ECLI:NL:RBNHO:2023:6848

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
9807110 / CV EXPL 22/1814 en 10065488 / CV EXPL 22-4064
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding door werkgever wegens onrechtmatige handelingen van werknemer

In deze zaak vordert een werkgever schadevergoeding van € 1.806.933,96 van haar werknemer, die onrechtmatig geld heeft overgemaakt van de bankrekening van de werkgever naar zijn eigen rekeningen. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer opzettelijk heeft gehandeld en wijst de vordering van de werkgever toe. Daarnaast vordert de werkgever ook een bedrag van € 750.397,00 van de echtgenote van de werknemer, die in gemeenschap van goederen met hem is getrouwd, op basis van onverschuldigde betaling. De kantonrechter oordeelt dat de echtgenote ook aansprakelijk is voor de terugbetaling van dit bedrag, ondanks haar verweer dat zij niet op de hoogte was van de onrechtmatige handelingen van haar man. De kantonrechter wijst beide vorderingen toe en legt de proceskosten bij de gedaagden neer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9807110 / CV EXPL 22/1814 en 10065488 / CV EXPL 22-4064 (SJ)
Uitspraakdatum: 24 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
[eiser] .
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. R. van der Hooft
tegen
[gedaagde 1]en
[gedaagde 2]
wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder te noemen: [gedaagden]
gemachtigde: mr. Y. van Mierloo
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een werkgever vergoeding van de schade die zij heeft geleden als gevolg van het handelen van haar werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De kantonrechter is van oordeel dat er sprake is opzet door de werknemer en wijst het verzoek van de werkgever toe. Het hiermee samenhangende verzoek van de werkgever om de echtgenote van de werknemer te veroordelen tot terugbetaling van de bedragen die de werknemer zonder rechtsgrond naar haar bankrekening heeft overgemaakt, heeft de kantonrechter ook toegewezen.

1.Het procesverloop

In de zaak met kenmerk 9807110 / CV EXPL 22/1814
1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 15 maart 2022 een vordering tegen [gedaagde 1] ingesteld. [gedaagde 1] heeft een incidentele conclusie genomen waarin wordt gesteld dat de kantonrechter onbevoegd is. Verder wordt verzocht om deze zaak te voegen met de procedure met zaaksnummer C/15/326993 tussen [eiser] en [gedaagde 2] , de echtgenote van [gedaagde 1] . Ook is geantwoord in de hoofdzaak en daarbij is een voorwaardelijke tegenvordering ingediend. [eiser] heeft schriftelijk gereageerd op de incidentele conclusie en het verzoek om voeging.
1.2.
In het vonnis van 17 augustus 2022 heeft de kantonrechter de vordering om de zaak te verwijzen naar de sector handelsrecht afgewezen en bepaald dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
In de zaak met kenmerk 10065488 / CV EXPL 22-4064
1.3.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 18 maart 2022 een vordering tegen [gedaagde 2] ingesteld bij de sector civiel van deze rechtbank. [gedaagde 2] heeft een incidentele vordering tot voeging ingediend en geantwoord in de hoofdzaak.
1.4.
In het vonnis van 17 augustus 2022 heeft de handelsrechter de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de kantonrechter verwezen.
In beide zaken
1.5.
Op 12 april 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen en hun gemachtigden zijn verschenen. De zaken zijn gelijktijdig behandeld. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.6.
Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brieven van 31 maart 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een onderneming die zich toelegt op de import en verkoop van seizoensdecoratie.
2.2.
[gedaagde 1] was van 1 december 1986 tot 7 maart 2022 bij [eiser] werkzaam als de hoofd administratie op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.3.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] zijn in gemeenschap van goederen gehuwd.
2.4.
[eiser] maakt gebruik van de diensten van Deutsche Bank bij het afhandelen van haar betalingsverkeer.
2.5.
Begin 2022 is [eiser] door Deutsche Bank geïnformeerd dat er sprake is van overboekingen van de bankrekening van [eiser] bij Deutsche Bank op bankrekeningen ten name van [gedaagde 1] bij verschillende banken, waarbij gebruik is gemaakt van een schijnindicatie voor zakelijke begunstigden, terwijl [gedaagde 1] feitelijk de begunstigde was.
2.6.
Op 2 maart 2022 heeft [eiser] [gedaagde 1] geconfronteerd met de bevindingen van de Deutsche Bank en [gedaagde 1] per direct op non-actief gesteld voor een periode van één week om nader onderzoek te doen.
2.7.
Op 7 maart 2022 heeft [eiser] de onderzoeksbevindingen met [gedaagde 1] besproken. [gedaagde 1] heeft aan het begin van het gesprek een excuusbrief overgelegd. Bij die gelegenheid heeft [eiser] [gedaagde 1] op staande voet ontslagen omdat hij substantiële bedragen zonder grond heeft overgemaakt van de bankrekening van [eiser] naar bankrekeningen waarover [gedaagde 1] kan/kon beschikken.
2.8.
Het ontslag op staande voet is bevestigd in de brief van 7 maart 2022. Verder staat in deze brief dat uit het onderzoek is gebleken dat sprake is van een saldo van overboekingen van € 1.806.933,-. [eiser] heeft [gedaagde 1] aansprakelijk gesteld voor alle schade die [eiser] heeft ondervonden en zal ondervinden als gevolg van het handelen van [gedaagde 1] .

3.De vordering

Ten aanzien van [gedaagde 1]
3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van € 1.806.933,96, te vermeerderen met de wettelijke rente over de bedragen die door [gedaagde 1] wederrechtelijk zijn overgemaakt van de bankrekening van [eiser] naar de bankrekeningen waarover [gedaagde 1] de beschikking heeft/had, van de datum dat de betreffende bedragen zijn afgeboekt van de bankrekening van [eiser] tot de dag dat deze bedragen zijn terugbetaald door [gedaagde 1] aan [eiser] en tot betaling van de beslagkosten en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde 1] opzettelijk, dan wel bewust roekeloos, in strijd met goed werknemerschap en zijn arbeidsovereenkomst heeft gehandeld door in de periode van 2013 tot en met 2022 zonder grondslag en met een schijnindicatie in totaal een bedrag van € 1.806.933,96 te hebben overgemaakt van de bankrekening van [eiser] naar bankrekeningen waarover hij dan wel [gedaagde 2] kon beschikken. Daarom is [gedaagde 1] op grond van artikel 7:661 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk voor de schade die [eiser] hierdoor heeft geleden. Verder stelt [eiser] dat [gedaagde 1] op grond van een onrechtmatige daad dan wel ongerechtvaardigde verrijking aansprakelijk is voor de schade van [eiser] .
Ten aanzien van [gedaagde 2]
3.3.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van € 909.466,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over de bedragen die door [gedaagde 1] wederrechtelijk van de bankrekening van [eiser] zijn overgeboekt vanaf de datum dat de betreffende bedragen zijn afgeboekt van de bankrekening van [eiser] tot de dag dat deze bedragen zijn terugbetaald door [gedaagde 2] aan [eiser] en tot betaling van de beslagkosten en de proceskosten.
3.4.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde 2] draagplichtig is voor de helft van de schulden van [gedaagde 1] omdat zij in gemeenschap van goederen met [gedaagde 1] is getrouwd. Daarnaast stelt [eiser] dat [gedaagde 2] schadeplichtig is richting [eiser] uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking dan wel onverschuldigde betaling dan wel onrechtmatige daad ter hoogte van € 750.397,00. In de periode van circa negen jaar heeft [gedaagde 1] dit bedrag van de bankrekening van [eiser] naar de bankrekeningen van [gedaagde 2] overgemaakt.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde 1] erkent dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. Hij heeft hiervan veel spijt en is bereid om de daadwerkelijk door [eiser] geleden schade te vergoeden. [gedaagde 1] betwist echter de hoogte van de vordering omdat deze niet is onderbouwd door [eiser] en nergens uit blijkt dat deze bedragen zijn overgemaakt. Daarbij is het niet zo dat hij en [gedaagde 2] een enorm luxe en rijk leven leiden. Volgens [gedaagde 1] mocht hij jaarlijks – net als andere collega’s van [eiser] – van de directie van [eiser] een (aantal) bonus(sen) aan zichzelf uitkeren. Deze bonus zou dan in de boekhouding ‘weg moeten worden gewerkt’ en werd jaarlijks rond augustus uitgekeerd. Het bedrag veranderde telkens zodat ‘het niet op zou vallen’. De bonus heeft [gedaagde 1] om fiscale redenen deels op zijn eigen bankrekening overgemaakt en deels op de bankrekening van [gedaagde 2] . [gedaagde 1] kan moeilijk verkroppen dat er nu een probleem wordt gemaakt van de wellicht fiscaal onrechtmatige overboekingen. Zeker omdat alles in opdracht is gegaan van zijn directe leidinggevende. Verder merkt hij op dat de vermeende vorderingen van langer dan 5 jaar voor de datum van de dagvaarding zijn verjaard. In dit verband voert [gedaagde 1] aan dat de jaarrekening ook altijd door de audits is gekomen en dat dergelijke bedragen hadden moeten opvallen.
4.2.
[gedaagde 2] voert aan dat zij gebrekkig Nederlands spreekt en dat [gedaagde 1] vanaf de oprichting van haar zaak de administratie beheert. Verder voert zij aan dat uit de excuusbrief van [gedaagde 1] blijkt dat hij volledig buiten haar om heeft gehandeld. Zij is nimmer ervan op de hoogte geweest dat [gedaagde 1] onrechtmatig overboekingen naar eigen rekeningnummers zou hebben uitgevoerd. Pas bij dagvaarding is zij bekend worden met de bedragen waarover het hier gaat. [gedaagde 2] voert aan dat zij een dergelijke vordering niet kan betalen aangezien zij dit geld nimmer tot haar beschikking heeft gehad. Het is niet zo dat zij en [gedaagde 1] een enorm luxe en rijk leven leiden. Daarnaast is het haar niet duidelijk waarop de draagplicht van 50% is gebaseerd als echtgenote van [gedaagde 1] en waarom zij afzonderlijk is gedagvaard. Zij is ook niet verrijkt ten koste van [eiser] omdat [gedaagde 1] de beschikking had over deze bankrekeningen en is zij nimmer de ontvanger is geweest van enig onverschuldigd betaald bedrag. Verder is er geen sprake van een onrechtmatige daad omdat zij nimmer bekend was met de overboekingen. De schade die [eiser] aangeeft te hebben geleden, is niet ontstaan door enige handeling van [gedaagde 2] .
4.3.
[gedaagden] vorderen bij wijze van voorwaardelijke tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt om de (derden-)beslagen gelegd op de woning en de bankrekeningen ten laste van [gedaagden] op te heffen, in geval de vordering van [eiser] wordt afgewezen.
4.4.
[eiser] heeft de tegenvordering gemotiveerd betwist.

5.De beoordeling

de vordering en de voorwaardelijke tegenvordering
5.1.
De vordering en de voorwaardelijke tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
de vordering
ten aanzien van [gedaagde 1]
5.2.
De zaak gaat om de vraag of [gedaagde 1] als (ex-)werknemer van [eiser] aan [eiser] een schadevergoeding moet betalen wegens fraude en verduistering in dienstbetrekking.
5.3.
Op grond van artikel 7:661 lid 1 BW is de werkgever die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgeer tot vergoeding van die schade is gehouden, te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk, tenzij de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid.
5.4.
[gedaagde 1] heeft in zijn excuusbrief [1] , in de conclusie van antwoord en ter zitting erkend, dat hij onrechtmatig richting [eiser] heeft gehandeld. Ter zitting heeft [gedaagde 1] nader verklaard dat hij als hoofd administratie bij [eiser] in de periode van 2013 tot en met 2022 valse facturen maakte met behulp van facturen waarmee relaties van [eiser] kosten in rekening brachten aan [eiser] . Verder heeft [gedaagde 1] verklaard dat hij de bedragen die op de vervalste facturen stonden, heeft overgemaakt van de bankrekening van [eiser] naar bankrekeningen die op zijn naam en op naam van [gedaagde 2] / [bedrijf] stonden. Ook heeft [gedaagde 1] bevestigd dat hij de online bankafschriften vervolgens manipuleerde, zodat het erop leek dat sprake was van een betaling aan een relatie van [eiser] op de bankrekening van de relatie van [eiser] . Deze valse facturen en gemanipuleerde bankafschriften waren niet van echt te onderscheiden en werden door [gedaagde 1] opgenomen in de boekhouding.
5.5.
Hieruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat bij de onrechtmatige betalingen door [gedaagde 1] sprake was van opzet als bedoeld in artikel 7:661 lid 1 BW, zodat [gedaagde 1] al op die grond aansprakelijk is voor de schade die [eiser] als gevolg daarvan heeft geleden. Dit betekent dat hetgeen [eiser] subsidiair en meer subsidiair aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, verder onbesproken kan blijven.
5.6.
De hoogte van de schade van [eiser] heeft [gedaagde 1] betwist. Maar hij betwist niet de juistheid van de door [eiser] overgelegde bankafschriften van Deutsche Bank en de kantonrechter heeft ook geen reden om aan de juistheid hiervan te twijfelen. Uit deze bankafschriften blijkt dat er in de periode van 2016 tot en met 2022 bedragen zijn overgemaakt naar de bankrekeningen van [gedaagden] / [bedrijf] . Voor de jaren vóór 2016 heeft [eiser] gewezen op productie 6. Dit is een door Deutsche Bank opgestelde lijst met transacties. Ter zitting heeft [gedaagde 1] de juistheid van deze lijst niet langer betwist. De kantonrechter overweegt dat op basis van de bankafschriften en de lijst kan worden vastgesteld dat in totaal een bedrag van € 1.806.933,96 onrechtmatig is overgeboekt. Dat [gedaagde 1] de juistheid van dit bedrag niet heeft kunnen nagaan aan de hand van zijn eigen bankafschriften in verband met het beslag, is niet relevant omdat dit, uitgaande van de juistheid van de gegevens van Deutsche Bank, niet tot een andere uitkomst leidt. Hiermee is [gedaagde 1] dus niet in zijn belangen geschaad.
5.7.
De stelling van [gedaagde 1] dat het zou gaan om een jaarlijkse bonus, volgt de kantonrechter niet. Dat [gedaagde 1] in een periode van negen jaar recht zou hebben een bonus van € 1.806.933,96, heeft [eiser] gemotiveerd weersproken en acht de kantonrechter, gelet op de hoogte van het salaris van [gedaagde 1] , ook niet geloofwaardig. Daarbij heeft [eiser] ter zitting verklaard dat [gedaagde 1] een jaarlijkse bonus van € 7.000,00 per jaar ontving en dat dit werd betaald op het bij [eiser] bekende bankrekeningnummer van [gedaagde 1] , waarop ook zijn salaris werd overmaakt. Verder heeft [eiser] verklaard dat het voor haar niet fiscaal voordelig is om een bonus op een andere wijze te administreren en dat zij daartoe dan ook geen opdracht heeft gegeven. Dit alles heeft [gedaagde 1] ter zitting niet weersproken. De kantonrechter gaat aan dit standpunt van [gedaagde 1] dan ook voorbij.
5.8.
Ten aanzien van het door [gedaagde 1] gedane beroep op verjaring overweegt de kantonrechter het volgende.
5.9.
Artikel 3:310 lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade, waarvan hier sprake is, verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon aldus worden opgevat dat het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade dan wel het enkele vermoeden welke persoon voor de schade aansprakelijk is, niet volstaat. [2] De verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – heeft verkregen dat schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Het antwoord op de vraag op welk tijdstip de verjaringstermijn is gaan lopen, is afhankelijk van de relevante omstandigheden van het geval. [3]
5.10.
