733

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. Wernik),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Roos).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiseres.
1.2.
Met het bestreden besluit van 29 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [echtgenoot] (de echtgenoot van eiseres), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres heeft op basis van een zorgovereenkomst vanaf 4 november 2019 zorg verleend aan haar schoonvader. Op 26 juli 2021 is haar schoonvader overleden. Eiseres heeft daarna een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW-uitkering) aangevraagd en gekregen. Op 22 september 2021 heeft eiseres zich ziekgemeld. Bij besluit van 2 november 2021 heeft verweerder eiseres een Ziektewetuitkering (ZW-uitkering) toegekend. Op 28 juni 2023 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Deze aanvraag heeft verweerder met het besluit van 10 november 2023 afgewezen, omdat eiseres niet zou zijn verzekerd voor de WIA. Tegen deze afwijzing heeft eiseres bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 29 mei 2024 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dat is het besluit waar het in deze procedure over gaat.
2.2.
Verweerder heeft daarnaast op 23 januari 2024 besloten dat eiseres ten onrechte een WW-uitkering heeft ontvangen. Verweerder vordert de WW-uitkering niet terug. Op 23 september 2024 heeft verweerder besloten dat eiseres ten onrechte een ZW-uitkering heeft ontvangen. Ook die uitkering vordert verweerder niet terug. Tegen deze besluiten heeft eiseres geen bezwaar gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van de WIA-uitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunt eiseres
4.1.
Eiseres voert als eerste beroepsgrond aan dat sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking met haar schoonvader. Eiseres verwijst naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] waarin de elementen van een arbeidsovereenkomst zijn uiteengezet. Aan deze elementen – persoonlijke arbeid, loon en gezagsverhouding – is voldaan, aldus eiseres. Ten eerste volgt uit de zorgovereenkomst van eiseres dat zij persoonlijk arbeid verricht in de vorm van individuele begeleiding, huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging. Eiseres ontving voor haar werkzaamheden een maandsalaris, zodat ook sprake is van loon. Met betrekking tot de gezagsverhouding stelt eiseres dat die in de taken is bepaald. De taken voerde eiseres enkel uit als haar schoonvader nadere instructies bekend maakte. Daarop werd toegezien door haar schoonmoeder en haar echtgenoot (de budgethouder en vertegenwoordiger van schoonvader). Het feit dat sprake was van een familieverhouding, staat er niet aan in de weg dat ook sprake was een gezagsverhouding.
4.2.
Verder voert eiseres aan dat voor de definitie van werknemer wordt aangesloten bij de definitie in de ZW. Nu eiseres op het moment dat verweerder besliste over de WIA-aanvraag nog een ZW-uitkering ontving, mocht zij er ook vanuit gaan dat zij verzekerd was voor de WIA.
4.3.
Tot slot voert eiseres aan dat het geen bewuste keuze was om geen arbeidsovereenkomst aan te gaan, dat zij hierover heeft gedwaald en dat zij door verweerder onjuist is geïnformeerd. Toen haar schoonvader ernstig ziek bleek en hulp werd geïndiceerd, is een medewerker van het zorgkantoor bij haar schoonvader langsgekomen. Deze medewerker heeft haar schoonvader geadviseerd de ‘zorgovereenkomst met een zorgverlener’ te gebruiken en te kiezen voor het uitbesteden van de administratie aan het SVB. De schoonvader en eiseres hebben dit advies gevolgd en gingen ervan uit dat het daarmee goed geregeld zou zijn. Daarnaast heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres gebruik heeft gemaakt van de opting-in regeling, nu die betreffende stukken niet in het dossier zitten.
Standpunt verweerder
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de beschreven feiten en omstandigheden in hun onderlinge verband bezien, het beeld naar voren komt van een arbeidsrelatie die wordt beheerst door de familieverhouding. Ook is geen sprake geweest van loon, maar van een vergoeding, omdat over die vergoeding geen premies werknemersverzekeringen zijn afgedragen.
5.2.
Verweerder voert daarnaast aan dat de WIA-beoordeling een op zichzelf staande beoordeling is. Dat eiseres eerder een ZW-uitkering heeft ontvangen, wil niet zeggen dat eiseres verzekerd was voor de WIA.
5.3.
