Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.De procedure
- de dagvaarding van 5 augustus 2022 met producties 1-18;
2.De feiten
“Ik zag op een gegeven moment [gedaagde] achteruit naar buiten lopen, het terras op. Ik zag dat hij een stoel van het terras pakte. Ik zag dat hij deze stoel in de richting van [eiser] gooide. Ik ken [eiser] als de eigenaar van de [restaurant] . Ik zag dat [gedaagde] weer een stoel pakte en ook deze in de richting van [eiser] gooide. Ik heb hem daarna meerdere stoelen in de richting van [eiser] zien gooien.”
“U houdt mij pagina 32 van het dossier voor. [naam] heeft daar verklaard dat de stoel in de richting van een medewerker werd gegooid. De stoel werd in mijn richting gegooid. [naam] stond naast mij. U houdt mij voor dat [naam] op dezelfde bladzijde van het dossier nogmaals heeft verklaard dat een volgende stoel ook in de richting van de medewerker werd gegooid. Verdachte was alleen bezig met mij. De stoelen werden in mijn richting gegooid.”
“De medewerker van de grillroom kwam achter de counter vandaan met het mes in zn handen. Op dat moment kwam er meer afstand tussen [gedaagde] en [eiser] . [gedaagde] pakte een stoel en gooide deze in de richting van een medewerker of in de richting van [eiser] . Zij stonden naast elkaar. Het liep fout want ik stond achter deze mannen en ik kreeg de stoelpoot in mijn kruis. (…) [gedaagde] pakte een tafel en heeft die tafel naar [eiser] gegooid. [eiser] heeft die tafel afgeweerd met zijn hand. Later hoorde ik dat die hand gebroken was.”
“ [eiser] en [gedaagde] liepen trekkend aan elkaar naar buiten. Ze sloegen elkaar over en weer en kwamen vechtend naar buiten. [eiser] wilde stoppen. Ik zag dat aan de manier waarop hij zijn armen hield. Hij maakte met zijn armen een wuivende stop beweging. [gedaagde] begon toen met stoelen en tafels te gooien. (…)
“Op 18 augustus 2013 heeft er een incident plaatsgevonden tussen u en cliënt. (…) U bent inmiddels veroordeeld voor het mishandelen van cliënt. Cliënt houdt u, zoals u bekend, aansprakelijk voor de door cliënt geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de mishandeling.Cliënt heeft aanzienlijke schade geleden. Zo heeft cliënt verschillende ziekenhuisbezoeken af moeten leggen naar aanleiding van zijn verwondingen, extra personeel in moeten zetten voor zijn onderneming, een advocaat moeten inschakelen, enzovoorts. Cliënt is er door zijn verlies van zijn arbeidsvermogen in 2013 (het jaar van de mishandeling) nooit meer bovenop gekomen, waardoor hij zijn eenmanszaak uiteindelijk heeft moeten sluiten. Het sluiten van zijn eenmanszaak staat in direct causaal verband tot de door u gepleegde mishandeling. (…) De schadestaat van cliënt kunt u spoedig tegemoetzien. (…)”
“Via deze weg bericht ik u namens mijn cliënt dat elke vorm van aansprakelijkheid van de hand wordt gewezen. Volledigheidshalve merk ik voorts op dat de vermeende vordering in het geheel niet inzichtelijk is gemaakt en/of wordt onderbouwd.”
Op 10 januari 2020 is namens [eiser] opnieuw een sommatie aan [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
3.Het geschil
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor alle door [eiser] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ter zake van de mishandeling die op 13 (de rechtbank begrijpt: 18) augustus 2013 heeft plaatsgevonden;
4.De beoordeling
Op grond hiervan kan weliswaar worden aangenomen dat [eiser] door het handletsel als gevolg van de mishandeling beperkt is geraakt in de uitoefening van zijn werk als (chef)kok, maar daaruit blijkt nog niet wat de gevolgen zijn van het handletsel voor het verdienvermogen van [eiser] .
- kosten van medisch adviseur Goossen, in totaal € 2.951,60 inclusief btw;
- kosten huisarts voor het verkrijgen van medische informatie en legeskosten van de gemeente voor het verkrijgen van een uitdraai uit de GBA, in totaal € 49,25;
- kosten van de plastisch chirurgische expertise door Ter Linden, in totaal € 2.569,50 inclusief btw;
- advocaatkosten, in totaal € 3.557,40 inclusief btw;
- tweemaal eigen bijdrage in verband met verkregen toevoegingen in 2014 en 2016, in totaal € 339,00.
Volgens [gedaagde] blijkt uit dit overzicht geenszins dat het gaat om kosten die op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b en c BW voor vergoeding in aanmerking komen. Bovendien is het niet duidelijk of de kosten worden vergoed op basis van artikel 241 Rv. Zonder afdoende onderbouwing moeten de gevorderde advocaatkosten worden afgewezen, aldus [gedaagde] .
- niet afzonderlijk betwiste - vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 374,79 voor kosten deurwaardersexploten, € 309,00 voor griffierecht en € 598,00 voor salaris advocaat (beslagrekest × tarief II gezien het toegewezen bedrag in deze procedure), totaal € 1.281,79. Het griffierecht voor het beslagrekest is verrekend met het griffierecht dat in deze procedure is verschuldigd.
€ 1.196,00(2 punten × tarief II € 598,00)
Volgens Klaverblad heeft de verjaringstermijn een aanvang genomen per november 2015 althans per 13 juli 2016. [gedaagde] had namelijk kennis genomen van de civiele vordering van [eiser] in november 2015 toen hem in de strafzaak een schadeopgaveformulier van [eiser] als benadeelde partij is toegezonden, althans uiterlijk op 12 juli 2016 toen [gedaagde] op de zitting van de politierechter aanwezig was.
Indien de civiele vordering in het kader van de strafzaak buiten beschouwing wordt gelaten geldt volgens Klaverblad dat de verjaringstermijn op 18 mei 2018 is aangevangen. Dat is de dag volgend op de dag waarop [gedaagde] door [eiser] aansprakelijk is gesteld bij aangetekende brief van 17 mei 2018.
[gedaagde] was dus zowel in november 2015 als in juli 2016 en zeker ook in mei 2018 in staat om aan Klaverblad te melden dat hij aansprakelijk was gesteld. Pas op 7 januari 2022 en daarmee ná het verstrijken van de driejarentermijn en het intreden van de verjaring is de dekkings-aanspraak mondeling kenbaar gemaakt, aldus Klaverblad.
Anders dan [gedaagde] meent is voor de opeisbaarheid van de vordering op de verzekeraar niet bepalend de omvang van de schadevordering en evenmin op welke grondslagen de aansprakelijkstelling betrekking had. Zie in dat verband ook Kamerstukken II, 2007/08, 31 518, nr. 3 p. 25 bij het huidige artikel 7:942 BW:
“Pas als de verzekerde aansprakelijk is gesteld heeft hij een opeisbare vordering op zijn verzekeraar en op dat moment neemt de termijn van drie jaren een aanvang”. [2] Naar het oordeel van de rechtbank is [gedaagde] op 18 mei 2018 of kort daarna daadwerkelijk bekend geworden met die opeisbaarheid. De toenmalige advocaat van [gedaagde] heeft op 5 juni 2018 ook afwijzend gereageerd op de aansprakelijkstelling.
€ 1.196,00(2 punten × tarief II € 598,00)