ECLI:NL:RBNHO:2024:11807

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
13/048207-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en poging tot doodslag tijdens schietpartij in Amsterdam

Op 18 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietpartij op 19 februari 2022 in Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van doodslag op [slachtoffer 1] en poging tot doodslag op [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen de woning van [slachtoffer 1] is binnengedrongen, waar een gewelddadige confrontatie plaatsvond. Tijdens deze confrontatie is [slachtoffer 1] dodelijk verwond door een schot in de borst, terwijl [slachtoffer 2] een schotwond in de arm opliep. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar en 9 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Tevens zijn er vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen, waaronder uitvaartkosten en affectieschade. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten bewezen verklaard, ondanks zijn ontkenning van de beschuldigingen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het forensisch bewijs als doorslaggevend beschouwd voor de veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaatsen Haarlemmermeer en Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 13/048207-22 (P)
Uitspraakdatum: 18 november 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 juli 2024, 18 juli 2024, 19 augustus 2024, 22 augustus 2024, 5 september 2024 en
4 november 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2000 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.M. van den Berg en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C. Ihataren, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 19 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en al dan niet met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] van het leven heeft/hebben beroofd, door met dat opzet (en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg) met een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, eenmaal of meermalen op die [slachtoffer 1] te schieten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] door een of meer kogel(s) is geraakt en/of is overleden;
Feit 2Primair
hij op of omstreeks 19 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en al dan niet met voorbedachten rade) [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet (en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg) achter die [slachtoffer 2] is/zijn aangerend, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, eenmaal of meermalen op/naar/in de richting van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geschoten;
Subsidiairop of omstreeks 19 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en al dan niet met voorbedachten rade) aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer schotwond(en) in een arm, heeft/hebben toegebracht door opzettelijk (en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg) eenmaal of meermalen met een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/naar/in de richting van die [slachtoffer 2] te schieten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van (poging tot) moord, omdat bewijs ontbreekt voor het bestaan van voorbedachte raad. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten, te weten (poging tot) doodslag.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte (als medepleger) betrokken is geweest bij het schietincident. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario kan op basis van het procesdossier niet worden uitgesloten, aldus de raadsvrouw. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat het in de arm schieten (de rechtbank begrijpt: van [slachtoffer 2] zoals onder feit 2 tenlastegelegd) geen poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling oplevert omdat het voorwaardelijk opzet op de dood of op de zware mishandeling niet kan worden vastgesteld.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Op grond van de inhoud van het dossier en de bewijsmiddelen in de bijlage neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
3.3.2.1 Onderzoek op de plaats delict
Aantreffen van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Op zaterdag 19 februari 2022 omstreeks 20:40 uur ontving de politie de melding dat nabij de [adres 2] in Amsterdam een schietpartij had plaatsgevonden. De politie is ter plaatse gegaan en trof in de aldaar gevestigde snackbar “ [snackbar] ” een man aan met een schotwond in zijn linker bovenarm. De man bleek te zijn genaamd [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] is in een ambulance overgebracht naar het ziekenhuis. Uit het lichaam van [slachtoffer 2] is één projectiel operatief verwijderd en veiliggesteld.
Aantreffen van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Schuin tegenover de snackbar is de woning gelegen aan de [adres 3] in Amsterdam. Aan de achterzijde van de woning, op ongeveer vijf meter van de tuin, trof de politie op het trottoir een man aan. De man lag op zijn buik, met de voorzijde van zijn hoofd op de grond, en had geen ademhaling meer. Na een vergeefse poging tot reanimatie overleed de man ter plaatse. De man is geïdentificeerd als [slachtoffer 1]
Onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer 1]
Uit onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer 1] blijkt dat hij een inschotwond had aan de borst. Het schotkanaal verliep van de borst naar de rug, waardoor onder meer de lever, de lichaamsslagader en de linkernier waren geperforeerd. Dit heeft geleid tot ernstig bloedverlies op basis waarvan het overlijden wordt verklaard. Uit het lichaam van [slachtoffer 1] is één projectiel verwijderd en veiliggesteld. Ook had [slachtoffer 1] letsels aan zijn hoofd en ledematen als gevolg van stomp botsende krachtinwerking, zoals vallen, stoten en slagen. De forensisch patholoog heeft op basis van de letsels geconcludeerd dat deze krachtinwerking deels hevig is geweest. [slachtoffer 1] had onder meer een breuk in zijn rechterkaakkopje, huidscheuren aan het hoofd en kin en bloeduitstortingen op de linkerzijde van zijn gelaat en wang. De huidscheur in het achterhoofd van [slachtoffer 1] genereerde veel bloed in zijn rastakapsel (dreadlocks).
Sporen in de woning van [slachtoffer 1]
was de (enige) bewoner van de woning aan de [adres 3] in Amsterdam. De politie zag aldaar dat zowel de voordeur als de achterdeur van de woning open stond. In de keuken en de doorgang naar de woonkamer trof de politie meerdere bloedspatten en bloedspatpatronen aan. Ook op de vloer direct na de achterdeur, op de drempel en op het deurkozijn van de achterdeur zag de politie bloedspatten dan wel bloedvlekken. Op grond van vergelijkend DNA-onderzoek blijkt – met een bewijskracht van meer dan één miljard – dat het bloed in de woning van [slachtoffer 1] afkomstig is. Het bloedbeeld in de woning past volgens de politie goed bij bebloede dreadlocks die door beweging van het hoofd alle kanten op worden gezwaaid.
Op basis van het onderzoek in de woning van [slachtoffer 1] , in het bijzonder de afwezigheid van sporen die een relatie hebben met een schietincident in de woning – zoals hulzen, projectielen en schotbeschadigingen – acht het team forensische opsporing het scenario dat in de woning van [slachtoffer 1] is geschoten niet aannemelijk.
Aantreffen van patroonhulzenOp de Fizeaustraat – op ongeveer 32 meter van het lichaam van [slachtoffer 1] – trof de politie drie patroonhulzen aan. Eén huls lag op de rijbaan ter hoogte van [huisnummer 1] , een tweede huls lag op de rijbaan ter hoogte van een boom naast twee vuilcontainers (schuin tegenover [huisnummer 1] ) en een derde huls lag in het zand rondom deze boom. De hulzen lagen ongeveer acht meter uit elkaar en waren alle drie voorzien van de bodemstempel “S&B 9 mm Br. C.”.
De afvuursporen in de hulzen zijn door een deskundige onderzocht. De deskundige heeft gerapporteerd dat de resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer de hulzen zijn verschoten uit één en hetzelfde vuurwapen, dan wanneer de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
Tussenconclusie ten aanzien van het overlijden van [slachtoffer 1]De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat [slachtoffer 1] in zijn woning aan de [adres 3] in Amsterdam bloedende letsels heeft opgelopen, alvorens hij zijn woning heeft verlaten en buiten op de Fizeaustraat van voren is beschoten met een vuurwapen. [slachtoffer 1] is hierbij door één kogel getroffen in de borst, als gevolg waarvan hij is overleden.
