ECLI:NL:RBNHO:2023:6037

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
HAA 22/5940
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het plaatsen van een brug in strijd met bestemmingsplan en openbaar vaarwater

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, op 22 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een brug beoordeeld. Eiser, eigenaar van twee percelen, had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een nieuwe brug om toegang te krijgen tot zijn weiland. De gemeente Oostzaan had eerder een vergunning verleend, maar deze werd herroepen na bezwaar van buren die vreesden dat de brug de doorvaarbaarheid van de sloot zou belemmeren. De rechtbank oordeelt dat de sloot geen openbaar vaarwater is, omdat deze feitelijk niet door anderen wordt gebruikt. De rechtbank concludeert dat de gemeente de omgevingsvergunning niet op de juiste gronden heeft geweigerd en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat de belangen van eiser bij het plaatsen van de brug niet opwegen tegen het algemeen belang van de doorvaarbaarheid van de waterstructuur, maar dat de weigering van de vergunning niet voldoende gemotiveerd was. De rechtbank herleeft de eerder verleende omgevingsvergunning en veroordeelt de gemeente tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/5940

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.N.A. Denninger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan, verweerder
(gemachtigde: drs. M.J.E. Cornelisse).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een brug op het perceel [perceel] .
1.1.
Verweerder heeft deze omgevingsvergunning op 20 januari 2022 verleend. Hiertegen is bezwaar gemaakt door [naam 1] en [naam 2] , de buren van eiser die wonen op [adres] (hierna:bezwaarmakers). Met het bestreden besluit van 18 oktober 2022 heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, samen met zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen genoemde gemachtigde, samen met [naam 3] (afdeling Vergunningen).

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en totstandkoming van het bestreden besluit
2.1
Eiser is eigenaar van twee percelen op [perceel] . Toen eiser destijds eigenaar werd van de percelen was het perceel [# 1] een bouwkavel (met een te slopen woning) met daarachter een weiland (perceel [# 2] ). Rondom het weiland ligt een watergang. Eiser heeft op het perceel [# 1] een nieuwe woning laten bouwen.
Eiser heeft met vergunning van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier in 2020 de sloot tussen de tuin bij de woning en het weiland laten uitbaggeren en nieuwe beschoeiing aangebracht. De sloot is hierdoor verbreed tot vier meter.
2.2
Bij besluit van 18 mei 2021 heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van de beschoeiing, het ophogen van het weiland, voor het gebruik van het weiland voor het houden van dieren (schapen) en voor het afgraven van een marginaal deel van het weiland voor het aanleggen van een boot. De vergunde werkzaamheden heeft eiser inmiddels uitgevoerd.
2.3
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Buitengebied Oostzaan (hierna: het bestemmingsplan). Op het woonperceel rust (voor zover voor deze zaak van belang) de bestemming ‘Wonen’, op het weiland en het water tussen de beide percelen van eiser (hierna: de sloot) de bestemming ‘Agrarisch met waarden’.
3.1
Op 26 november 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een nieuwe brug ter vervanging van een oude brug om het achter het woonperceel gelegen weiland te kunnen bereiken met personen en materieel om het weiland te kunnen onderhouden. De aangevraagde brug is een platte brug van 5,25 m lang en 1,50 m breed. Deze aanvraag is op 8 december 2021 gepubliceerd.
3.2
Verweerder heeft bij besluit van 20 januari 2022, verzonden op 21 januari 2022 (het primaire besluit) de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Deze vergunning is abusievelijk (aanvankelijk) niet gepubliceerd.
3.3
Bezwaarmakers hebben op 29 maart 2022 contact opgenomen met de gemeente. Daarbij is aan bezwaarmakers gezegd dat het besluit op 30 maart 2022 zou worden gepubliceerd. Op 11 april 2022 hebben bezwaarmakers opnieuw contact opgenomen met de gemeente. Daarbij is hen meegedeeld dat de vergunning al op 21 januari 2022 was verleend en dat de vergunning per abuis niet gepubliceerd was.
3.4
Verweerder heeft op 12 april 2022 per e-mail aan eiser het volgende meegedeeld:
“Bij deze moet ik u helaas meedelen dat het besluit per abuis niet is meegenomen in de publicatie. Dit wordt nu alsnog gedaan. Het besluit is dus nog niet onherroepelijk en vatbaar voor bezwaren. Hiervoor geldt wel een termijn van 2 weken i.p.v. 6 weken.”