Het is aan [gedaagde 1] , die een beroep doet op verjaring, om te bewijzen dat daarvan sprake is. Daarin is [gedaagde 1] niet geslaagd. [eiser] heeft namelijk onweersproken gesteld dat zij pas bekend is geraakt met de schade en met [gedaagde 1] als de daarvoor aansprakelijke persoon, nadat zij hierover is geïnformeerd door Deutsche Bank begin 2022. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid daarvan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat [eiser] , gelet op de gewiekste wijze waarop [gedaagde 1] te werk is gegaan, ook hiermee niet eerder bekend kon raken. Gelet op de verklaring van [gedaagde 1] ter zitting is de kantonrechter met [eiser] van oordeel dat aan de hand van de door [gedaagde 1] gevoerde administratie bij [eiser] niet was vast te stellen dat [gedaagde 1] , zonder daar recht op te hebben, bedragen van de bankrekening van [eiser] naar zijn bankrekeningen en naar die van [gedaagde 2] heeft overgemaakt. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat de (externe) accountant van [eiser] dit bij de controle van de jaarrekeningen niet heeft opgemerkt. Dat betekent dat de verjaringstermijn begin 2022 is gaan lopen. Aangezien de dagvaarding in deze zaak op 15 maart 2022 is uitgebracht, is van verjaring dus geen sprake.
5.11.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal toewijzen en [gedaagde 1] zal veroordelen tot terugbetaling van € 1.806.933,96.
5.12.
Vast staat dat [gedaagde 1] dit bedrag niet heeft terugbetaald, zodat de gevorderde wettelijke rente ook zal worden toegewezen.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde 1] , omdat hij ongelijk krijgt. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.14.
De kantonrechter zal de door [eiser] gevorderde nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. [4] Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten.
5.15.
De door [eiser] gevorderde kosten in verband met het leggen van conservatoir beslag op de woning en de bankrekeningen van [gedaagde 1] komen eveneens voor toewijzing in aanmerking. Niet gesteld of gebleken is dat het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was.
ten aanzien van [gedaagde 2]
5.16.
Deze zaak gaat om de vraag of [gedaagde 2] richting [eiser] verplicht is tot terugbetaling van de bedragen die [gedaagde 1] naar haar bankrekeningen heeft overgemaakt.
5.17.
[eiser] heeft haar vordering op basis van de huwelijksgoederengemeenschap ingetrokken, zodat de kantonrechter dit verder buiten beschouwing laat.
5.18.
Op grond van hetgeen hiervoor onder 5.5. is overwogen, staat vast dat [gedaagde 1] zonder rechtsgrond bedragen heeft overgemaakt naar bankrekeningen die op naam van [gedaagde 2] en [bedrijf] staan. Verder staat vast dat deze rekeningen van haar zijn en dat zij eigenaar is van [bedrijf] . Dit heeft tot gevolg dat [gedaagde 2] de bedragen moet terug betalen aan [eiser] op grond van onverschuldigde betaling. [5] Het standpunt van [gedaagde 2] dat de bedragen niet aan haar ten goede zijn gekomen omdat zij niet op de hoogte was van de administratie, maakt dit oordeel niet anders. Dit ziet namelijk op de vraag of er al dan niet sprake is van ongerechtvaardigde verrijking en doet niets af dat aan het feit de bedragen onverschuldigd zijn betaald en [eiser] op die grond aanspraak heeft op terugbetaling door [gedaagde 2] .
5.19.
De vraag of er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking of een onrechtmatige daad door [gedaagde 2] laat de kantonrechter, gelet op het voorgaande, verder buiten beschouwing.
5.20.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal toewijzen en [gedaagde 2] zal veroordelen tot terugbetaling van € 750.397,00.
5.21.
Vast staat dat [gedaagde 2] dit bedrag niet heeft terugbetaald, zodat de gevorderde wettelijke rente ook zal worden toegewezen.
5.22.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde 2] , omdat zij ongelijk krijgt.
De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.23.
De kantonrechter zal de door [eiser] gevorderde nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. [6] Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten.
5.24.
De door [eiser] gevorderde kosten in verband met het leggen van conservatoir beslag op de bankrekeningen van [gedaagde 2] komen eveneens voor toewijzing in aanmerking. Niet gesteld of gebleken is dat het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was.
de conclusie ten aanzien van [gedaagden]
5.25.
De kantonrechter concludeert dat [gedaagde 1] zal worden veroordeeld tot terugbetaling aan [eiser] van € 1.806.933,96 en dat [gedaagde 2] zal worden veroordeeld tot terugbetaling aan [eiser] van € 750.397,00. Dit laat onverlet dat het bedrag dat door [gedaagden] gezamenlijk aan [eiser] moet worden terugbetaald in totaal € 1.806.933,96 bedraagt.
de voorwaardelijke tegenvordering
5.26.
De voorwaarde waaronder het tegenverzoek is gedaan, is niet vervuld, omdat de vordering van [eiser] niet wordt afgewezen. Het tegenverzoek hoeft dus niet te worden beoordeeld en er hoeft niet op te worden beslist.

