Geschil10. In geschil is of eiseres een onderneming drijft met haar reclameactiviteiten (door middel van het sluiten van privaatrechtelijke overeenkomsten) en daarvoor belastingplichtig is op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb). Meer specifiek is in geschil of:
- de reclameactiviteiten los kunnen worden gezien van de niet-belastingplichtige activiteit “het beheer van de openbare ruimte”;
- sprake is van (meer dan) normaal vermogensbeheer, waarbij het de vraag is of de reclameactiviteiten “het tegen vergoeding ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan reclame-exploitanten” is (verhuur van onroerend goed);
- sprake is van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, en
- eiseres deelneemt aan het economische verkeer.
Indien de vraag of eiseres met haar reclameactiviteiten een onderneming drijft bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of een vergoeding voor het gebruik van vermogensbestanddelen of grond, in aftrek kan worden gebracht op de opbrengst uit de reclameactiviteiten.
11. Eiseres stelt zich (primair) op het standpunt dat de reclameactiviteiten niet los kunnen worden gezien van de niet-belastingplichtige activiteiten “het beheer van de openbare ruimte”, waardoor geen sprake is van een onderneming voor de Wet Vpb. Eiseres stelt zich (subsidiair) op het standpunt dat met het sluiten van de privaatrechtelijke overeenkomsten geen onderneming wordt gedreven, omdat het gaat om het tegen een vergoeding ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan reclame-exploitanten. Eiseres stelt dat sprake is van normaal vermogensbeheer. Indien wel sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer stelt eiseres zich (meer subsidiair) op het standpunt dat geen sprake is van deelname aan het economische verkeer. Indien de reclameactiviteiten wel als ondernemingsactiviteiten worden aangemerkt, stelt eiseres zich (nog meer subsidiair) op het standpunt dat de winst te hoog is vastgesteld. Een vergoeding voor het gebruik van vermogensbestanddelen of grond kan volgens haar in aftrek worden gebracht op de opbrengsten uit de reclameactiviteiten. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en (primair, subsidiair en meer subsidiair) vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 5.669.072, dan wel (nog meer subsidiair) vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 5.779.453.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres een onderneming drijft met haar reclameactiviteiten. Volgens verweerder kwalificeren de reclameactiviteiten als een zelfstandige activiteit, waarbij geen sprake kan zijn, gelet op de aard van de activiteiten, van normaal vermogensbeheer. Er is volgens verweerder namelijk sprake van een dienstverlening; eiseres geeft de reclame-exploitant een exclusief recht de reclamedienst in de openbare ruimte te exploiteren. Volgens verweerder is geen sprake van het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen, waardoor niet hoeft te worden beoordeeld of sprake is van normaal vermogensbeheer. De openbare ruimte en voorzieningen (lantaarnpalen etc.) behoren tot de onbelaste overheidssfeer. Volgens verweerder is sprake van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid en wordt door eiseres deelgenomen aan het economische verkeer. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiseres de omvang van de vergoeding voor het gebruik van vermogensbestanddelen of grond – die volgens eiseres in aftrek kan worden gebracht op de opbrengsten uit de reclameactiviteiten – niet heeft onderbouwd. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
13. De rechtbank verwijst voor het overige naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Toetsingskader
14. Artikel 2, eerste lid, aanhef en letter g, van de Wet Vpb luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Als binnenlandse belastingplichtigen zijn aan de belasting onderworpen de in Nederland gevestigde:
(…)
g. publiekrechtelijke rechtspersonen, niet zijnde de Staat, die niet al op grond van de onderdelen a, b, c, d en e belastingplichtig zijn, voor zover zij een onderneming drijven.”
15. Er is sprake van het drijven van een onderneming indien cumulatief is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- er moet een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid zijn;
- er moet worden deelgenomen aan het economische verkeer, en
- er is sprake van een winstoogmerk en winsten kunnen redelijkerwijs worden verwacht.