3.3.2.2 Wat is er gebeurd op de plaats delict?
Verklaringen van [slachtoffer 2][slachtoffer 2] is op 20 februari 2022, aanvankelijk als verdachte, verhoord en heeft op latere momenten gedurende het onderzoek – op 17 maart 2022 en 23 mei 2022 – nadere verklaringen als getuige afgelegd. Bij de rechter-commissaris op 20 februari 2024 en ter terechtzitting van 2 juli 2024 heeft [slachtoffer 2] zich op het verschoningsrecht (willen) beroepen en geen vragen meer beantwoord.
Ter terechtzitting van 5 september 2024 heeft de rechtbank [slachtoffer 2] opnieuw gehoord als getuige. [slachtoffer 2] heeft zich toen aanvankelijk weer op het verschoningsrecht (willen) beroepen. Nadat de rechtbank had geoordeeld dat hem – ten aanzien van bepaalde vragen over de gebeurtenissen op 19 februari 2022 – geen gerechtvaardigd beroep op het verschoningsrecht toekomt, heeft [slachtoffer 2] alsnog vragen beantwoord.
De verdediging heeft vraagtekens geplaatst bij (de betrouwbaarheid van) de verklaring van [slachtoffer 2] en gaat uit van de verklaring van de getuige [getuige 1] (een voormalig celgenoot van [slachtoffer 2] ), inhoudende dat [slachtoffer 2] in detentie tegen hem heeft gezegd ‘dat de persoon die nu vastzit er niks mee te maken heeft’. Volgens de raadsvrouw wordt hiermee op de verdachte gedoeld, zodat het een voor de verdachte ontlastende verklaring betreft.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] telkens consequent en consistent heeft verklaard over wat er in de avond van 19 februari 2022 in de woning van [slachtoffer 1] is gebeurd. Tijdens het verhoor van 5 september 2024 is [slachtoffer 2] wederom – dit keer als beëdigd getuige – gebleven bij die verklaring. De rechtbank stelt voorts vast dat [slachtoffer 2] op geen enkel moment een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd. Hij heeft verklaard wat zich toen in de woning van [slachtoffer 1] heeft afgespeeld en dat hij de betrokkenen bij het schietincident niet heeft herkend. De laatste ontwikkelingen omtrent het afleggen van een verklaring door [slachtoffer 2] , zoals een en ander zich heeft voorgedaan tijdens en naar aanleiding van de zitting van 5 september 2024, doen naar het oordeel van de rechtbank niets af aan de kern van de eerste verklaringen van [slachtoffer 2] .
De rechtbank overweegt ten aanzien van de getuige [getuige 1] dat hij een zogeheten de auditu-verklaring heeft afgelegd. De rechtbank stelt echter vast dat [slachtoffer 2] – de gestelde bron van die verklaring – heeft ontkend dat hij dat tegen [getuige 1] heeft gezegd. Tijdens het verhoor op de zitting van 5 september 2024 wilde [slachtoffer 2] zich kennelijk, op de vraag van de officier van justitie wanneer hij tegen [getuige 1] heeft gezegd dat ‘de persoon die nu vastzit er niks mee te maken heeft’, op het verschoningsrecht beroepen, maar antwoordde toen meteen dat hij dat nooit heeft gezegd, om zich meteen daarna toch (weer) op het verschoningsrecht te beroepen. Deze reactie die [slachtoffer 2] toen meteen gaf op de vraag van de officier van justitie, komt de rechtbank authentiek over. Bovendien past deze reactie ook bij de inhoud van de telefoongesprekken van [slachtoffer 2] van 1 juni 2022, waarin [slachtoffer 2] in reactie op de aanhouding van de verdachte zegt: “ik wist het” [1] en “ze hebben precies gepakt die ik zei”. [2] Gelet op het voorgaande doet de verklaring van [getuige 1] niets af aan (de betrouwbaarheid van) de eerste verklaringen van [slachtoffer 2] . De rechtbank zal bij de beoordeling van het bewijs dan ook uitgaan van de eerste verklaringen van [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 2] heeft – samengevat – verklaard dat hij in de avond van 19 februari 2022 bij [slachtoffer 1] thuis was. Toen hij de woning binnenkwam, waren [slachtoffer 1] en [naam 1] daar. Op een bepaald moment vertrok [naam 1] . [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zaten toen samen in de woonkamer. Plots kwamen drie jongens de woning binnen via de achterdeur (aan de Fizeaustraat ). De jongens droegen allen gezichtsbedekking en waren in het zwart gekleed. Toen ging alles heel snel. De jongens gingen voor [slachtoffer 1] staan. Eén van hen trok gelijk een vuurwapen, richtte deze van korte afstand op het gezicht van [slachtoffer 1] en vroeg hem “Wat is jouw probleem?”. Iemand zei nog “Let op hem”. [slachtoffer 2] rende weg via de voordeur van de woning (aan de Dulongstraat ). Hij hoorde dat één van de jongens toen zei “Pak hem, pak die witman”. De rechtbank begrijpt dat ‘witman’ straattaal is voor een persoon met een lichte huidskleur. Toen [slachtoffer 2] over het trottoir richting de Fizeaustraat rende, hoorde hij een schot. [slachtoffer 2] rende door en kwam de hoek om. Hij zag dat de schutter kwam aanrennen vanuit het trottoir (T-splitsing) achter de woning van [slachtoffer 1] . Midden op de Fizeaustraat keek [slachtoffer 2] naar links. Hij keek de schutter aan die op ongeveer vijf tot tien meter afstand was. [slachtoffer 2] hoorde een tweede schot, wendde zich af en werd door een kogel geraakt in zijn arm. De persoon die op hem schoot, had bij het jukbeen een donkere huidskleur (negroïde). [slachtoffer 2] rende verder via de Zwaardemakerstraat naar de snackbar, waar hij vroeg om de hulpdiensten te bellen.
Verklaring van getuige [getuige 2]De getuige [getuige 2] , wonende aan de [adres 4] , heeft verklaard dat hij in de avond van 19 februari 2022 drie schimmen via de achterdeur de woning van [slachtoffer 1] zag binnengaan. Kort hierna zag hij in ieder geval één schim de woning via de achterzijde verlaten en weggaan in de richting van de kapper. De rechtbank begrijpt dat hiermee wordt bedoeld de kapsalon “ [kapsalon] ”, gevestigd op de [adres 5] . [getuige 2] hoorde twee knallen. Hij bleef naar buiten kijken, zag toen bij de deuren van de kapsalon een lichtflits en hoorde vanuit die richting opnieuw een knal. Toen de schimmen in de woning van [slachtoffer 1] waren, hoorde [getuige 2] rumoer, gepraat en een geluid alsof er iets omviel.
Camerabeelden rondom de plaats delictDe politie heeft verschillende camerabeelden veiliggesteld en beschreven. Op de camerabeelden is te zien dat op 19 februari 2022 om 18:58 uur en om 19:49 uur een Seat Leon vanaf de Von Liebigweg de Fizeaustraat inrijdt en vervolgens in de richting van de Hugo de Vrieslaan wegrijdt. De rechtbank begrijpt de beschrijving van de beelden zo dat dit voertuig – kort voorafgaand aan het schietincident – tweemaal langs de woning van [slachtoffer 1] is gereden.
Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat om 20:10:21 uur een Seat Leon de Fizeaustraat inrijdt en om 20:12:50 uur ter hoogte van [huisnummer 2] parkeert aan de linkerzijde van de weg met de voorzijde van het voertuig in de richting van de Von Liebigweg .
Om 20:27:36 uur is te zien dat de witte bestelauto van [naam 1] – die geparkeerd staat ter hoogte van de woning van [slachtoffer 1] – wordt gestart en wegrijdt.
Om 20:32:44 uur is te zien dat drie personen rennen in de richting van de woning van [slachtoffer 1] . Dit duurt tot en met 20:33:37 uur.
Om 20:34:12 uur is te zien dat er licht aangaat in een kamer op de eerste verdieping van de woning aan de [adres 6] .
Om 20:35:18 uur is te zien dat één persoon via de achterzijde van de woning van [slachtoffer 1] rent in de richting van de geparkeerde Seat Leon. Op hetzelfde moment komt één persoon in lichtere kleding vanuit de richting van de voorzijde van de woning.
Om 20:35:21 uur is te zien dat één persoon de rijbaan van de Fizeaustraat over rent in de richting van de Zwaardemakerstraat .
Om 20:35:22 uur is te zien dat twee personen de rijbaan van de Fizeaustraat over rennen.
Om 20:35:26 uur is te zien dat een derde persoon in dezelfde richting de rijbaan van de Fizeaustraat over rent.
Om 20:35:50 uur is te zien dat twee rode/oranje lichten oplichten en vervolgens een voertuig wegrijdt in de richting van de Von Liebigweg .
Om 20:37:09 uur is te zien dat [slachtoffer 2] komt aanrennen bij de snackbar “ [snackbar] ”.
Om 20:38:25 uur is te zien dat een Seat Leon over de Rusthofstraat rijdt in de richting van de Hugo de Vrieslaan .
Om 20:38:37 uur is te zien dat een Seat Leon de Hugo de Vrieslaan oprijdt, vervolgens het Julianaplein inrijdt en wegrijdt in de richting van het Prins Bernhardplein .
Tussenconclusie ten aanzien van de gebeurtenissen op de plaats delictUit het voorgaande concludeert de rechtbank dat drie mannen met een Seat Leon naar de plaats delict zijn gekomen en vervolgens de woning van [slachtoffer 1] hebben betreden. In de woning is direct een gewelddadige confrontatie ontstaan, waarbij één van de drie mannen een vuurwapen heeft gehanteerd. Bij deze confrontatie heeft [slachtoffer 1] diverse letsels aan zijn hoofd en ledematen opgelopen. Na het verlaten van de woning heeft de schutter eerst [slachtoffer 1] neergeschoten en vervolgens op (de wegrennende) [slachtoffer 2] geschoten.
3.3.2.3 Is de verdachte betrokken geweest bij het schietincident?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte (als medepleger) betrokken is geweest bij het schietincident.
Behoedzaamheid ten aanzien van getuigenverklaringenDe rechtbank stelt vast dat de politie uitvoerig onderzoek heeft verricht naar de toedracht van het schietincident op 19 februari 2022 en de identiteit van de personen die daarvoor verantwoordelijk zijn geweest. De politie heeft daartoe tientallen getuigen gehoord, diverse bijzondere opsporingsmiddelen ingezet, telefoons uitgelezen en financieel onderzoek verricht. Dit heeft geresulteerd in een omvangrijk procesdossier. De rechtbank stelt vast dat diverse getuigen meermaals, op verschillende momenten gedurende het onderzoek zijn gehoord en daarbij (sterk) wisselende en soms tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. Een bijzondere omstandigheid in de onderhavige zaak is dat de verdachte en het overleden slachtoffer familie van elkaar zijn. Veel (potentiële) getuigen staan in (nauw) contact met elkaar wegens familiaire banden dan wel vriendschappelijke relaties. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken en opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC) blijkt dat onderling veelvuldig is gesproken over de zaak in het algemeen en over verklaringen die al dan niet nog moesten worden afgelegd binnen het strafproces. Voorgaande omstandigheden maken dat de rechtbank de verklaringen van de getuigen bijzonder kritisch en met grote behoedzaamheid beoordeelt. De rechtbank zal dan ook in haar beoordeling omtrent de betrokkenheid van de verdachte bij het schietincident zoveel als mogelijk uitgaan van objectief bewijsmateriaal.
De rechtbank zal hierna eerst de onderzoeksresultaten bespreken en daarna het door de verdachte geschetste alternatieve scenario beoordelen.
Telecomgegevens
Uit het politieonderzoek is gebleken – en door de verdediging niet betwist – dat de verdachte destijds de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Uit de historische verkeersgegevens van dat telefoonnummer blijkt dat het telefoonnummer op
19 februari 2022 tussen 00:03 uur en 18:03 uur gebruik heeft gemaakt van verschillende zendmasten in [woonplaats] , de woonplaats van de verdachte. Van 18:39:09 uur tot 18:45:20 uur heeft het telefoonnummer contact gemaakt met een zendmast op het Prins Bernhardplein 200 in Amsterdam en om 19:32:59 uur met een zendmast op de Spaklerweg 4, eveneens in Amsterdam. Beide zendmastlocaties zijn naar voren gekomen in de netwerkmeting uitgevoerd op de plaats delict, de [adres 3] . Tussen 19:32 uur en 21:47 uur heeft het telefoonnummer geen verbindingen geregistreerd. Bij de eerstvolgende registratie om 21:47 uur heeft het telefoonnummer weer gebruik gemaakt van een zendmast in [woonplaats] .
Om 18:39:09 uur, 18:43:55 uur en 18:44:30 uur heeft het telefoonnummer van de verdachte driemaal uitgebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Uit het politieonderzoek is gebleken dat [naam 2] (een contact van de verdachte) destijds de gebruiker was van dat telefoonnummer. Tijdens voornoemde contactmomenten maakten de telefoonnummers van de verdachte en [naam 2] gebruik van verschillende zendmasten: het telefoonnummer van de verdachte maakte gebruik van een zendmast op het Prins Bernhardplein 200 in Amsterdam en het telefoonnummer van [naam 2] van een zendmast aan de D.J. den Hartoglaan 1 in Diemen.
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [naam 2] blijkt dat dat telefoonnummer op 19 februari 2022 om 18:32:07 uur gebruik heeft gemaakt van een zendmast aan de Diemerzeedijk in Muiden. Van 19:16:18 uur tot 19:27:50 uur heeft het telefoonnummer contact gemaakt met een zendmast op de Spaklerweg 4 in Amsterdam, om 19:33:53 uur met een zendmast op het Prins Bernhardplein 200 in Amsterdam en van 19:45:54 uur tot 19:58:38 uur weer met een zendmast op de Spaklerweg 4 in Amsterdam.