3.5
Verweerder heeft op 14 april 2022 per e-mail aan bezwaarmakers het volgende meegedeeld: “Het besluit om de vergunning te verlenen komt 20 april a.s. in Het Kompas (…). U kunt daarna nog binnen twee weken bezwaar indienen, zie de publicatie zelf.”
3.6
De verleende omgevingsvergunning is op 19 april 2022 gepubliceerd in het Gemeenteblad en op 20 april 2022 in het plaatselijke huis-aan-huisblad Kompas. In beide publicaties staat “Belanghebbenden kunnen binnen twee weken na publicatiedatum van het besluit een bezwaarschrift indienen (…)”.
3.7
Bij e-mail van 1 mei 2022 hebben bezwaarmakers een bezwaarschrift ingediend tegen de verleende omgevingsvergunning. Zij hebben daarbij onder meer aangevoerd dat de brug een belemmering vormt van de doorvaarbaarheid van de sloot. Bezwaarmakers vrezen dat door de brug het agrarische perceel gebruikt gaat worden voor woondoeleinden.
3.8
Bij brief van 4 mei 2022 heeft verweerder bezwaarmakers bericht dat hij de digitale weg niet heeft opengesteld voor het indienen van bezwaarschriften, waarbij aan bezwaarmakers een hersteltermijn voor het alsnog schriftelijk indienen van het bezwaarschrift is gegeven tot 14 mei 2022.
3.9
Bezwaarmakers hebben hun bezwaarschrift vervolgens op 9 mei 2022 aan de balie bij de gemeente ingediend.
3.1
Op 23 mei 2022 heeft de welstandcommissie een positief advies gegeven. Conform de criteria van de Nota behoud dorpsgezicht en openbare ruimte bestaat tegen het plaatsen van de loopplank/brugdek geen bezwaar.
Het bestreden besluit
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften Oostzaan, het bezwaar ontvankelijk geacht. Het bezwaarschrift is weliswaar te laat ingediend, maar deze termijnoverschrijding is volgens verweerder verschoonbaar. Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard, de verleende omgevingsvergunning herroepen en de aangevraagde omgevingsvergunning alsnog geweigerd. De brug is in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder wil geen gebruik maken van zijn afwijkingsbevoegdheid, omdat de brug in strijd is met het ruimtelijke beleid van de gemeente Oostzaan en daarmee in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Daarvoor geeft verweerder de volgende redenen:
  • Er is geen sprake van ‘het vervangen’ van een bestaande vergunde brug. De brug die er lag, was zonder vergunning geplaatst. De aanvraag om omgevingsvergunning behelst het plaatsen van een nieuwe brug;
  • De brug vormt een fysieke belemmering van de vrije doorvaart van deze watergang;
  • De brug is gelegen over een watergang die, anders dan in het primaire besluit is gesteld, wel doorvaarbaar is;
  • De brug is gelegen over water dat is aan te merken als openbaar vaarwater, waarvan de doorvaarbaarheid gewaarborgd moet blijven.
  • Een platte brug belemmert de doorvaart voor pleziervaartuigen (waterrecreatie);
  • Een platte brug is vanuit stedenbouwkundig oogpunt onwenselijk. Een gebogen brug met leuningen is wel passend;
  • Wanneer deze brug wordt toegestaan, kunnen op grond van het gelijkheidsbeginsel
aanvragen voor andere platte bruggen niet geweigerd worden.
Daarbij heeft verweerder de belangen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van eiser bij het plaatsen van een platte brug om het weiland te kunnen bereiken voor periodiek onderhoud van het weiland niet opweegt tegen het algemene belang voor recreanten en bewoners van Oostzaan bij (het streven naar) een zo veel mogelijk bevaarbare waterstructuur waarbij open verbindingen naar de plassen worden gewaarborgd.
Is het bezwaarschrift tijdig ingediend?
5.1
Eiser voert in de eerste plaats aan dat het bezwaarschrift pas op 9 mei 2022 en daarmee te laat is ingediend. Deze te late indiening is volgens eiser niet verschoonbaar omdat eiser bezwaar had moeten maken binnen twee weken na 30 maart 2022, althans binnen twee weken na 11 april 2022, en uiterlijk binnen twee weken na de publicatie op
19 april 2023. Aan bezwaarmakers is ten onrechte een herstelmogelijkheid gegeven nadat zij via e-mail bezwaar hadden gemaakt. De herstelmogelijkheid op grond van artikel 6:6, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldt namelijk niet voor een te laat ingediend bezwaarschrift. Bovendien raakte eiser pas in juli 2022 bekend met het feit dat er bezwaar was ingediend. Hij had de brug toen al besteld en geplaatst. Met deze omstandigheid heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden bij de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar was.