Samenhangende activiteiten / clusterbenadering
16. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de reclameactiviteiten niet los kunnen worden gezien van de niet-belastingplichtige activiteiten, namelijk “het beheer van de openbare ruimte”, waardoor geen sprake is van een onderneming voor de Wet Vpb. In dit verband verwijst eiseres naar de parlementaire geschiedenis; clustering van niet-ondernemingsactiviteiten en ondernemingsactiviteiten wordt onder bepaalde feiten en omstandigheden mogelijk geacht. Volgens eiseres zijn beide activiteiten sterk organisatorisch, fysiek, economisch en naar hun aard met elkaar verweven, waardoor ze kunnen worden geclusterd. Er is bovendien sprake van structurele verliezen, aldus eiseres.
17. Ter onderbouwing van het standpunt dat de activiteiten organisatorisch met elkaar verweven zijn, voert eiseres aan dat V&OR belast is met het beheer van de openbare ruimte. De openbare ruimte heeft een grote reikwijdte en omvat alle activiteiten die samenhangen met de inrichting en kwaliteit van de openbare ruimte om deze steeds beter te laten aansluiten op de behoeften van bewoners, ondernemers en bezoekers. De medewerkers van V&OR zijn samen gehuisvest en worden allen (in)direct aangestuurd door en vallen onder de verantwoordelijkheid van dezelfde directeur. Ter onderbouwing van het standpunt dat de activiteiten fysiek met elkaar zijn verweven, voert eiseres aan dat de reclame-uitingen in de openbare ruimte op gemeentelijke eigendommen worden geplaatst of op de gemeentelijke grond. De burgers en bedrijven zijn de gebruikers van de openbare ruimte. Zij beleven het totaal. Vooral de burger heeft baat bij de aanwezigheid van reclame, omdat deze een bepaalde logica geeft aan de openbare ruimte: reclame biedt publieksinformatie, het publiek begrijpt waar men zich bevindt, waar welke musea en ondernemingen zijn gevestigd en wat daar “te koop is”. De kwaliteit van de openbare ruimte wordt hiermee vergroot. Deze kwaliteitsverhoging vormt een onderdeel van het totale beheer van de openbare ruimte, aldus eiseres. Ter onderbouwing van het standpunt dat de activiteiten economisch met elkaar verweven zijn, voert eiseres aan dat de bedrijfsmiddelen van de openbare ruimte ook worden aangewend voor de reclameactiviteiten, zoals bij lantaarnpalen waaraan de reclame wordt opgehangen of de groenstroken waarop reclame wordt geplaatst. De daaraan verbonden kosten kunnen deels worden toegerekend aan de reclameactiviteiten. Bovendien worden de opbrengsten uit de reclameovereenkomsten aangewend voor het beheer van de openbare ruimte. Ter onderbouwing dat de activiteiten naar hun aard sterk verweven zijn, voert eiseres aan dat de werkzaamheden die gepaard gaan met de reclameactiviteiten behoren tot de algemene werkzaamheden van het beheer van de openbare ruimte, zoals het herijken van het reclamebeleid, het surveilleren op illegaal geplaatste reclameobjecten, het houden van enquêtes onder bewoners en bezoekers en het uitvoeren van onderhoud en schoonmaak van de openbare ruimte. Alvorens de reclameovereenkomsten kunnen worden gesloten, moeten deze eerst worden aanbesteed. Vervolgens ondertekent tenminste de directeur van V&OR de overeenkomst en wordt het beheer uitgevoerd door de senior adviseur buitenreclame. Dat laatste is uitsluitend dienstbaar aan de activiteiten betreffende “het beheer van de openbare ruimte”.
18. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de reclameactiviteiten een zelfstandige activiteit vormen voor de beoordeling van de ondernemingstoets. Het gaat volgens verweerder om “het geven van een exclusief recht om de reclamedienst in de openbare ruimte te exploiteren door de reclame-exploitant”. Eiseres verricht een prestatie en krijgt daar een vergoeding voor. De prestatie richt zich op een specifieke kring van gebruikers, te weten (commerciële) exploitanten van buitenreclame. Het karakter van de activiteit maakt dat deze als zodanig herkenbaar is. De aard van de prestatie aan iedere contractant is gelijk, de bij de contracten behorende werkzaamheden zijn grotendeels vergelijkbaar en het contractbeheer valt hoofdzakelijk onder de verantwoordelijkheid van één afdeling. Daarnaast is eiseres voor de reclameactiviteiten ondernemer voor de omzetbelasting, waar aangesloten wordt bij de hoofdregel zoals geformuleerd in de parlementaire geschiedenis; de toets of sprake is van het drijven van een onderneming dient in beginsel op het niveau van elke afzonderlijke activiteit plaats te vinden.