6.De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van [gedaagde 1]
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiser] van € 1.806.933,96, te vermeerderen met de wettelijke rente over de door [gedaagde 1] onrechtmatig overgemaakte bedragen vanaf de datum waarop de betreffende bedragen zijn afgeboekt van de rekening van [eiser] tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 105,31
griffierecht € 708,00
salaris gemachtigde € 3.174,00 ;
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiser] van de beslagkosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
betekeningskosten € 1.532,26
griffierecht € 676,00
salaris gemachtigde € 1.587,00 ;
vermeerderd met de wettelijke rente over de beslagkosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
ten aanzien van [gedaagde 2]
6.6.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiser] van € 750.397,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over de door [gedaagde 1] onrechtmatig overgemaakte bedragen vanaf de datum waarop de betreffende bedragen zijn afgeboekt van de rekening van [eiser] tot aan de dag van de gehele betaling;
6.7.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 105,31
griffierecht € 708,00
salaris gemachtigde € 2.118,00 ;
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.8.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiser] van de beslagkosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
betekeningskosten € 605,94
griffierecht € 676,00
salaris gemachtigde € 1.059,00 ;
vermeerderd met de wettelijke rente over de beslagkosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.10.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie productie 4 van [eiser] .
2.Zie HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:627.
3.Zie HR R 9 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1603.
4.Zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.
5.Zie artikel 6:203 BW
6.Zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.