5.2
Niet in geschil is dat de bezwaartermijn van zes weken ruimschoots verstreken was op het moment dat het bezwaarschrift werd ingediend. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verweerder terecht heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet aan bezwaarmakers kon worden tegengeworpen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een belanghebbende die met het nemen van een besluit niet bekend was en ook redelijkerwijs niet bekend kon zijn, met het instellen van bezwaar of beroep in ieder geval niet verwijtbaar te laat is als hij dat doet binnen twee weken nadat hij te weten is gekomen dat een besluit is genomen dat zijn belangen kan raken. [1] Verder geldt dat een termijnoverschrijding niet aan een belanghebbende mag worden tegenworpen als deze belanghebbende aan een uitlating van het bestuursorgaan het vertrouwen mocht ontlenen dat hij zijn bezwaarschrift nog na afloop van de bezwaartermijn mocht indienen. Daarvoor is wel vereist dat hij kennisneemt van die uitlating op een moment dat hij nog tijdig bezwaar kan indienen. [2]
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank hadden bezwaarmakers in dit geval uiterlijk binnen twee weken na 11 april 2022 bezwaar moeten maken, omdat zij er vanaf dat moment wisten dat er inmiddels een omgevingsvergunning was verleend. Die termijn liep af op
25 april 2022. Voor afloop van die termijn heeft verweerder aan eiser echter laten weten dat de omgevingsvergunning alsnog zou worden gepubliceerd en dat vanaf de publicatiedatum nog een bezwaartermijn zou gelden van twee weken. Bezwaarmakers hebben vervolgens binnen die laatstgenoemde termijn van twee weken, namelijk op 1 mei 2022, het bezwaarschrift ingediend. Onder de genoemde omstandigheden kan de termijnoverschrijding redelijkerwijs niet aan bezwaarmakers worden tegengeworpen. Verweerder heeft bezwaarmakers vervolgens terecht in de gelegenheid gesteld om het per
e-mail ingediende bezwaarschrift alsnog schriftelijk in te dienen, omdat de digitale weg daarvoor in Oostzaan niet open staat.
5.4
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van bezwaarmakers terecht ontvankelijk heeft geacht. Dat eiser zich benadeeld voelt door de gang van zaken is begrijpelijk. De belangen van eiser kunnen echter bij de vraag of de termijnoverschrijding al dan niet aan bezwaarmakers kan worden tegengeworpen geen rol spelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de brug in strijd met het bestemmingsplan?
6.1
Niet in geschil is dat eiser het weiland niet gebruikt voor de uitoefening van een volwaardig agrarisch bedrijf. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de brug daarom niet ten dienste staat van de toegelaten bestemming en om die reden in strijd is het met het bestemmingsplan. De brug is ook in strijd met artikel 4.2.2 van de bestemmingsplanregels waarin staat dat op gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ buiten de bouwvlakken uitsluitend de voor de agrarische bedrijfsvoering nodige (bouw)werken mogen worden gebouwd.
6.2
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de brug niet in strijd is met het bestemmingsplan omdat de algemene bouwregel in artikel 26.2 van de bestemmingsplanregels de bouw van bruggen toestaat indien dat ‘noodzakelijk is in verband met de bereikbaarheid van woningen, bedrijven, enz.’ en de brug aan de daarbij geldende afmetingen voldoet. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zoals hiervoor ook overwogen staat de brug niet ten dienste aan een op het weiland toegelaten bestemming. Een bouwregel geeft geen zelfstandige planologische toestemming voor het gebruik van de gronden, maar stelt enkel nadere eisen aan bouwwerken voor gebruiksfuncties die op grond van de bestemmingsbepalingen zijn toegestaan. Alleen al hierom slaagt deze beroepsgrond niet.
Mocht verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid weigeren?
7. Verweerder is bevoegd om omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. Verweerder heeft bij de beslissing om wel of niet van deze bevoegdheid gebruik te maken beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter toetst niet of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of verweerder in dit geval de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
Is de sloot openbaar vaarwater?
