ECLI:NL:RBNHO:2023:8270

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
10437198 WM
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve sanctie wegens overtreding van een geslotenverklaring in beide richtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie, opgelegd aan de betrokkene wegens het handelen in strijd met een geslotenverklaring. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 7 juni 2023 was de gemachtigde van de betrokkene, A. Khadri, aanwezig, maar de betrokkene zelf was niet verschenen. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de ingediende verweren van de gemachtigde, die onder andere aanvoerde dat de hoorplicht was geschonden en dat er geen waarschuwingsbrief was verzonden, zoals vereist in het Beleidskader digitale handhaving.

De kantonrechter oordeelde dat de schending van de hoorplicht niet leidde tot een automatische matiging van de boete met 25 procent, zoals door de gemachtigde was verzocht. De kantonrechter stelde vast dat de gemachtigde wel degelijk was gehoord en dat de schending van de hoorplicht in dit geval niet gelijkgesteld kon worden met eerdere uitspraken van het hof waarin de hoorplicht was geschonden bij betrokkenen zonder professionele bijstand. De kantonrechter concludeerde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was komen vast te staan en dat de opgelegde boete terecht was. Het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie werd gegrond verklaard, maar het beroep tegen de boete zelf werd ongegrond verklaard. De kantonrechter wees ook het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 10437198 \ WM VERZ 23-240
CJIB-nummer : 251254598
Uitspraakdatum : 21 juni 2023
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : Verkeersboete.nl

1.Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

1.1.
Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 juni 2023. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Betrokkene is niet verschenen. Namens gemachtigde van betrokkene is A. Khadri verschenen. De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