Verweerder stelt tot slot dat eiseres heeft gekozen voor een zorgovereenkomst met een familielid, terwijl de SVB ook andere modelovereenkomsten aanbiedt. Het is begrijpelijk dat schoonvader is afgegaan op de informatie van het zorgkantoor, maar eiseres had zelf onderzoek kunnen doen op de website van de SVB. Uit Suwinet volgt dat sprake is van een opting-in regeling en dat geen premies zijn betaald voor de werknemersverzekeringen.
Juridisch kader
6.1.
Artikel 7 lid 1 van de Wet WIA bepaalt dat de werknemer verplicht is verzekerd. Uit artikel 8 lid 1 Wet WIA volgt dat met werknemer wordt bedoeld de werknemer in de zin van de ZW. In artikel 3 van de ZW is bepaald dat de werknemer de natuurlijke persoon is die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
6.2.
Een privaatrechtelijke dienstbetrekking is een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek (BW). Of partijen een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten en hoe deze overeenkomst is genoemd, is niet doorslaggevend. Het gaat om de feitelijke verhoudingen. Daarbij moet sprake zijn van betaling van loon, een persoonlijke verplichting tot arbeid en een gezagsverhouding. De gezagsverhouding impliceert dat de werkgever bevoegd is instructies te geven, maar niet noodzakelijk is dat de werkgever van die bevoegdheid daadwerkelijk en doorlopend gebruik maakt. De instructiebevoegdheid ziet namelijk niet alleen op het uitvoeren van het werk, maar ook op bijvoorbeeld werktijden, vakantie- en verlofdagen en werkkleding.
Beoordeling
7.1.
De eerste beroepsgrond van eiseres luidt dat zij is verzekerd voor de WIA omdat zij een privaatrechtelijke dienstbetrekking met haar schoonvader had. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan twee van de drie elementen van de persoonlijke dienstbetrekking, te weten de persoonlijke arbeid en het loon. Eiseres heeft toegelicht dat zij persoonlijk arbeid verrichte in de vorm van individuele begeleiding, huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging. Eiseres ging dagelijks naar haar schoonvader, meestal rond 8 uur ’s ochtends, waste hem, kleedde hem aan en maakte zijn ontbijt. Met goed weer wandelde eiseres met haar schoonvader; toen dat niet meer ging nam zij hem als het weer het toeliet in zijn rolstoel mee naar buiten. Eiseres maakte schoon, deed een aantal keer per week boodschappen en kookte. Weliswaar werden deze taken in het weekend door andere familieleden overgenomen, maar gedurende de werkweek voerde alleen eiseres deze taken uit.
7.1.2.
Verweerder heeft het element loon ter discussie gesteld door over een vergoeding te spreken, omdat loon zou impliceren dat premies voor werknemersverzekeringen zijn afgedragen. Vast staat dat eiseres op basis van de zorgovereenkomst aanvankelijk 25 uur per week werkte tegen een bruto maandsalaris van € 2.156,00 inclusief 8% vakantiegeld. Het aantal uren is later, toen haar schoonvader meer zorg nodig had, uitgebreid en het maandsalaris is dienovereenkomstig verhoogd. Of het maandsalaris moet worden gezien als een vergoeding, zoals verweerder stelt, of als loon zoals eiseres stelt, hangt af van de vraag of ook aan het derde element van de privaatrechtelijke dienstbetrekking – gezagsverhouding – wordt voldaan. Als sprake was van een persoonlijke dienstbetrekking heeft werkgever mogelijk over het loon dan ten onrechte geen premies werknemersverzekeringen afgedragen, maar dat is voor de vraag of sprake is van het element loon niet relevant.
7.1.3.
De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat ook sprake is geweest van een gezagsverhouding. Eiseres heeft op zichzelf terecht naar voren gebracht dat een familieverhouding niet in de weg staat aan een gezagsverhouding. De CRvB beoordeelt in zo’n geval of kan worden gezegd dat degene die arbeid verricht aan gezag van de wederpartij is onderworpen [2] en of die arbeidsrelatie vergelijkbaar is met die van een werknemer zonder familierelatie. [3]
7.1.4.