Seat Leon met kenteken [kenteken]Uit ANPR-gegevens blijkt dat het kenteken [kenteken] op 19 februari 2022 om 18:32:38 uur de ANPR-camera op de Middenweg in Amsterdam passeert en om 20:40:09 uur de ANPR-camera op de Gooiseweg in Amsterdam. Het kenteken is van een zwartkleurige Seat Leon en staat op naam van [naam 3] , een vriendin van de verdachte.
Raadpleging van Google Maps leert dat de afstand tussen de ANPR-camera op de Gooiseweg en de kruising van de Hugo de Vrieslaan met het Julianaplein (de locatie waar een Seat Leon op de camerabeelden voor het laatst is waargenomen) ongeveer 300 meter bedraagt.
In een telefoongesprek van 25 mei 2022 verwijst de verdachte naar de uitzending van het televisieprogramma Opsporing Verzocht van de avond ervoor en zegt hij: “die zwarte Seat met kenteken [cijfers] , dat is mijn waggie, van mij maar op die meid z’n naam”.
TussenconclusieOp grond van de korte afstand tussen de locatie van de ANPR-camera en de locaties waar een Seat Leon op de camerabeelden is waargenomen, het korte tijdsbestek daartussen, de uiterlijke overeenkomsten tussen de twee voertuigen en het telefoongesprek van de verdachte waarin hij zegt dat zijn “waggie” te zien was in Opsporing Verzocht, stelt de rechtbank vast dat het voertuig dat is te zien op de camerabeelden rondom de plaats delict en zoals die hiervoor zijn weergegeven, de Seat Leon met het kenteken [kenteken] betreft (hierna: de Seat Leon), en dat de verdachte over die auto kon beschikken alsof het zijn eigen auto was.
VluchtautoDe politie heeft de gehele binnenzijde van de Seat Leon met het kenteken [kenteken] onderzocht op de aanwezigheid van bloedsporen. Op de rugleuning van de linker voorstoel en aan de binnenzijde van het linker achterportier ter hoogte van de deurgreep zijn drie positieve reacties verkregen op de mogelijke aanwezigheid van bloedsporen.
Uit drie bemonsteringen van het paneel van het linker achterportier zijn telkens DNA-mengprofielen met verschillende donoren verkregen. Het DNA-profiel van [slachtoffer 1] komt overeen met deze DNA-mengprofielen. De bewijskracht van de overeenkomsten varieert van dat het ten minste 60 duizend keer tot meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is dat DNA van [slachtoffer 1] in de bemonsteringen aanwezig is, dan dat het DNA betreft van een willekeurige, niet aan hem verwante persoon. De rechtbank concludeert hieruit – met inachtneming van de overige inhoud van het dossier – dat [slachtoffer 1] één van de donoren is van het celmateriaal op het paneel van de linker achterportier.
Op grond van de camerabeelden, de bloedende letsels van [slachtoffer 1] , de bloedsporen in de woning van [slachtoffer 1] en het aantreffen van het DNA-materiaal van [slachtoffer 1] in dit voertuig, stelt de rechtbank vast dat de Seat Leon met genoemd kenteken als vluchtauto is gebruikt na het schietincident.
Camerabeelden van de [straat 1] in Almere
[naam 4] , een vriendin van de verdachte, woonde ten tijde van het schietincident aan de [adres 7] in Almere . De politie heeft de camerabeelden van deze portiekflat veiliggesteld en beschreven. Op de camerabeelden is te zien dat op 19 februari 2022 om 20:58:31 uur de verdachte komt aanlopen. [naam 4] opent de portiekdeur en de verdachte loopt vervolgens de trap op richting de woning van [naam 4] .
Om 21:14:16 uur is te zien dat de verdachte de portiekflat verlaat. Op dat moment is de verdachte geheel in het zwart gekleed (jas, trui met capuchon, broek en schoenen).
Om 22:07:49 uur keert de verdachte terug bij de woning van [naam 4] .
Om 00:03:14 uur verlaat de verdachte opnieuw de portiekflat.
Om 00:24:48 uur is te zien dat de verdachte komt aanlopen. Op dat moment draagt de verdachte zichtbaar andere kleding dan eerder op de avond.
Door de verdachte wordt niet weersproken dat hij degene is die op deze beelden te zien is.
Volgens Google Maps kan de afstand tussen de ANPR-camera op de Gooiseweg in Amsterdam – die de Seat Leon op 19 februari 2022 om 20:40:09 uur passeert – en de [adres 7] in Almere – waar de verdachte om 20:58:31 uur op camerabeelden is te zien – met een auto in 17 minuten worden afgelegd. De rechtbank gaat hier ook van uit.
Het door de verdachte geschetste alternatieve scenarioDe verdachte heeft in de verhoren bij de politie en ter terechtzitting telkens ontkend dat hij op de dag van het schietincident in de buurt van, of op de plaats delict in Amsterdam is geweest. De verdachte heeft verklaard dat hij op 19 februari 2022 door [naam 2] is opgehaald en dat zij naar Almere Poort zijn gereden. Twee van zijn telefoons heeft de verdachte op die dag bij [naam 2] achtergelaten in de Seat Leon. Het feit dat zijn telefoonnummer (eindigend op [telefoonnummer 1] ) zendmasten heeft aangestraald die dekking geven aan de woning van [slachtoffer 1] , betekent volgens de verdachte niet dat hij daar is geweest. De verdachte zat toen niet meer in de Seat Leon. [naam 2] had de Seat Leon die avond geleend. De verdachte heeft in eerste instantie verder verklaard dat hij op 19 februari 2022, rond het tijdstip van het schietincident, bij [naam 4] thuis was aan de [straat 1] in Almere . Dat was niet op de camerabeelden van de portiekflat te zien omdat hij ook wel eens via het balkon bij die woning naar binnen klimt. Later heeft de verdachte verklaard dat hij rond het tijdstip van het schietincident niet bij [naam 4] thuis was, maar dat hij wiet aan het knippen was met zijn neefje [getuige 3] . Ter terechtzitting heeft de verdachte die laatste verklaring herhaald en aanvullend verklaard dat de plek waar hij aan het wiet knippen was niet alleen een ‘wiethok’ betrof, maar dat daar ook andere (verboden) spullen lagen zoals wapens en (hard)drugs en dat hij daarom hierover geen nadere informatie kan en wil geven. De verdachte heeft desgevraagd bevestigd dat dit de verklaring is waar de rechtbank van uit moet gaan.
Beoordeling van het alternatieve scenarioDe rechtbank begrijpt de uiteindelijke verklaring van de verdachte zo dat hij ten tijde van het schietincident wiet aan het knippen was, dat hij de Seat Leon had uitgeleend aan [naam 2] , dat hij twee van zijn telefoons, waaronder die met het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] , in die Seat Leon had achtergelaten en dat hij die pas later op de avond weer van [naam 2] had teruggekregen.