8.1
De hoofdreden voor verweerder om de omgevingsvergunning voor de platte brug te weigeren is dat door deze brug de doorvaarbaarheid van de sloot wordt belemmerd. Dat is in strijd met het beleid en het streven van de gemeente om vaarroutes bevaarbaar te houden onder meer ten behoeve van recreatie. De sloot is weliswaar eigendom van eiser, maar is ook openbaar vaarwater. Voor de bepaling van ‘openbaar vaarwater’ is volgens verweerder niet van belang of het water in de praktijk wordt bevaren, maar of het feitelijk bevaren kan worden. Ook is van belang dat de sloot in open verbinding staat met grotere wateren. [3] Verweerder onderschrijft het nut en de noodzaak van de brug voor eiser om het weiland te kunnen onderhouden, maar stelt een gebogen vorm voor zodat de sloot doorvaarbaar blijft.
8.2
Eiser bestrijdt dat de sloot moet worden aangemerkt als openbaar vaarwater en verwijst hierbij naar rechtspraak van de Hoge Raad [4] . Toen eiser zijn percelen kocht was er alleen een smalle ‘prutsloot’. In overleg met en na toestemming van het hoogheemraadschap heeft eiser deze sloot uitgebaggerd en verbreed om ervoor te zorgen dat er sprake blijft van stromend water om stankoverlast te voorkomen. De sloot is eigendom van eiser en hij geeft anderen geen toestemming om de sloot te bevaren. Feitelijk is de sloot ook nooit doorvaarbaar geweest; eerst lag er een loopplank, daarna was er een tijdelijke dam ten behoeve van de (ophogings)werkzaamheden op het weiland en daarna de huidige brug. Alle omwonenden kunnen via hun ‘eigen’ zijsloot het openbaar water bereiken en doen dat in de praktijk ook. Daarvoor is de sloot van eiser niet nodig.
8.3.1
Naar het oordeel van de rechtbank is de sloot geen openbaar (vaar)water. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in het door eiser genoemde arrest is voor de beantwoording van de vraag of een water openbaar is het feitelijke gebruik van het water bepalend. Indien daaruit blijkt dat eenieder van het water gebruik kan maken, is het water openbaar. Openbare wateren die met enige duurzaamheid en frequentie voor het economisch vervoer van goederen en personen worden gebruikt, zijn openbare vaarwateren.
8.3.2
In dit geval is niet in geschil dat de sloot door niemand anders wordt gebruikt dan door eiser zelf. Op de door eiser overlegde foto’s is te zien dat de sloot voorafgaand aan de uitbaggering en verbreding daarvan door eiser ook niet doorvaarbaar was vanwege de geringe breedte en diepte van de sloot en de begroeiing daarin. De met foto’s onderbouwde stelling van eiser dat de sloot ook na uitbaggering en verbreding feitelijk niet bevaarbaar is geweest, heeft verweerder niet gemotiveerd weersproken. Onder deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat geen sprake is (geweest) van feitelijk gebruik van de sloot door anderen dan eiser en daarmee ook geen sprake van openbaar (vaar)water. De brug belemmert ook geen omwonenden om het openbare vaarwater te bereiken. De verwijzing van verweerder naar rechtspraak van de Afdeling leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Deze rechtspraak ziet op de vraag of een aan een perceel grenzend water moet worden beschouwd als openbaar vaarwater en daarmee als openbaar toegankelijk gebied als bedoeld in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Die vraag ligt hier echter niet voor.
8.4
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder het door hem zwaarwegend geachte belang van behoud van de doorvaarbaarheid van de sloot niet aan de weigering van de omgevingsvergunning ten grondslag mocht leggen. Het besluit berust daarmee niet op een deugdelijke motivering.
Vrees voor precedentwerking
9.1
Verweerder heeft de omgevingsvergunning verder geweigerd omdat, wanneer deze brug wordt toegestaan, hij op grond van het gelijkheidsbeginsel aanvragen voor andere platte bruggen niet kan weigeren. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij recentelijk een platte brug heeft geweigerd achter [locatie] met dezelfde motivering als in deze zaak. Volgens verweerder is de situatie daar vergelijkbaar met de situatie bij eiser. Ook daar was de sloot in eigendom van de aanvrager.
9.2
Eiser voert hiertegen aan dat de vrees voor precedentwerking onterecht is. Niemand verkeert in dezelfde toestand als eiser, met zijn privésloot die nimmer bevaarbaar was en de werkzaamheden die hij op het weiland moet verrichten waar zijn schapen grazen. Ook de genoemde situatie achter de [locatie] is volgens eiser niet vergelijkbaar.
9.3
Zoals ter zitting besproken, is de situatie achter de [locatie] naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar met de situatie aan het [straat] achter de percelen van eiser en bezwaarmakers. Zoals op de foto bij het verweerschrift te zien is, zijn de aanwonenden van die sloot aangewezen op de doorvaart langs de achterkant van de percelen van andere omwonenden om het openbare vaarwater te bereiken, omdat het water aan de andere korte zijde doodloopt. Dat is aan de achterkant van het deel van [straat] waar eiser woont juist niet het geval. Bovendien is, zoals eerder overwogen, de sloot van eiser geen openbaar (vaar)water. Dat kan op andere plekken in Oostzaan vanzelfsprekend anders zijn.
9.4
Ook de door verweerder geuite vrees voor precedentwerking kan de weigering van de omgevingsvergunning niet dragen. Ook daarom berust het besluit niet op een deugdelijke motivering.
Positie van eiser in de bezwaarfase
10.1
Eiser voert aan dat hij erop mocht vertrouwen dat er geen bezwaar was ingediend tegen de verleende omgevingsvergunning. Hij heeft ter zitting toegelicht dat hij heeft gewacht met het bestellen van de brug totdat de bezwaartermijn verstreken was. Na de ontvangst van de onder 3.4 genoemde e-mail van 12 april 2022 heeft hij de bestelling ‘on hold’ gezet en de in de publicatie genoemde tweewekentermijn afgewacht. Omdat hij geen verdere berichten van verweerder ontving, heeft hij in mei 2022 opdracht gegeven de productie van de brug te hervatten. De brug is in juni 2022 geplaatst. Pas daarna, op of omstreeks 11 juli 2022, werd eiser telefonisch gevraagd of hij bij de hoorzitting in bezwaar aanwezig wilde zijn. Dat was het moment dat hij alsnog vernam dat de buren bezwaar hadden aangetekend. Wanneer hij vanwege dit bezwaar alsnog verplicht zou worden om de huidige brug te vervangen door een gebogen brug kost hem dat veel geld. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het ingediende bezwaarschrift niet aan eiser is doorgestuurd en dat er na 12 april 2022 niet eerder dan op 11 juli 2022 contact is geweest met eiser vanuit de gemeente.
10.2
Zoals hiervoor onder 5.4 overwogen, kan de gang van zaken rond de indiening van het bezwaarschrift en de positie van eiser daarin niet leiden tot het oordeel dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Tegelijkertijd geldt dat eiser de brug heeft besteld en geplaatst in de veronderstelling dat er geen bezwaar tegen de omgevingsvergunning was ingediend en dat deze onjuist gebleken veronderstelling het gevolg is van het niet-tijdig publiceren van de omgevingsvergunning en het niet aan eiser doorsturen van het bezwaarschrift door verweerder. Verweerder heeft dit belang van eiser en zijn eigen rol daarbij in het bestreden besluit ten onrechte niet (kenbaar) meegewogen. Ook op dit punt bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek.

Conclusie en gevolgen

11.1
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de omgevingsvergunning op de hiervoor onder 8 en 9 beoordeelde gronden in redelijkheid niet kon weigeren, en op de onder 10 genoemde omstandigheden niet is ingegaan. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De op 20 januari 2022 verleende omgevingsvergunning voor de brug herleeft daarmee.
11.2
Op grond van artikel 8:41a van de Awb moet de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief beslechten. Met het oog daarop overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft geen andere overwegingen aan de weigering van de vergunning voor de activiteit ‘gebruik in strijd met het bestemmingsplan’ [5] ten grondslag gelegd dan die in deze uitspraak zijn beoordeeld en die de weigering niet kunnen dragen. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat er ook geen (andere) gronden zijn op grond waarvan de vergunning voor de activiteit ‘bouwen’ [6] moet worden geweigerd. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar alsnog ongegrond te verklaren. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.
11.3
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een door verweerder te betalen vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 18 oktober 2022 voor zover daarbij de omgevingsvergunning van 20 januari 2022 is herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog is geweigerd;
  • verklaart het bezwaar ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van
drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) 22 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1144.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1064 en van de Hoge Raad van 22 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8419
3.Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2362 en 14 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1547.
4.Hoge Raad 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1815.
5.Artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
6.Artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wabo.