ECLI:NL:GHAMS:2021:2442
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens voorlopige hechtenis en verzekering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die op 8 maart 2021 een verzoek om schadevergoeding afwees. De appellant, geboren in 1966, verzocht om een vergoeding voor schade die hij zou hebben geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis en verzekering. Het hof heeft op 10 augustus 2021 de zaak behandeld, waarbij de appellant niet aanwezig was. De rechtbank had geoordeeld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van de gevraagde vergoeding. Het hof heeft echter vastgesteld dat de rechtbank deze beslissing niet in stand kan laten. Het hof overweegt dat de enkele omstandigheid dat er sprake is van een beleidssepot niet automatisch betekent dat er geen gronden van billijkheid zijn. Het hof heeft ook rekening gehouden met het feit dat de appellant niet door een advocaat was bijgestaan tijdens de procedure. Uiteindelijk heeft het hof besloten dat er gronden van billijkheid zijn voor het toekennen van een schadevergoeding van € 6.130,00 aan de appellant, terwijl het verzoek om vergoeding van schade aan de deur van de woning van de appellant werd afgewezen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan.