ECLI:NL:RBNHO:2023:6106

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
15-124548-22, rekest 22-028032
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis en kosten van rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om schadevergoeding op grond van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, die op 18 mei 2022 in verzekering was gesteld, verzocht om vergoeding van immateriële schade en kosten van rechtsbijstand, na te zijn geschorst uit voorlopige hechtenis op 12 augustus 2022. De officier van justitie had besloten de verzoeker niet verder te vervolgen, wat leidde tot een beleidssepot. De rechtbank heeft de verzoeker niet in raadkamer zien verschijnen, maar heeft wel de gemachtigde advocaat en de officier van justitie gehoord.

De rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren die een vergoeding op grond van artikel 533 Sv rechtvaardigden, omdat de verzoeker zijn voorarrest aan zijn eigen gedrag had te wijten. Wel werd er een gedeeltelijke vergoeding van € 4.680,- toegekend op basis van artikel 530 Sv, bestaande uit € 4.000,- voor de schade als gevolg van het uitgezeten voorarrest en € 680,- voor de kosten van de raadsman voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift. De rechtbank benadrukte dat de beslissing om voorlopige hechtenis toe te passen door het Openbaar Ministerie was genomen in het belang van de veiligheid, gezien de ernst van de beschuldigingen tegen de verzoeker.

De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de verzoeker is in de gelegenheid gesteld om binnen een maand hoger beroep aan te tekenen. De tenuitvoerlegging van de beslissing is bevolen, onder vermelding van de details voor de betaling aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Alkmaar
parketnummer : 15-124548-22
raadkamernummer : 22-028031 en 22-028032
datum : 31 mei 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker],

[geboortedatum],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. I.A. van Straalen,
advocaat te 's-Gravenhage, (Statenlaan 26, 2582 GM 's-Gravenhage),
hierna te noemen: de verzoeker.

Feiten

De verzoeker is op 18 mei 2022 in verzekering gesteld en met ingang van 12 augustus 2022 geschorst uit de voorlopige hechtenis en in vrijheid gesteld.
De officier van justitie heeft beslist de verzoeker niet verder te vervolgen en heeft dat bij brief van 20 september 2022 aan verzoeker meegedeeld. Deze beslissing is onherroepelijk geworden.

Procedure

Het verzoekschrift is op 8 december 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 17 mei 2023 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de verzoeker, mr. E.H. de Bruijn en de officier van justitie op zitting gehoord.
De verzoeker is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Verzoek

Het verzoek strekt tot:
  • vergoeding van de immateriële schade die verzoeker als gevolg van de ten onrechte ondergane verzekering heeft geleden tot een bedrag van in totaal € 390,-.
  • vergoeding van de immateriële schade die verzoeker als gevolg van de ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis heeft geleden tot een bedrag van in totaal € 8.400,-.
  • het toekennen van een vergoeding van in totaal € 6.245,03 wegens de kosten van de raadsman.
  • het toekennen van een vergoeding van de kosten van een raadsman voor het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van dit verzoek tot een bedrag van € 680,-.
De raadsvrouw heeft in raadkamer namens verzoeker in aanvulling op het verzoekschrift het volgende naar voren gebracht:
Het enkele feit dat sprake is van een beleidssepot hoeft niet te betekenen dat gronden van billijkheid ontbreken. De raadkamer zal in de eerste plaats dienen te beoordelen of sprake is van een strafzaak welke, indien tot verdere vervolging zou zijn overgegaan, onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid. Hier is in dit geval geen sprake van. Het is, sterker nog, zeer onwaarschijnlijk dat deze kwestie tot een veroordeling zou hebben geleid.
Cliënt was ten tijde van het feit door deze psychose daadwerkelijk ontoerekeningsvatbaar. Dit wordt dan ook door het Openbaar Ministerie als dusdanig gecommuniceerd met het slachtoffer. De strafzaak tegen cliënt was waarschijnlijk geëindigd in ontslag van alle rechtsvervolging, gelet op deze ontoerekeningsvatbaarheid. Nu de zaak tegen cliënt niet onmiskenbaar in een veroordeling zou zijn geëindigd en op grond van redelijkheid en billijkheid verzoek ik tot gegrondverklaring van de verzoekschriften.
Cliënt heeft blanco documentatie. En wellicht ten overvloede vermeld ik dat cliënt direct (na stabilisatie) zich berouwvol, open en meewerkend heeft opgesteld.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen het toekennen van de gevraagde vergoeding.
Het is zeer waarschijnlijk dat deze strafzaak tot een veroordeling zou hebben geleid. Er is voldoende wettig en overtuigend bewijs dat er sprake is van een strafbaar feit.
De raadsvrouw geeft aan dat het de keuze van het Openbaar Ministerie is geweest om voorlopige hechtenis toe te passen en niet om meneer heen te zenden met een dagvaarding en een crisismaatregel aan te vragen. Het gaat hier echter om een pleger van een zeer ernstig strafbaar feit, een zedendelict, waarbij de zorg is geweest of het veilig was om hem heen te zenden. Er is destijds voor gekozen om hem binnen het strafrecht te houden en om een dubbel rapportage aan te vragen in verband met de het mogelijk opleggen van een TBS-maatregel. De reden dat de zaak is geseponeerd is dat meneer de Duitse nationaliteit heeft en in Duitsland woont. Er is voor gekozen om hem naar Duitsland te laten vertrekken, zodat daar een behandeling kan aanvangen en monitoring kan plaatsvinden. Er is sprake van een beleidssepot.
Bij deze stand van zaken zijn daarom geen gronden van billijkheid die een vergoeding op grond van artikel 533 Sv rechtvaardigen.
Dit geldt ook voor het verzoek op grond van artikel 530 Sv. De advocaatkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Ik verzoek u om de verzoeken af te wijzen en de kosten voor rekening van meneer te laten komen.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.
De artikelen 530 en 533 Sv voorzien - kort samengevat - in vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en van de schade als gevolg van uitgezeten voorarrest indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, zoals in het geval van een vrijspraak of wanneer een strafzaak is geseponeerd. Toekenning van een vergoeding heeft ingevolge artikel 534 Sv steeds plaats indien en voor zover daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dat betekent enerzijds dat in geval van schade of gemaakte kosten als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Omstandigheden die aanleiding kunnen geven een vergoeding niet of slechts deels toe te kennen zijn gelet op de wetsgeschiedenis van deze bepalingen met name gelegen in de mate waarin de verzoeker zijn voorarrest - hetzelfde geldt voor de noodzakelijke kosten van rechtsbijstand - aan zijn eigen (proces)houding of gedrag te wijten heeft.
Deze norm wordt toegepast door het gerechtshof Amsterdam en is ook binnen de rechtbank Noord-Holland het uitgangspunt. [1]
Het verzoek op grond van artikel 533 Sv.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de code van een sepot niet leidend hoeft te zijn voor het antwoord op de vraag of het billijk is dat kosten aan de gewezen verdachte worden vergoed. Waar het om gaat is de vraag of de gewezen verdachte de kosten aan zijn eigen houding of gedrag heeft te wijten.
De reclassering rapport in deze zaak als volgt.
“Betrokkene wordt verdacht van aanranding van een voor hem onbekende, 24-jarige vrouw in een winkel. Betrokkene zou achter haar aan een winkel binnengelopen zijn, vervolgens op haar afrend zijn, haar vastgreep heeft en haar hardhandig betastte onder andere in haar kruis. Er zou sprake zijn geweest van huid- op huidcontact. Een omstander trok betrokkene van haar af, waarna betrokkene de winkel uit rende en er in een auto vandoor ging. Betrokkene bekent het aan hem tenlastegelegde. Van het daadwerkelijke delict kan betrokkene zich niet veel herinneren.
Hij gaf aan het erg te vinden wat er is gebeurd. Hij herkent zich niet in een persoon die seksueel grensoverschrijdend is en zich aan vrouwen zou vergrijpen. Hij betreurt het dan ook ten zeerste dat hij dit heeft gedaan.”
Gevolg van zijn handelen is geweest, dat verzoeker is aangehouden, in verzekering gesteld en vervolgens in voorlopige hechtenis. Naar het oordeel van de rechtbank is het in deze zaak noodzakelijk geweest om onderzoek te doen naar de geestesgesteldheid van verzoeker. Dat is gedurende zijn voorarrest ook gebeurd. In combinatie met het reclasseringsadvies heeft dat ertoe geleid dat verzoeker tijdens zijn voorlopige hechtenis is onderzocht en is ingesteld op medicijnen. Na zijn tweede depotmedicatie is hij direct door het gerechtshof geschorst. Zodra het dus medisch en maatschappelijk verantwoord was, is verzoeker in vrijheid gesteld.
Er zijn daarom geen gronden van billijkheid die een vergoeding op grond van artikel 533 Sv rechtvaardigen.
Het is overigens ook bepaald niet denkbeeldig dat de rechter na verdere vervolging een maatregel zou hebben opgelegd.
Het verzoek op grond van artikel 530 Sv.
Het voorgaande geldt voor een deel ook voor de werkzaamheden en de daarvoor in rekening gebrachte kosten van de advocaat van verzoeker.
Uit de onderbouwing en datering van de in rekening gebrachte werkzaamheden volgt echter, dat een groot deel van die werkzaamheden betrekking hebben gehad op overleg met verschillende instanties over verzoeker in verband met zijn psychische problematiek. Dat heeft er onder meer toe geleid dat verzoeker met ingang van 12 augustus 2022 is geschorst uit de voorlopige hechtenis. Uit overwegingen van billijkheid acht de rechtbank daarvoor een vergoeding van € 4.000,- op zijn plaats.
Niet voor vergoeding in aanmerking komen de kosten die verzoeker aan zijn advocaat heeft moeten betalen in verband met overleg over deze verzoekschriftprocedure. Deze kosten worden geacht te zijn begrepen in het forfaitaire bedrag van € 680,- voor de kosten van opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. Die kosten zullen overigens wel worden toegewezen.

Beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 4.680,-(vierduizendzeshonderdtachtig euro), welk bedrag als volgt is samengesteld:
  • € 4.000,- wegens de schade als gevolg van uitgezeten voorarrest;
  • € 680,- wegens de kosten van een raadsman voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van A. Schippers, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van:
€ 4.680,- (vierduizendzeshonderdtachtig euro), ten gunste van verzoeker, door overmaking van voornoemd bedrag op rekeningnummer NL72 RABO 0192 3695 47 ten name van stichting Beheer Derdengelden Noorduyn Vermeij Van Straalen Advocaten te Den Haag, onder vermelding van ‘dossiernummer D2022137’.

Voetnoten

1.Zie b.v. ECLI:NL:GHAMS:2021:2442 en ECLI:NL:GHAMS:2021:3399. Anders dus dan ECLI:NL:GHARL:2021:3436, waarnaar verzoeker verwijst.