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte wisselend heeft verklaard over waar hij de avond van het schietincident was en pas in een zeer laat stadium in het strafproces (in juli 2023) met een geheel andere verklaring, namelijk dat hij op dat moment met zijn neef aan het wiet knippen was, is gekomen. Bovendien heeft de verdachte die verklaring bij de inhoudelijke behandeling nog weer aangevuld.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van de verdachte dat hij zijn telefoons op
19 februari 2022 bij [naam 2] in de Seat Leon heeft achtergelaten, niet strookt met het onderzoek naar de diverse telecomgegevens. De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op de drie telefonische oproepen om 18:39:09 uur, 18:43:55 uur en 18:44:30 uur van het telefoonnummer van de verdachte ( [telefoonnummer 1] ) naar het telefoonnummer van [naam 2] . Niet valt in te zien waarom dit telefoonnummer in gebruik bij de verdachte contact zou opnemen met het telefoonnummer in gebruik bij [naam 2] als deze telefoons beide in de Seat Leon lagen, waar [naam 2] op dat moment in zou zitten. Dat zou namelijk betekenen dat [naam 2] met het nummer van de verdachte naar zijn eigen nummer zou hebben gebeld. De rechtbank acht dit hoogst onwaarschijnlijk. Daar komt bovendien nog bij dat genoemd telefoonnummer van de verdachte en het telefoonnummer van [naam 2] op die momenten contact maken met verschillende zendmasten (in Amsterdam en Diemen).
Ook de verklaring van de verdachte dat de Seat Leon aan [naam 2] was uitgeleend, strookt niet met de onderzoeksbevindingen. Immers, het telefoonnummer van [naam 2] heeft om 18:32:07 uur gebruik gemaakt van een zendmast in Muiden, terwijl de Seat Leon met het kenteken [kenteken] om 18:32:38 uur de ANPR-camera op de Middenweg in Amsterdam passeert. Volgens berekeningen van de politie is de afstand tussen de grens van het dekkingsgebied van die zendmast en de locatie van die ANPR-camera zes kilometer. Dit betekent dat [naam 2] die afstand binnen 31 seconden zou moeten hebben afgelegd, hetgeen resulteert in een gemiddelde snelheid van 568 kilometer per uur. [3] De rechtbank is van oordeel dat dat onmogelijk is.
Anders dan door de verdediging is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de getuige [getuige 3] over het wiet knippen op de avond van 19 februari 2022 op essentiële punten niet overeenkomt met de verklaring van de verdachte hierover. Zo heeft [getuige 3] andersluidend verklaard over wiens idee het was om wiet te gaan knippen, de locatie waar wiet zou worden geknipt, het aantal wiethokken waar wiet zou zijn geknipt, het aantal personen dat mee was, de wijze van vervoer en de tijd die met het wietknippen gepaard ging. De verklaring van [getuige 3] biedt daarom naar het oordeel van de rechtbank geen enkele ondersteuning aan de verklaring van de verdachte.
Daar komt bij dat in de vele afgeluisterde gesprekken in het dossier (zowel taps als OVC) door niemand is gesproken over het knippen van wiet door de verdachte op het moment van het schietincident. De verdachte heeft het in al die gesprekken met familieleden en vrienden op geen enkel moment er over dat hij niet betrokken kan zijn geweest bij het schietincident, omdat hij die avond met zijn neef aan het wiet knippen was. Dit bevreemdt de rechtbank des te meer nu de verdachte in die gesprekken veelvuldig over de strafzaak en de verdenking tegen hem heeft gesproken en in die gesprekken allerlei alternatieve scenario’s ten aanzien van dat schietincident heeft aangehaald, terwijl hij al die tijd – naar eigen zeggen – een sluitend alibi had. De eerst op de inhoudelijke zitting aangevoerde reden waarom de verdachte niet eerder noch concreter over dat alibi heeft verklaard, overtuigt de rechtbank niet.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario op geen enkele manier past bij de objectieve bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank legt de verklaring van de verdachte daarom als ongeloofwaardig terzijde.
Conclusie ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte bij het schietincident
De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande en op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte in de avond van 19 februari 2022 gebruik maakte van zijn eigen telefoonnummers, zich in de Seat Leon bevond en aldus ten tijde van het schietincident op de plaats delict aanwezig was. Uit de telecomgegevens concludeert de rechtbank dat de verdachte kort voor het schietincident (in ieder geval) met [naam 2] is samengekomen in de buurt van de plaats delict. Op grond van al het voorgaande en op basis van de camerabeelden, in samenhang met de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 2] , stelt de rechtbank vast dat de verdachte één van de drie personen is die de avond van
19 februari 2022 in de woning van [slachtoffer 1] zijn geweest. De verdachte was daar samen met [naam 2] en een onbekende derde man. De rechtbank kan op basis van de onderzoeksresultaten niet vaststellen wie van hen de schutter is geweest.
3.3.2.4 Kan de verdachte worden aangemerkt als medepleger van de ten laste gelegde feiten?
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat de verdachte degene is geweest die op
19 februari 2022 op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten, zal de rechtbank moeten beoordelen of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is geweest van het medeplegen van (een poging tot) doodslag. Voor de kwalificatie van medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer anderen ter verwezenlijking van het grondfeit, in dit geval (een poging tot) doodslag.
Uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte
In de rechtspraak van de Hoge Raad komt tot uitdrukking dat bij het oordeel of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, in bepaalde gevallen betekenis kan toekomen aan de omstandigheid dat een aannemelijke verklaring van de verdachte voor een – in het licht van het tenlastegelegde – relevante omstandigheid is uitgebleven. [4]
De rechtbank verstaat de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband aldus dat ingeval de feiten en omstandigheden
zeer indicatiefzijn voor een scenario waarin de verdachte schuldig is aan het aan hem ten laste gelegde feit, maar tegelijkertijd op basis van deze bewijsmiddelen alternatieve scenario’s waarin de verdachte onschuldig is of hem een minder ernstig verwijt kan worden gemaakt (bijvoorbeeld medeplichtigheid in plaats van medeplegen) niet kunnen worden uitgesloten, van de verdachte mag worden gevergd dat hij een aannemelijke verklaring aflegt over de – in het licht van het tenlastegelegde – relevante belastende omstandigheden. Doet hij dit niet, dan mag de rechter uitgaan van het voor de verdachte belastende scenario. Het uitblijven van de verklaring draagt in zo’n geval dus niet bij aan het bewijs, maar kan wel een rol spelen bij de (belastende dan wel ontlastende) interpretatie van de bewijsmiddelen en daarmee doorslaggevend zijn voor het oordeel om tot een bewezenverklaring te komen. [5]
De rechtbank ziet zich geconfronteerd met de vraag wat zich precies heeft afgespeeld in de woning van [slachtoffer 1] dat tot het (dodelijk) geweld richting [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geleid. De rechtbank heeft in haar eerdere overwegingen vastgesteld dat de verdachte aanwezig is geweest op de plaats waar en het moment waarop het (dodelijk) geweld richting [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is toegepast. Deze – in het licht van het tenlastegelegde – zeer relevante omstandigheid bezwaart de verdachte dusdanig dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een aannemelijke verklaring aflegt die de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen zou kunnen relativeren, ontzenuwen of in een ander licht plaatsen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte dit heeft nagelaten. De verdachte heeft immers – naar het lijkt afgestemd op de tot dan toe gepresenteerde onderzoeksbevindingen – een sterk wisselende en bovendien ongeloofwaardige verklaring afgelegd over waar hij die avond was en wat hij aan het doen was. De rechtbank begrijpt de procesopstelling van de verdachte zo dat hij heeft gepoogd weg te blijven van het moment dat hij die avond van 19 februari 2022 wel in de woning van [slachtoffer 1] was.