19. Verweerder stelt verder in de pleitnota die voorafgaand aan de zitting is overgelegd, dat het niet mogelijk is om de reclameactiviteiten te clusteren met de activiteiten “het beheer van de openbare ruimte”. Er is namelijk volgens verweerder sprake van naar hun aard geheel verschillende activiteiten en er is niet voldaan aan alle verwevenheden (organisatorisch, financieel en/of economisch, naar aard en ruimtelijke vormgeving). Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder onder andere naar het besluit van 23 december 2005 (nr. CPP2005/730M), de overgelegde SVLO notitie “schema afbakening” van 2 juni 2015 waarin de aanknopingspunten en indicatoren zijn opgenomen die de genoemde verwevenheden invullen en de overgelegde notitie “Memo Clustering” van 8 december 2016.
20. De rechtbank overweegt als volgt. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van het drijven van een onderneming in de zin van artikel 2, eerste lid, letter g, van de Wet Vpb, is in de kamerstukken onder meer opgemerkt dat dit afhangt van de activiteiten die worden verricht. Elke afzonderlijke activiteit moet getoetst worden aan de in onderdeel 15 hiervoor genoemde criteria om te beoordelen of daarmee een onderneming wordt gedreven. De activiteiten moeten een zekere zelfstandigheid hebben om deze afzonderlijk te beoordelen. Als activiteiten naar hun aard verschillen, maar toch sterk met elkaar samenhangen, hoeft geen afzonderlijke toets te worden gedaan en kunnen deze als één geheel getoetst worden (p. 7 van de bijlage bij Kamerstukken II 2011/12, 31234, nr. 7).
21. De rechtbank is van oordeel dat de reclameactiviteit zelfstandig dient te worden getoetst aan de criteria voor het ondernemerschap en niet tezamen met de activiteiten betreffende “het beheer van de openbare ruimte”. Dit vloeit voort uit de aard van de activiteiten, de aard van de bevoegdheid op grond waarvan de activiteiten worden uitgeoefend en de aard van de afnemers (vgl. HR 28 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS8013). De aard van de activiteiten betreffende “het beheer van de openbare ruimte” verschilt wezenlijk van de activiteiten bestaande uit “het gelegenheid geven tot het doen van reclame-uitingen”. Het beheer en de inrichting van de openbare ruimte is een (publiekrechtelijke) overheidstaak. Het gelegenheid geven tot het doen van reclame-uitingen is dat niet. Eiseres treedt op als privaatrechtelijke partij voor de reclameactiviteiten. Verder zijn de afnemers van de reclameactiviteit (de reclame-exploitanten) anderen dan de afnemers van het beheer van de openbare ruimte (de burgers of de samenleving). De rechtbank is daarom van oordeel dat er onvoldoende samenhang is tussen deze beide activiteiten om ze gezamenlijk te beoordelen (vgl. HR 24 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2782). Dat de reclameobjecten op gronden of objecten worden geplaatst die eiseres beheert, inricht of in eigendom heeft, doet niet aan dit oordeel af, aangezien de reclameactiviteiten niet voortvloeien uit het beheer of inrichting van die gronden of objecten. Ook het beleid ten aanzien van het plaatsen van reclame (zie onderdelen 5 en 6 hiervoor) leidt er niet toe dat de reclameactiviteiten voortvloeien uit het beheer of inrichting van die gronden of objecten. 22. De reclameactiviteit zal daarom zelfstandig worden getoetst aan de criteria voor ondernemerschap. De rechtbank acht deze benadering mede in overeenstemming met het doel en de strekking van artikel 2, eerste lid, onder g, van de Wet Vpb, zijnde het creëren van een gelijk speelveld op het gebied van de vennootschapsbelasting voor private ondernemingen en daarmee concurrerende overheidsondernemingen.
