Uitspraak
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 14 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de kantonrechter op 7 november 2024 geoordeeld over de vordering van [eiser] om de huurovereenkomst van de woning die zijn overleden ouders huurden voort te zetten. De kantonrechter concludeert dat [eiser] niet voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 7:268 van het Burgerlijk Wetboek, omdat er onvoldoende bewijs is dat er tussen hem en zijn ouders sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Daarnaast is er onvoldoende aangetoond dat [eiser] financieel in staat is om de huur op lange termijn te blijven betalen.
De procedure begon met een dagvaarding op 8 november 2023, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis op 16 mei 2024. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 oktober 2024 zijn de standpunten van beide partijen toegelicht. [eiser] stelde dat hij met zijn ouders een duurzame gemeenschappelijke huishouding had en dat hij in staat was om de huur te betalen. [gedaagde] betwistte deze vordering en voerde aan dat [eiser] niet aan de vereisten voldeed, zowel wat betreft de gemeenschappelijke huishouding als de financiële waarborg.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat, hoewel [eiser] zijn hoofdverblijf in de woning heeft, hij niet voldoende feiten heeft aangedragen om aan te tonen dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Ook de financiële situatie van [eiser] werd als onvoldoende beoordeeld, omdat hij na betaling van de huur niet genoeg overhoudt voor zijn dagelijkse kosten. De kantonrechter heeft daarom de vordering van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.