Bij deze stand van zaken zal de rechtbank op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte beoordelen of sprake is van het medeplegen van (een poging tot) doodslag.
Uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachteDe rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het navolgende vast omtrent de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte.
Op 19 februari 2022 verplaatste de verdachte zich aan het begin van de avond, op vrijwel hetzelfde tijdstip als [naam 2] , van [woonplaats] (hun woonplaats) naar Amsterdam. Tijdens die (heen)reis hadden de verdachte en [naam 2] meermaals telefonisch contact met elkaar. Hun laatste belmoment was om 18:44:30 uur. Vervolgens reed de Seat Leon tweemaal – om 18:58 uur en 19:49 uur – langs de woning van [slachtoffer 1] . Kort voor het schietincident kwamen de verdachte en [naam 2] bij elkaar in de buurt van de plaats delict. Om 20:12 uur parkeerde de Seat Leon schuin tegenover de woning van [slachtoffer 1] , waarin toen (in ieder geval) de verdachte en [naam 2] zaten. De verdachte, [naam 2] en de onbekende derde man wachtten vervolgens nog ruim een kwartier. Pas nadat het voertuig van [naam 1] die op dat moment op bezoek was bij [slachtoffer 1] – welk voertuig zichtbaar voor de woning stond geparkeerd – de straat uitreed, renden de mannen gezamenlijk naar de woning van [slachtoffer 1] . De rechtbank leidt hieruit af dat de mannen hebben gewacht op een geschikt(er) moment om zich naar de woning te begeven. De mannen waren volledig in het donker gekleed en droegen allen gezichtsbedekking. Dit betekent dat vooraf (in enige mate) overleg c.q. afstemming tussen de mannen moet hebben plaatsgevonden. De mannen betraden direct na elkaar de woning en gingen hierna met z’n drieën voor [slachtoffer 1] staan. Vrijwel meteen pakte één van hen een vuurwapen en richtte dit van korte afstand op het hoofd van [slachtoffer 1] . De aanwezigheid van de mannen in de woning was kort, minder dan twee minuten, en luidruchtig. Binnen dit korte tijdsbestek is fors geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] die hierbij diverse, ook bloedende, letsels opliep. Op het moment dat [slachtoffer 2] via de voorzijde wegrende, riep één van hen “pak die witman”. De rechtbank leidt hieruit af dat [slachtoffer 2] de woning niet mocht verlaten. Vervolgens verlieten de mannen vrijwel gelijktijdig de woning via de achterzijde. Buiten de woning is toen driemaal met een vuurwapen geschoten, in ieder geval één keer op [slachtoffer 1] en één keer op de wegrennende [slachtoffer 2] . De mannen renden hierna met z’n drieën in de richting van de geparkeerde Seat Leon, die daarop meteen wegreed. Na het schietincident waren (in ieder geval) de verdachte en [naam 2] weer samen in [woonplaats] . Zij maakten daar kort na elkaar – na uren van inactiviteit – weer gebruik van hun telefoonnummers, waarbij deze gedurende enige tijd contact maakten met dezelfde zendmast.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde gedragingen, in onderling verband en samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm duiden op een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de anderen ter verwezenlijking van de (poging tot) doodslag. De mannen opereerden voor, tijdens en na het schietincident als één groep. Op geen enkel moment – ook niet nadat in de woning een vuurwapen was gericht op en fors geweld was gebruikt tegen [slachtoffer 1] – heeft de verdachte zich hiervan gedistantieerd. Deze feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank
zeer indicatiefvoor het scenario dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten. Het lag derhalve naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de verdachte om uit te leggen wáárom zijn rol bij de feiten anders zou zijn. Alleen de verdachte kan duidelijkheid verschaffen over wat zijn handelen te betekenen had; hij was er immers bij. Nu een dergelijke verklaring is uitgebleven en er ook geen contra-indicaties inzake het aannemen van medeplegen zijn aan te wijzen, bestaat voor de rechtbank geen enkele aanleiding iets anders te veronderstellen. De rechtbank concludeert dan ook dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen de (poging tot) doodslag heeft gepleegd.
Ten aanzien van het beschieten van [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood. Door buiten op straat, in het donker, al rennend en van relatief korte afstand op een wegrennend persoon gericht te schieten, is bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] – net als [slachtoffer 1] – dodelijk zou worden getroffen.
Voor het aannemen van kalm beraad en rustig overleg biedt de inhoud van het dossier geen aanknopingspunten, zodat de verdachte ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten in zoverre zal worden vrijgesproken.
De slotsom is dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten. De verweren van de raadsvrouw worden verworpen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 19 februari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] te schieten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] door een kogel is geraakt en is overleden;
Feit 2Primair
hij op 19 februari 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, waarbij hij, verdachte, of één van zijn mededaders met een vuurwapen op die [slachtoffer 2] heeft geschoten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van doodslag;
Feit 2:
medeplegen van poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen omtrent de straftoemeting.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer 1] en een poging tot doodslag op [slachtoffer 2] . De verdachte heeft in de avond van 19 februari 2022 samen met twee anderen tegenover de woning van [slachtoffer 1] gewacht op een geschikt moment en vervolgens, met gezichtsbedekking, de woning van [slachtoffer 1] betreden, alwaar direct een gewelddadige confrontatie is ontstaan. Er is op korte afstand een vuurwapen gericht op en fors geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] , waardoor hij diverse, ook ernstig, bloedende letsels heeft opgelopen aan zijn hoofd en ledematen. Buiten op straat is [slachtoffer 1] van voren beschoten met een vuurwapen en door een kogel getroffen in de borst. Vervolgens is op de wegrennende [slachtoffer 2] geschoten, die kans had gezien om uit de woning te vluchten. [slachtoffer 2] is hierbij door een kogel geraakt in de bovenarm. De verdachte en de anderen zijn direct weggereden van de plaats delict en hebben [slachtoffer 1] voor dood achtergelaten. [slachtoffer 1] is, op 41-jarige leeftijd, op straat overleden aan zijn verwondingen.
Het gaat hier om zeer schokkende feiten. Door zijn handelen heeft de verdachte [slachtoffer 1] , zijn oom, het meest fundamentele recht ontnomen, namelijk het recht op leven. Daarnaast heeft hij diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de familie en vrienden van [slachtoffer 1] . De
ex-partner en de dochter van [slachtoffer 1] hebben ter terechtzitting op invoelbare wijze verwoord wat het verlies van hun dierbare voor hen betekent. Ook heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] . Deze schokkende gebeurtenis moet ook voor hem zeer beangstigend zijn geweest.