Duurzame organisatie van kapitaal en arbeid
23. Eiseres stelt zich op het standpunt dat met het sluiten van de privaatrechtelijke overeenkomsten geen onderneming wordt gedreven, omdat het gaat om het tegen een vergoeding ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan reclame-exploitanten. Eiseres stelt dat sprake is van normaal vermogensbeheer.
24. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, gelet op de aard van de reclameactiviteiten, geen sprake kan zijn van normaal vermogensbeheer. Eiseres geeft de reclame-exploitant een exclusief recht de reclamedienst in de openbare ruimte te exploiteren. Volgens verweerder is geen sprake van het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen, waardoor niet hoeft te worden getoetst of sprake is van normaal vermogensbeheer. De openbare ruimte en voorzieningen (lantaarnpalen etc.) behoren tot de onbelaste overheidssfeer. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat sprake is van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid. Ter onderbouwing van dit standpunt voert verweerder aan dat sprake is van duurzaamheid, omdat de werkzaamheden ten aanzien van de reclameactiviteit op een continue basis worden uitgevoerd en de contracten voor een lange (loop)tijd worden afgesloten. Daarnaast is sprake van een organisatie, omdat er binnen een relatief vaste structuur de factoren kapitaal en arbeid worden aangewend. De aanwezigheid van kapitaal (de activa van de ondernemer) is overigens geen absoluut vereiste om te kunnen spreken van een onderneming, aldus verweerder. Eiseres beschikt over de openbare ruimte, hetgeen het mogelijk maakt om met gering kapitaal reclameactiviteiten te kunnen uitoefenen. Volgens verweerder bestaat het werkkapitaal van eiseres onder andere uit de lichtbakken, driehoeksborden, frames en inventaris. De aard van de prestatie en de daarmee gepaarde gaande arbeid leiden volgens verweerder tot de aanwezigheid van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid. Tenminste één fulltime medewerker is dagelijks bezig met de vormgeving van de reclameactiviteit, namelijk de senior adviseur buitenreclame. In dit kader verwijst verweerder naar alle werkzaamheden die worden verricht (waaronder de werkzaamheden zoals opgenomen in onderdeel 7.4). Tot slot loopt eiseres ondernemingsrisico, debiteurenrisico en aansprakelijkheidsrisico, aldus verweerder.
25. De rechtbank overweegt als volgt. Van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid is in het algemeen al snel sprake. De intensiteit en frequentie van de arbeid kunnen beperkt zijn (vgl. HR 23 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7956). Voor activiteiten die niet meer inhouden dan het uitgeven van een exploitatierecht, zijn de werkzaamheden die in dit geval door eiseres worden verricht (zoals in onderdeel 7 weergegeven) meer dan voldoende. De deskundigheid van ingehuurde externe partijen (bijvoorbeeld NABB en een (externe) advocaat/ jurist) dient bovendien aan eiseres te worden toegerekend. Het is van belang dat het betreffende dienstonderdeel zodanig is georganiseerd dat sprake is van een min of meer zelfstandige dienst die met eigen personeel (of toe te rekenen arbeid) en bedrijfsmiddelen een organisatie vormt (zie Kamerstukken II 2014/2015, 34003, nr. 3, p. 11.). De rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden door eiseres georganiseerd worden uitgevoerd (zie onderdeel 7). 26. In het kader van de reclameactiviteiten wordt gebruik gemaakt van kapitaal dat niet tot het ondernemingsvermogen van eiseres behoort, zoals grond en (reclame)objecten. Daarnaast is sprake van activa die wel tot het ondernemingsvermogen kunnen worden gerekend, zoals de driehoeksborden, frames en lichtbakken. Vanwege de aard van de reclameactiviteiten is niet of nauwelijks kapitaal nodig. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, ondanks het niet of nauwelijks aanwezig hebben van ondernemingsvermogen, sprake van een organisatie van kapitaal en arbeid. Eiseres sluit overeenkomsten met marktpartijen, waarbij zij met hen wezenlijke tegenprestaties overeenkomt en dit haar bedoeling ook is, zoals blijkt uit het beleid van eiseres. Daarmee beweegt zij zich op een markt waar reclamemogelijkheden worden aangeboden. Gelet op het langjarige karakter van de overeenkomsten is tevens voldaan aan het duurzaamheidsvereiste. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve sprake van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid.
27. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar betoog dat sprake is van normaal vermogensbeheer, omdat het gaat om een exclusief recht dat aan de reclame-exploitanten is verleend om reclame te maken. Eiseres biedt de mogelijkheid om reclame-uitingen te doen. Het betreft een exploitatierecht en dit houdt meer in dan het enkel verhuren en betreft daarom meer dan normaal vermogensbeheer, anders dan eiseres betoogt. De opbrengsten die eiseres geniet zijn van een andere aard dan de vergoeding die eiseres zou hebben ontvangen bij verhuur (vgl. HR 23 april 2010 ECLI:NL:HR:2010:BJ7956). Deelname aan het economische verkeer
28. Eiseres stelt zich op het standpunt dat niet wordt deelgenomen aan het economische verkeer door de organisatie van kapitaal en arbeid. De beoordeling moet volgens eiseres niet op gemeenteniveau plaatsvinden, maar op het niveau van de organisatie van arbeid en kapitaal. De contracten worden steeds ondertekend door het organisatieonderdeel van de gemeente dat de beschikking had over de grond dan wel de licht- en [objecten 1] , waaronder verschillende stadsdelen en de toenmalige Dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer. Op het niveau van degene die de contracten sluit, moet worden getoetst of een onderneming wordt gedreven. Dat de senior adviseur veel contact heeft met externe partijen, is volgens eiseres niet relevant. Het gaat erom dat de organisatie van arbeid en kapitaal een vergoeding van derden ontvangt voor verrichte prestaties. Daar is geen sprake van, aldus eiseres. De senior adviseur doet niets anders dan het voorbereiden en beheren van contracten en ontvangt daarvoor geen vergoeding van de reclame-exploitanten. Een contract sluiten kan hij niet. Het contract laten sluiten door het ene onderdeel van de gemeente en de opbrengst van die contracten aan een ander onderdeel van de gemeente toerekenen, kan volgens eiseres niet.
29. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van deelname aan het economische verkeer, omdat de gemeente een vergoeding van reclame-exploitanten krijgt voor de (externe) prestaties die zij verricht. In dit kader verwijst verweerder naar de parlementaire geschiedenis.
30. De rechtbank overweegt als volgt. Voor de beoordeling of met de reclameactiviteiten wordt deelgenomen aan het economische verkeer, moet worden vastgesteld of eiseres daarmee deelneemt aan het maatschappelijke productieproces en aldus naar buiten treedt, bijvoorbeeld doordat zij werkzaamheden verricht voor of diensten aanbiedt aan derden. Deze kwalificatie hangt af van de aard van de werkzaamheden, de omstandigheden waaronder zij worden verricht alsmede met welke doelstelling deze plaatsvinden (vgl. HR 14 januari 1981, ECLI:NL:HR:1981:AW9766). Van deelname aan het economische verkeer is geen sprake indien de werkzaamheden in de “persoonlijke sfeer” worden verricht. Met betrekking tot de vaststelling van de belastingplicht van publiekrechtelijke rechtspersonen is dit criterium in de rechtspraak en literatuur aldus ingevuld dat (in ieder geval) sprake is van deelname aan het economische verkeer indien de activiteiten of diensten niet worden verricht binnen een “besloten kring”. 31. Naar het oordeel van de rechtbank neemt eiseres deel aan het economische verkeer. Zij sluit contracten met reclame-exploitanten en verleent in dat kader het recht om tegen een vergoeding reclame te exploiteren. De reclame-exploitanten zijn aan te merken als derden buiten de “besloten kring” van eiseres en, zoals tevens blijkt uit het beleid van eiseres, heeft eiseres de bedoeling om inkomsten te verwerven uit de uitbating van de openbare ruimte door de grond in haar hoedanigheid van eigenaar te exploiteren (zie onderdelen 3 en 4 hiervoor). Zij neemt daardoor deel aan het maatschappelijke productieproces en treedt naar buiten. Dat de contracten binnen andere organisatieonderdelen van de gemeente worden getekend en niet door de senior adviseur, neemt niet weg dat met de reclameactiviteiten wordt deelgenomen aan het economische verkeer.