2.Overwegingen

2.1.
De gedraging
De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: als bestuurder handelen in strijd met een geslotenverklaring in beide richtingen.
2.2.
Het verweer tegen de opgelegde boete
Betrokkene is het niet eens met de opgelegde boete en door gemachtigde van betrokkene is namens betrokkene aangevoerd dat niet is voldaan aan de vereisten uit het Beleidskader digitale handhaving geslotenverklaringen en voetgangersgebieden (verder: Beleidskader), omdat er geen waarschuwingsbrief is verzonden en verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 16 in de uitspraak van het hof [1] . De gemachtigde van betrokkene stelt ook dat de verbalisant onbevoegd was om de boete op te leggen, omdat niet uit de stukken blijkt of er instemming is verleend om te handhaven. Tevens voert gemachtigde aan dat de hoorzitting niet fysiek heeft plaatsgevonden en er dus een matiging van de boete dient plaats te vinden van 25 procent. Verder is sprake van een onduidelijke situatie en heeft betrokkene in een keer meerdere boetes ontvangen.
Ter zitting heeft de gemachtigde de andere in het schriftelijke beroep genoemde (aanvullende) gronden laten vallen.
2.3.
Het standpunt van de vertegenwoordiger van de officier van justitie
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld dat de hoorplicht inderdaad is geschonden. Dit leidt tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie, maar niet tot matiging van 25 procent, zoals gemachtigde aangeeft. Voor het overige heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
2.4.
De beoordeling van het verweer met betrekking tot de hoorplicht
De gemachtigde van betrokkene heeft gesteld dat de boete moet worden verlaagd met 25 procent, omdat betrokkene in het administratief beroep bij de officier van justitie niet is gehoord. Daarbij is verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. [2] In die uitspraak heeft het hof geoordeeld dat bij betrokkenen die zonder hulp van een (professioneel) gemachtigde in beroep gaan, de officier van justitie structureel het recht schendt om te worden gehoord. Het hof heeft daarom de boete met 25 procent verlaagd, mede omdat er geen concreet zicht bestaat op een oplossing daarvoor.
De gemachtigde van betrokkene heeft op zichzelf gelijk dat de officier van justitie ook in dit geval de hoorplicht heeft geschonden. De gemachtigde en betrokkene zijn namelijk niet ‘fysiek’ gehoord door de officier van justitie. Er is ook geen toestemming gegeven om daarvan af te zien. Het beroep is daarom gegrond en de beslissing van de officier van justitie zal worden vernietigd wegens een schending van de hoorplicht.
De kantonrechter ziet echter geen aanleiding om de boete met 25 procent te verlagen. De schending van de hoorplicht die hier aan de orde is, kan niet gelijk worden gesteld met de schending waarover het hof oordeelde. In dit geval gaat het niet om een betrokkene die zonder professioneel gemachtigde in beroep is gegaan, maar werd betrokkene bijgestaan door een gemachtigde. Bovendien is die gemachtigde door de officier van justitie in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en is daarvan ook gebruik gemaakt. Er is dus geen sprake van het geheel achterwege laten van iedere vorm van horen van een betrokkene zonder gemachtigde. Overigens is het de kantonrechter ambtshalve bekend dat professioneel gemachtigden maar zeer zelden betrokkenen meenemen naar een (hoor)zitting, zodat de schending van de hoorplicht in dit soort gevallen ook in zoverre een ander karakter en gevolg heeft dan in de uitspraak van het hof.
2.5.
De beoordeling van de verweren met betrekking tot het Beleidskader
2.5.1.
De waarschuwingsbrief
De kantonrechter overweegt dat het verweer met betrekking tot de waarschuwingsbrief niet op gaat, omdat alleen in de eerste periode van de digitale handhaving door de gemeente een waarschuwingsbrief hoeft te worden verstuurd. Het is ambtshalve bekend dat dit geen reden is voor nader onderzoek zoals in de door gemachtigde van betrokkene genoemde uitspraak is gebeurd. Overtredingen van deze geslotenverklaring worden sinds 2017 via een camera geregistreerd. Deze waarschuwingsperiode was op 6 juli 2022 - de datum van de gedraging in de onderhavige zaak - derhalve ruimschoots verstreken.
2.5.2.
De schouw en vooraankondiging
De kantonrechter stelt vast dat aan de voorwaarden van de beleidsregels wordt voldaan. Op de foto van de gedraging die zich bij de stukken bevindt is weliswaar geen C-bord zichtbaar en evenmin dat het voertuig dat bord is gepasseerd, maar bij de stukken bevinden zich wel schouwrapporten waaruit dit volgt. Uit die schouwrapporten blijkt dat door de verbalisant maandelijks een schouw is gedaan, vóór en na de datum van de gedraging(en), en dat is vastgesteld dat het C-bord aanwezig was, zowel vóór het begin van de geslotenverklaring als bij de ingang van de geslotenverklaring. Daaruit volgt ook dat het voertuig van betrokkene, op het moment van het nemen van de foto, het C-bord is gepasseerd. Aan de hand van die schouwrapporten heeft de officier van justitie voldoende onderbouwd dat ten tijde van de gedraging het C-bord was geplaatst en is gepasseerd. Voor wat betreft de plaatsing van vooraankondigingsborden merkt de kantonrechter op dat geen rechtsregel voorschrijft dat een geslotenverklaring met eerder geplaatste borden wordt aangekondigd. Dat betrokkene het een onduidelijke situatie vindt en het bord niet heeft gezien komt voor rekening en risico van betrokkene.
2.6.
De beoordeling van het verweer met betrekking tot de bevoegdheid
Op zichzelf volgt uit de Regeling domeinlijsten Boa (hierna: Regeling) dat digitaal handhaven slechts mogelijk is na instemming van het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie.
Maar ook als uit de stukken niet blijkt van die instemming, moet worden aangenomen dat de ambtenaar (van de gemeente) bevoegd was om de boete op te leggen. Uitgangspunt is immers dat in beginsel van de bevoegdheid van de ambtenaar mag worden uitgegaan. [3] Alleen als gemotiveerd wordt betwist dat sprake is van de hiervoor genoemde instemming, kan er aanleiding zijn om aan de bevoegdheid van de ambtenaar te twijfelen. Dat is hier niet het geval.
Daarbij komt dat de Regeling wat betreft de toetsing van de instemming door het Openbaar Ministerie verwijst naar eerdergenoemd Beleidskader, en dat zowel de Regeling als het Beleidskader zich in dit verband primair richten tot de gemeenten. De kantonrechter ziet daarom geen grond om aan te nemen dat de volgens de Regeling vereiste instemming een beleidsregel is waarop betrokkene een beroep kan doen. Ook in de rechtspraak is die instemming niet aangemerkt als een beleidsregel omtrent de wijze waarop gemeentelijke buitengewoon opsporingsambtenaren van hun bevoegdheid om een boete op te leggen gebruik dienen te maken. [4] Het verweer faalt dan ook.
2.7.
De beoordeling van de gedraging waarvoor de boete is opgelegd
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden – met name uit de verklaring van de verbalisant – voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Betrokkene heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Het verweer dat onderhavige boete moet worden vernietigd, omdat er sprake is van openstapeling van boetes, gaat niet op. Deze boete is namelijk de eerste boete die aan betrokkene is opgelegd en dus terecht. De kantonrechter ziet in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd ook geen reden om de boete te matigen. Het beroep tegen de beschikking waarbij de boete is opgelegd wordt daarom ongegrond verklaard.
2.8.
Proceskosten
De kantonrechter zal het verzoek om een proceskostenvergoeding afwijzen. Gelet op de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. [5]
De uitspraak
De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
‒ verklaart het beroep tegen de beschikking waarbij de boete is opgelegd ongegrond;
‒ wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.H. Lips, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 110,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending:

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 maart 2023, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:GHARL:2023:2706.
2.Vgl. de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 november 2022, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:GHARL:2022:9934.
3.Vgl. het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2022, te vinden op rechtspraak.nl met zoekterm ECLI:NL:GHARL:2022:3347.
4.Vgl. het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 september 2022, te vinden op rechtspraak.nl met zoekterm ECLI:NL:GHARL:2022:7566.
5.Vgl. uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 april 2020, te vinden op www.rechtspraak.nl met zoekterm ECLI:NL:GHARL:2020:3336.