De feiten vonden plaats in de (vroege) avond, op de openbare weg in een woonwijk. Uit de getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat verschillende omwonenden ongewild zijn geconfronteerd met een schietpartij in hun wijk en de vreselijke gevolgen daarvan. Dit soort feiten schokt de rechtsorde en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De ernst van de feiten maakt dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van lange duur de enige passende sanctie is. Vanuit een oogpunt van normhandhaving en vergelding moet de verdachte streng worden bestraft. Daarnaast beoogt de rechtbank met een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf anderen ervan te weerhouden dit soort feiten te plegen en tevens bij te dragen aan de bescherming van de samenleving.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 31 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld voor (ernstige) geweldsmisdrijven, namelijk poging tot doodslag, mishandeling en openlijk geweld gericht tegen personen. De verdachte liep ten tijde van het bewezenverklaarde nog in twee proeftijden, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen. De rechtbank weegt het strafblad ten nadele van de verdachte mee in de straftoemeting.
Overschrijding van de redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van strafzaken waarbij de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak sprake is van bijzondere omstandigheden, gelegen in de omvang en complexiteit van de zaak en de veelheid aan verzoeken (tot nader onderzoek) die van de zijde van de verdediging zijn ingediend, waaronder onderzoekswensen die – gezien het feit dat de verdachte in een later stadium zijn verklaring heeft aangepast – niet nodig waren. De rechtbank stelt, daarmee rekening houdend, de redelijke termijn in de zaak van de verdachte vast op 22 maanden.
De rechtbank stelt vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op
1 juni 2022, de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank zou volgens de oorspronkelijke planning op 19 augustus 2024 het onderzoek ter terechtzitting sluiten en op 2 september 2024 vonnis wijzen. De termijn van 22 maanden, gerekend vanaf
1 juni 2022, eindigt op 1 april 2024. Dat uiteindelijk op 18 november 2024 vonnis wordt gewezen, valt – gelet op het getuigenverzoek dat de verdediging op de zitting van
19 augustus 2024 heeft gedaan – in redelijkheid toe te rekenen aan de verdediging.
Uitgaande van de oorspronkelijke uitspraakdatum van 2 september 2024 stelt de rechtbank daarmee de totale overschrijding van de redelijke termijn vast op vijf maanden, de periode gelegen tussen 1 april 2024 en 2 september 2024.
De overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren passend en geboden is. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaar en negen maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Beslissing omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een jas (merk: Pure White), dient te worden teruggegeven aan de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers niet gebleken dat er een verband bestaat tussen dit voorwerp en de bewezen verklaarde feiten.

8.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , respectievelijk de ex-partner en de dochter van het overleden slachtoffer [slachtoffer 1] , hebben zich – door tussenkomst van hun gemachtigde mr. A.Y. Bleeker, advocaat te Amersfoort – in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal hierna eerst de voor de beoordeling van de vorderingen relevante, juridische kaders schetsen, waarna de vorderingen zullen worden beoordeeld.
Kring van voegingsgerechtigden
Ingevolge artikel 51f, eerste lid, Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Ingevolge het tweede lid van deze bepaling kunnen – voor zover hier van belang – indien de in het eerste lid genoemde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, zich voegen de personen, bedoeld in artikel 108, eerste tot en met vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ter zake van de daar bedoelde vorderingen.
Kosten van lijkbezorging
Op grond van artikel 6:108, tweede lid, BW is degene die aansprakelijk is voor het overlijden van een persoon verplicht aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
AffectieschadeSinds 1 januari 2019 is het voor een beperkte groep nabestaanden mogelijk om aanspraak te maken op vergoeding van affectieschade. Ingevolge artikel 6:108, derde lid, BW is degene die aansprakelijk is voor het overlijden van een persoon verplicht tot vergoeding van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag of bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, geleden door de in het vierde lid genoemde naasten als gevolg van het overlijden. Het gaat hier om vergoeding van verdriet dat een naaste heeft omdat een persoon met wie hij een zeer nauwe band heeft, overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is.
In het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het besluit) staat vermeld welke vaste, maximale bedragen per categorie naasten toewijsbaar zijn. Het is een zogenoemd ‘forfaitair stelsel’. De vergoeding is bedoeld om erkenning te bieden voor het ondergane leed, en ook om genoegdoening te bieden, in die zin dat het geschokte rechtsgevoel van de nabestaanden wordt verzacht doordat van de aansprakelijke een opoffering wordt verlangd.
Het recht op smartengeld voor nabestaanden biedt hun een eigen aanspraak, maar is afgeleid van de aansprakelijkheid van de veroorzaker ten opzichte van de primair gekwetste (de overledene).
Schokschade
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt – voor zover hier van belang – dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt (het primaire slachtoffer) ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie de confrontatie met die onrechtmatige daad of de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweeg brengt (het secundaire slachtoffer). [6]
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens het secundaire slachtoffer zijn onder meer:
a. a) de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
b) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was;
c) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Bij de beoordeling of sprake is van onrechtmatigheid moeten deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang worden beschouwd, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de andere gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit het veroorzaakte geestelijk letsel. Dit kan zowel materiële als immateriële schade zijn.
8.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.621,91 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
a) uitvaartkosten € 9.300,91
b) kosten voor de aanschaf van vliegtickets € 1.321,00.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering volledig zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit is bepleit.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat nader onderzoek is vereist en behandeling van de vordering daardoor een onevenredige belasting oplevert van het strafgeding.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw betwist dat de uitvaartkosten ten laste zijn gekomen van de benadeelde partij, zodat de vordering in zoverre moet worden afgewezen. Ten aanzien van de kosten voor de aanschaf van vliegtickets heeft de raadsvrouw aangevoerd dat onvoldoende is onderbouwd dat deze kosten vallen onder de kosten van lijkbezorging, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Oordeel van de rechtbank
Uitvaartkosten
De rechtbank is op grond van de vordering en de (nadere) toelichting op de vordering ter terechtzitting van oordeel dat genoegzaam is onderbouwd dat de kosten van lijkbezorging ten laste zijn gekomen van de benadeelde partij. De rechtbank wijst in dat verband op de factuur van de uitvaartverzorger van 8 maart 2022, die op naam van de benadeelde partij staat en waarop staat vermeld dat deze reeds is voldaan. Uit het door de verdediging verkregen en uitgewerkte audiofragment kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de benadeelde partij deze kosten niet (zelf) heeft betaald. Nu de vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering in zoverre worden toegewezen.
Kosten voor de aanschaf van vliegtickets
De rechtbank is op grond van de vordering en de (nadere) toelichting op de vordering ter terechtzitting van oordeel dat genoegzaam is onderbouwd dat de benadeelde partij de kosten heeft gedragen voor de aanschaf van twee vliegtickets teneinde de zus van de overledene, die woonachtig is in Suriname , de begrafenis van haar overleden broer in Nederland te laten bijwonen. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten naar hun aard binnen de reikwijdte van de kosten van lijkbezorging vallen. Nu de vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering in zoverre worden toegewezen.