32
.Eiseres stelt zich op het standpunt dat een vergoeding voor het gebruik van vermogensbestanddelen of grond in aftrek kan worden gebracht op de opbrengsten uit de reclameactiviteiten. In dit kader benoemt eiseres dat zij niet zonder vergoeding grond of andere vermogensbestanddelen aan derden ter beschikking kan stellen. Eiseres noemt als voorbeelden erfpacht, marktgelden, parkeren en de verhuur van grond. Ter verdere onderbouwing voert eiseres aan dat uit de parlementaire geschiedenis volgt dat er binnen een en hetzelfde (publiekrechtelijk) lichaam op grond van artikel 3.8 van de Wet IB 2001 een eventuele correctie dient plaats te vinden voor onzakelijk handelen tussen de belaste sfeer (reclameactiviteiten) en de onbelaste sfeer (het beheer van de openbare ruimte). Daarbij maakt het niet uit dat de niet-belastingplichtige activiteit een dienst ‘verricht’ aan de belastingplichtige activiteit. Als een overheidsonderneming vergelijkbare transacties met derde partijen aangaat, kunnen de voorwaarden waaronder of prijzen waartegen deze plaatsvinden, als zakelijke prijs voor een transactie met het gelieerde lichaam worden gebruikt. Deze vergelijkbare transactie is aanwezig. De reclame-exploitanten betalen in totaal een vergoeding van € 14.879.342 aan de gemeente. Deze vergoeding is volgens eiseres tot stand gekomen tussen onafhankelijke partijen die met elkaar handelen en dus zakelijk. Een winstpercentage van 3% op de totale vergoeding acht eiseres in deze markt zakelijk, zijnde € 446.380. De gebruiksvergoeding die de niet-belastingplichtige activiteit in rekening brengt aan de belastingplichtige reclameactiviteit is € 14.432.962 (€ 14.879.342 - € 446.380). Naast de gebruiksvergoeding worden in beginsel ook andere kosten gemaakt voor de reclameactiviteiten, zijnde € 335.999. Bij de belastingplichtige reclameactiviteiten resteert een belastbare winst van € 110.381 (€ 14.879.342 - € 14.432.962 - € 335.999). Het winstpercentage van 3% heeft eiseres tevens afgezet tegen de cost-plus methode. De winst zal bij toepassing van de cost-plus methode naar verwachting zelfs iets lager zijn. De cost-plus methode voegt een opslag toe op de kosten (ad € 335.999) die de belastingplichtige reclameactiviteit heeft gemaakt met betrekking tot de vervulde functies, aldus eiseres.
33. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een omstandigheid waarvoor een winstcorrectie dient plaats te vinden, omdat eiseres aan geen enkele andere partij grond en/of lantaarnpalen ter beschikking stelt om te exploiteren ten behoeve van reclamedoeleinden. In dit kader verwijst verweerder naar de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 2014/2015, 34003, nr. 3, p. 15 en Kamerstukken II, 2014/2015, 34003, nr. 6, p. 19-20). Met een vergoeding van deze omvang wordt volgens verweerder voorbij gegaan aan doel en strekking van de Wet Vpb, omdat het resultaat van de reclameactiviteiten (bijna geheel) uit de belaste sfeer wordt gehaald en naar de onbelaste sfeer wordt getrokken. Daarnaast stelt verweerder dat het op de weg van eiseres ligt de omvang van de kosten (waardoor op een bedrag van € 110.381 wordt uitgekomen) te onderbouwen. Volgens verweerder ontbreekt de onderbouwing van de vergoeding van € 14.432.962.
34. Ter zitting zijn partijen over de hoogte van de winst overeengekomen dat, mocht eiseres niet gevolgd worden in haar standpunt betreffende de gebruiksvergoeding, additioneel 30% aan indirecte kosten in aanmerking kan worden genomen door eiseres.
