ECLI:NL:RBNHO:2023:8741

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2154
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning WIA-voorschot en procesbelang van werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door S.G. Azimullah en P. van Aarle, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij aan een (ex-)werknemer een voorschot op de WIA-uitkering is toegekend. Eiseres betwist de rechtmatigheid van dit voorschot en stelt dat zij als werkgever geen eigenrisicodrager is, waardoor zij geen procesbelang zou hebben bij de beoordeling van het besluit.

De rechtbank heeft de zaak op 26 mei 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van eiseres aanwezig waren, maar verweerder niet. Eiseres voert aan dat er geen wettelijke basis is voor het toekennen van voorschotten aan werkgevers en dat dit leidt tot extra kosten in de gedifferentieerde premie werkhervattingskas. Verweerder stelt echter dat de premietoerekening pas in de toekomst zal plaatsvinden op basis van de toegekende WIA-uitkeringen.

De rechtbank concludeert dat eiseres geen procesbelang heeft, omdat het resultaat van de procedure niet daadwerkelijk kan worden bereikt en de stellingen van eiseres onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2154

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigden: S.G. Azimullah en P. van Aarle),
en

de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.

Inleiding

Verweerder heeft met het besluit van 26 november 2021 aan [(ex) werknemer 1] ((ex-) werknemer van eiseres) een voorschot toegekend.
Met het bestreden besluit van 1 maart 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 26 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigden van eiseres. Verweerder heeft zich, zoals tevoren bericht, niet laten vertegenwoordigen.

Beoordeling door de rechtbank

1. [(ex) werknemer 2] was bij eiseres werkzaam als meewerkend voorvrouw schoonmaak. Zij heeft zich op 9 december 2019 ziek gemeld. Zij heeft een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Omdat daarover niet tijdig een besluit kon worden genomen, heeft verweerder bij besluit van 26 november 2021 met ingang van 6 december 2021 een voorschot toegekend.
2. Bij besluit van 5 januari 2022 heeft verweerder aan [(ex) werknemer 2] met ingang van 6 december 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Hiertegen is door eiseres bezwaar gemaakt, omdat zij van mening is dat recht bestaat op een IVA-uitkering.

Standpunten partijen

3. Eiseres voert – samengevat – aan dat er geen wettelijke grondslag is voor het toekennen van voorschotten en ook niet voor het toerekenen van de voorschotten aan de werkgevers. Eiseres verwijst daarbij naar een uitspraak van 6 oktober 2021 van rechtbank Limburg, [1] (
die inmiddels is bevestigd door de Centrale Raad van Beroep, CRvB [2] ) over het toerekenen van voorschotten aan eigenrisicodragers. Naar analogie geldt dit volgens eiseres ook voor het toerekenen aan werkgevers voor de gedifferentieerde premie. Eiseres stelt dat zij wordt opgezadeld met extra kosten in de gedifferentieerde premie werkhervattingskas.
4. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat een besluit waarbij een voorschot op een uitkering wordt toegekend niet gaat over de premietoerekening. De premietoerekening zal eerst in de toekomst plaatsvinden op basis van de toegekende WIA-uitkeringen.

Procesbelang

5. Eiseres is geen eigenrisicodrager voor de betaling van de WIA-uitkering van haar (ex-)werknemers, maar ondervindt alleen gevolgen via de verschuldigde gedifferentieerde WGA-premie. In zijn uitspraak van 10 mei 2023 heeft de CRvB in een geval dat grote gelijkenis vertoont met de onderhavige zaak geoordeeld dat geen procesbelang aanwezig is. [3] De rechtbank ziet geen aanleiding voor een andersluidend oordeel in deze zaak. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
6. Voor het aannemen van procesbelang is vereist dat het resultaat dat de indiener van het bezwaarschrift, beroepschrift of hoger beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren daarvan voor de betrokkene feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd. [4]
7. Wat eiseres ter onderbouwing van haar procesbelang heeft aangevoerd kan de rechtbank niet volgen. Niet duidelijk is waar eiseres de stelling op baseert dat het oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het verstrekte voorschot, van belang is voor de uiteindelijke gedifferentieerde WGA-premie die eiseres verschuldigd is in verband met de toegekende WIA-uitkering aan [(ex) werknemer 2] . Wat eiseres heeft aangevoerd over de rechtsgeldigheid van het verleende voorschot betreft een louter formeel of principieel belang. Dit is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
8. De stelling van eiseres dat zij schade heeft geleden als gevolg van de besluitvorming van verweerder, maakt dit niet anders. De omstandigheid dat schade is geleden als gevolg van bestuursrechtelijke besluitvorming kan tot het oordeel leiden dat een actueel procesbelang aanwezig is. Daarvoor is echter vereist dat de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuursrechtelijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. [5] In het geval van eiseres is hiervan geen sprake. Dat eiseres schade zou lijden door de voorschotverstrekking is op geen enkele manier onderbouwd. Onder deze omstandigheden wordt op voorhand onaannemelijk geacht dat eiseres schade heeft geleden.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.