Toegewezen bedrag
De vordering zal dan ook volledig worden toegewezen tot een bedrag van € 10.621,91.
Het toegewezen bedrag van € 9.300,91 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2022, de datum van de factuur van de uitvaartverzorger.
Het toegewezen bedrag van € 1.321,00 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2022, de datum waarop het geldbedrag is afgeschreven van de bankrekening van de benadeelde partij. Een en ander tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij
heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 70.275,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
a. a) materiële schokschade wegens studievertraging € 20.275,00
b) immateriële schade € 50.000,00, opgebouwd uit:
i.
i) affectieschade € 20.000,00
ii) schokschade, dan wel aantasting in de persoon € 30.000,00.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering volledig zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat vrijspraak van het ten laste gelegde feit is bepleit.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat op diverse punten nader onderzoek is vereist en behandeling van de vordering daardoor een onevenredige belasting oplevert van het strafgeding.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering af te wijzen. Hiertoe heeft de raadsvrouw onder meer in twijfel getrokken dat de benadeelde partij de (biologische) dochter is van het overleden slachtoffer, waardoor zij geen aanspraak maakt op affectieschade.
Oordeel van de rechtbank
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat het overlijden van het slachtoffer het gevolg is van het handelen van de verdachte. Hiermee is de grond voor vergoeding van affectieschade gegeven. De rechtbank ziet in hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht, geen enkele aanleiding te twijfelen aan het feit dat de benadeelde partij de (biologische) dochter is van het slachtoffer. De rechtbank wijst in dat verband op de verklaring van de moeder van de benadeelde partij (inhoudende dat het slachtoffer de (biologische) vader is van de benadeelde partij) en de overgelegde akte van erkenning waarin het slachtoffer als vader (erkenner) van de benadeelde partij wordt aangewezen.
De benadeelde partij behoort als kind van het overleden slachtoffer tot de kring van gerechtigden die volgens de wet aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade. Hiermee is gegeven dat de benadeelde partij een affectieve relatie had met het overleden slachtoffer. Nu het gevorderde bedrag in overeenstemming is met het vastgestelde bedrag genoemd in het besluit, zal de vordering in zoverre worden toegewezen.
De rechtbank hecht er waarde aan op te merken dat zij de wijze waarop de verdediging ter terechtzitting verweer heeft gevoerd tegen de vordering, waaronder de woordkeuze en de overlegging van (vertrouwelijke) stukken, onnodig kwetsend voor de nabestaanden acht. Een dergelijke wijze van procederen gaat in de ogen van de rechtbank de grenzen van een behoorlijke procesvoering te buiten.
SchokschadeDe rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij de onrechtmatige daad – het dodelijk geweld jegens haar vader – niet heeft gezien en dat bij haar ook geen sprake is geweest van het (onverhoeds) waarnemen van het lichaam en de verwondingen van het slachtoffer (kort) na het misdrijf. Het gezichtspunt van (kort gezegd)
de wijze van confrontatiegeeft aldus geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid. De rechtbank is voorts – alle gezichtspunten in onderlinge samenhang beschouwd – van oordeel dat de omstandigheden van deze zaak onvoldoende zwaarwegend zijn om onrechtmatigheid jegens de benadeelde partij aan te nemen. De rechtbank komt daarom niet tot toewijzing van de gevorderde (materiële en immateriële) schokschade. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
Aantasting in de persoon op andere wijzeIn artikel 6:106, aanhef en onder b BW staat – voor zover van belang – dat de benadeelde recht heeft op een schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, indien de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De persoon van de benadeelde als bedoeld in dat artikel betreft degene die
zelfis getroffen door de onrechtmatige daad.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij niet
zelf(rechtstreeks) getroffen is door de onrechtmatige daad, maar een nabestaande is van het overleden slachtoffer. De aanspraak op schadevergoeding door nabestaanden van de overledene (derden) is beperkt tot de in artikel 6:108, eerste tot en met vierde lid, BW genoemde schadeposten, te weten: gederfd levensonderhoud (eerste lid), kosten van lijkbezorging (tweede lid) en affectieschade (derde en vierde lid). Andere schade die het gevolg is van de onrechtmatige daad jegens de overledene komt – gelet op het limitatieve en exclusieve karakter van (in dit geval) artikel 6:108 BW – niet voor vergoeding in aanmerking. Het wettelijk stelsel staat volgens de rechtspraak van de Hoge Raad slechts toe dat op grond van artikel 6:162 BW, als aan de daartoe gestelde vereisten is voldaan, vergoeding wordt gevorderd van schade die het gevolg is van waarneming van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust of directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan (de eerdergenoemde schokschade). [7]
De rechtbank heeft reeds hiervoor overwogen dat in deze zaak niet is voldaan aan de vereisten voor toekenning van schokschade. De rechtbank komt daarom niet tot toewijzing van de gevorderde immateriële schade. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
Toegewezen bedrag
De vordering zal dan ook gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij
heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
BEM-rekening
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde 2] (geboren op [geboortedatum 2] ) te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
De rechtbank zal tevens bepalen dat de advocaat van de benadeelde partij binnen drie maanden het openbaar ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij is geopend.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) jaren en 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 10.621,91(zegge: tienduizend zeshonderd eenentwintig euro en eenennegentig eurocent), bestaande uit vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over:
- een bedrag van € 9.300,91 vanaf 8 maart 2022,
- een bedrag van € 1.321,00 vanaf 28 februari 2022,
tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.621,91(zegge: tienduizend zeshonderd eenentwintig euro en eenennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 88 (achtentachtig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over:
- een bedrag van € 9.300,91 vanaf 8 maart 2022,
- een bedrag van € 1.321,00 vanaf 28 februari 2022,
tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 20.000,00(zegge: twintigduizend euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 20.000,00(zegge: twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 135 (honderdvijfendertig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde 2] (geboren op [geboortedatum 2] ) te openen rekening met een BEM-clausule. De advocaat van de benadeelde partij stelt hiertoe binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis het openbaar ministerie op de hoogte welke rekening voor de benadeelde partij is geopend.
Beslissing ten aanzien van het beslag
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1. STK Jas (merk: Pure White).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort en mr. M. Rigter, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 november 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen

Voetnoten

1.Een uitgewerkt tapgesprek tussen [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] op 1 juni 2022, pagina 1386.
2.Een uitgewerkt tapgesprek tussen [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 5] op 1 juni 2022, pagina 1388.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 29 september 2022, pagina’s 826 t/m 829.
4.Vgl. Hoge Raad 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864.
5.Als uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad van 19 september 2023, ECLI:NL:PHR:2023:744, en bevestigd door de Hoge Raad in het arrest van 7 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1501.
6.Vgl. Hoge Raad 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958.
7.Vgl. Conclusie van de Advocaten-Generaal bij de Hoge Raad van 22 februari 2022, ECLI:NL:PHR:2022:166, paragraaf 4.