35. De rechtbank overweegt als volgt. In de memorie van toelichting van de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen (Kamerstukken II, 2014/2015, 34003, nr. 3, p. 15) staat het volgende:
“Voor de bepaling van de totaalwinst van een directe overheidsonderneming geldt de hoofdregel dat de werkelijke opbrengsten en werkelijke kosten tot de winst behoren. Onder bijzondere omstandigheden wordt van deze hoofdregel afgeweken. (…)”
36. In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 2014/2015, 34003, nr. 6, p. 19-21) staat het volgende:
“De leden van de fractie van [politieke partij 1] en [politieke partij 2] merken op dat voor de bepaling van de totaalwinst de werkelijke opbrengsten en werkelijke kosten tot de winst behoren. Zij vragen in welke gevallen van deze hoofdregel wordt afgeweken. De Orde gaat ook in op winstcorrecties en vraagt of een winstcorrectie alleen in een situatie van activiteiten tussen gelieerde entiteiten aan de orde komt.
In gelieerde verhoudingen is het mogelijk dat transacties tegen andere voorwaarden plaatsvinden dan tussen onafhankelijke partijen. In afwijking van de hoofdregel dat de werkelijke opbrengsten en de werkelijke kosten de fiscale winst bepalen kan dan een winstcorrectie plaatsvinden. Deze correctie vindt dan – onder voorwaarden – plaats op grond van artikel 8b van de Wet Vpb 1969 zoals onderstaand geïllustreerd in figuur 1. (…)
Ook in het geval van een publiekrechtelijke rechtspersoon en een daarbinnen opererende onderneming kan sprake zijn van winstcorrecties. Deze correcties vinden dan plaats op basis van artikel 3.8 van de Wet IB 2001 zoals onderstaand geïllustreerd in figuur 2. (…)
Aan de hand van het zwembadvoorbeeld uit de memorie van toelichting waarbij, gelet op de feiten en omstandigheden, wordt aangenomen dat sprake is van een onderneming, ga ik nader [in] op de afwijking van de hoofdregel dat de werkelijke opbrengsten en de werkelijke kosten de fiscale winst bepalen.
Stel dat de afdeling Bezwaarschriften van de gemeente een afdelingsuitje organiseert in het gemeentelijk zwembad en hiervoor geen toegangsprijs of andere vergoeding in rekening gebracht krijgt, dan zal er bij het gemeentelijk zwembad een winstcorrectie voor dit gebruik plaatsvinden op basis van het totaalwinst-begrip. Ik kan dan ook bevestigend antwoorden op de vraag van de Orde dat een correctie niet altijd achterwege kan blijven. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden kan correctie plaatsvinden op basis van artikel 3.8 van de Wet IB 2001 (in geval van directe overheidsondernemingen) of op basis van artikel 8b van de Wet Vpb 1969 (ingeval van indirecte overheidsondernemingen). (…)”
37. In onderhavige zaak betreft het een directe overheidsonderneming, waardoor voor de bepaling van de totaalwinst de hoofdregel geldt dat de werkelijke opbrengsten en kosten tot de winst behoren (artikel 3.8 van de Wet IB 2001). Een gebruiksvergoeding strookt daar niet mee. Naar het oordeel van de rechtbank dient, zoals verweerder terecht heeft gesteld onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis, bij de werkelijke kosten te worden aangesloten.
38. Overigens kan, indien eiseres al zou worden gevolgd in haar betoog dat een gebruiksvergoeding in aanmerking kan worden genomen, de gebruiksvergoeding niet zo hoog zijn als door eiseres bepleit, omdat eiseres ter zitting heeft verklaard dat het om een gebruiksvergoeding van materiële activa gaat. Eiseres heeft overigens ook de hoogte niet onderbouwd.
39. De rechtbank ziet in het licht van de parlementaire geschiedenis wel ruimte voor allocatie aan de ondernemingsactiviteiten van in werkelijkheid gemaakte kosten. De rechtbank volgt dan ook het door partijen ter zitting gesloten compromis dat additioneel 30% aan indirecte kosten in aanmerking kunnen worden genomen, waardoor de belastbare winst uit reclameactiviteiten in 2016 € 10.079.540,60 bedraagt (€ 14.879.342 – € 335.999 – 30% additionele indirecte kosten (€ 4.463.802,60)). De aanslag vennootschapsbelasting 2016 zal derhalve worden verminderd tot een naar een belastbare winst van afgerond € 15.748.612 (€ 20.212.415 – € 4.463.802,60).
Conclusie40. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten41. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat eiseres daarom niet heeft verzocht en niet is gebleken dat de gemachtigden zijn aan te merken als rechtsbijstand verlenende derden.