ECLI:NL:CRVB:2019:1089
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.M. van Dun
- R.P.W. Jongbloed
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de privaatrechtelijke dienstbetrekking van appellante in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft appellante, die zorg verleende aan haar moeder, een WW-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen, omdat zij niet als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet (WW) kon worden beschouwd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld. De Raad oordeelde dat appellante met de zorgovereenkomsten niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij en haar moeder een arbeidsovereenkomst beoogden. Essentiële elementen voor een arbeidsovereenkomst, zoals werktijden en een gezagsverhouding, ontbraken. De arbeidsrelatie werd beheerst door de familieverhouding, wat niet vergelijkbaar is met een normale arbeidsverhouding. De Raad bevestigde dat appellante geen werknemer was in de zin van de WW en dus geen recht had op een uitkering. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad volgde dit oordeel. De uitspraak benadrukt het belang van de gezagsverhouding en de voorwaarden waaronder arbeid wordt verricht in de beoordeling van een dienstbetrekking.