ECLI:NL:GHARL:2021:3436
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding ex artikel 591a (oud), artikel 530 Sv na beleidssepot
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 18 december 2018. De appellant, geboren in 1983 en vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. K.E. Wielenga, verzocht om vergoeding uit 's Rijks kas voor de kosten van zijn raadsman, die hij had gemaakt in een strafzaak die was geëindigd met een sepot op 6 januari 2018. De rechtbank had het verzoek afgewezen, omdat zij oordeelde dat de zaak niet onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid, mocht deze aan de rechter zijn voorgelegd.
Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank een onjuist criterium heeft toegepast. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de zaak onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid. Daarom was er geen grond van billijkheid om de vergoeding te weigeren. Het hof heeft de appellant een vergoeding van € 371,63 voor de kosten van de raadsman toegekend, evenals € 550,- voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift in eerste aanleg en € 550,- voor de behandeling in hoger beroep. In totaal kent het hof een vergoeding van € 1471,63 toe aan de appellant.
De beslissing van het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en kent de gevraagde vergoeding toe, met de instructie om het bedrag over te maken op de rekening van de Stichting derdengelden Beek Advocaten. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en de raadsheren in aanwezigheid van de griffier en is op 31 maart 2021 ter openbare zitting uitgesproken.