In het geval van eiseres is haar situatie niet vergelijkbaar met die van een gewone werknemer zonder familierelatie. In het onderzoek van verweerder is een vragenlijst voorgelegd aan eiseres. Op de vraag wie toezag op de kwaliteit en voortgang van de werkzaamheden van de eiseres, is geantwoord dat dat toezicht plaatsvond door haar echtgenoot, tevens de budgethouder en vertegenwoordiger van schoonvader. Gesprekken over de voortgang werden gevoerd door haar echtgenoot en haar schoonmoeder. De werkzaamheden werden niet geëvalueerd en eiseres werd niet tot verantwoording geroepen voor de wijze waarop de werkzaamheden plaatsvonden, aldus de antwoorden op de vragenlijst. Daaruit blijkt niet dat sprake was van een gezagsverhouding met schoonvader. Ter zitting is toegelicht dat eiseres de meeste dagen om 8 uur ‘s ochtends begon, maar dat dat ook afhing van het moment waarop haar schoonvader wakker werd. In de periode van bijna twee jaar dat eiseres voor haar schoonvader zorgde, heeft zij zich niet ziekgemeld en is geen sprake geweest van verlof of vakantie. Hoe het zou gaan in het hypothetische geval dat eiseres ziek zou zijn geweest in die twee jaar, is niet duidelijk geworden. Daardoor is naar het oordeel van de rechtbank de situatie van eiseres niet vergelijkbaar met die van een gewone werknemer. Voor een werknemer zonder familierelatie zou gewoonlijk een periode van verlof hebben plaatsgevonden in de bijna twee jaar dat eiseres voor haar schoonvader heeft gezorgd en in elk geval zou duidelijk zijn hoe eiseres dat verlof kon aanvragen, of hoe zij zich ziek zou moeten melden. Al het voorgaande in samenhang leidt tot het oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een gezagsverhouding tussen schoonvader en eiseres.
7.2.
De tweede beroepsgrond van eiseres, dat zij verzekerd was voor de ZW en daarom ook voor de WIA, slaagt niet. De vraag of eiseres is verzekerd voor de WIA moet op grond van de wet worden bepaald door vast te stellen of eiseres een werkneemster is. Wanneer iemand werknemer is, is geregeld in artikel 3 en verder van de ZW, namelijk wanneer sprake is van een privaatrechtelijke of publiekrechte dienstbetrekking. Dat eiseres eerder een ZW-uitkering heeft ontvangen, is daarvoor geen relevant criterium. Pas in het kader van de aanvraag van de WIA-uitkering heeft verweerder onderzoek gedaan naar het bestaan van de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en haar schoonvader. Dat verweerder daarna heeft beslist dat eiseres haar ZW-uitkering ten onrechte heeft ontvangen, is in het kader van de WIA-uitkering niet relevant.
7.3.
De laatste beroepsgrond, kort samengevat dat eiseres onjuist is geïnformeerd door verweerder, slaagt evenmin. Uit de toelichting namens eiseres op zitting begrijpt de rechtbank dat (de familie van) eiseres is uitgegaan van de informatie die het zorgkantoor bij aanvang van de zorgovereenkomst heeft gegeven. In dat gesprek is een van de standaardovereenkomsten van de SVB geadviseerd en is aangeraden de loonadministratie uit te besteden aan de SVB. Uit de toelichting van eiseres heeft de rechtbank niet kunnen concluderen dat het zorgkantoor heeft beloofd dat eiseres verzekerd zou zijn voor de werknemersverzekeringen. Maar zou dat het geval zijn, dan is dat informatie die niet van verweerder afkomstig is. Verweerder kan daaraan niet worden gebonden.
7.3.1.
Zou eiseres aannemelijk maken dat zij en/of haar schoonvader hebben gedwaald bij de totstandkoming van de overeenkomst, dan zou dat hooguit kunnen leiden tot vernietiging van die overeenkomst. Maar vernietiging van de overeenkomst zou niet maken dat eiseres dan wel is verzekerd voor de WIA. Daarvoor moet vast komen te staan dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen eiseres en haar schoonvader. De rechtbank heeft hiervoor onder 7.1 al geoordeeld dat daarvan geen sprake is.
7.3.2.
Het standpunt van eiseres dat verweerder het opting-in formulier aan het dossier moet toevoegen, volgt de rechtbank niet. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat verweerder mag vertrouwen op de informatie die hij voorhanden heeft in de polisadministratie. [4] Het is aan eiseres, als aanvrager van de WIA-uitkering, aannemelijk te maken dat die informatie niet volledig of niet juist is. Zij had daarom de oorspronkelijke overeenkomst en het formulier opting-in zelf kunnen overleggen of kunnen opvragen, als zij van oordeel is dat daaruit informatie volgt die de beoordeling van verweerder of de rechtbank relevant is. Nu zij dat niet heeft gedaan, kan verweerder daarover geen verwijt worden gemaakt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht de aanvraag WIA-uitkering heeft afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Mons, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.