ECLI:NL:RBNHO:2023:4349

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
9651796 EL 22-1
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht in effectenleasezaak tussen Dexia Nederland B.V. en gedaagde

In deze civiele procedure vordert Dexia Nederland B.V. een verklaring voor recht dat zij niets meer aan de gedaagde verschuldigd is met betrekking tot twee effectenleaseovereenkomsten. De gedaagde heeft in totaal een bedrag van € 10.618,20 aan maandtermijnen en € 5.032,77 aan restschuld aan Dexia betaald. Dexia heeft eerder een bedrag van € 4.589,75 aan de gedaagde uitgekeerd. De gedaagde heeft niet gereageerd op een uitnodiging van Dexia om in gesprek te gaan over de afronding van het effectenleasedossier. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia haar verplichtingen heeft nagekomen, maar dat er geen volledige duidelijkheid is over eventuele resterende vorderingen van de gedaagde. De rechter oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomsten aan te gaan zonder de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen, en dat de gedaagde schade heeft geleden. De vordering van Dexia wordt afgewezen, en Dexia wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Locatie Haarlem
Civiele kantonzaken
zaaknummer: 9651796 EL 22-1
vonnis van de kantonrechter van 6 april 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 januari 2022 van Dexia,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde] ,
  • de conclusie van repliek van Dexia,
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde] ,
  • de rolmededeling van 16 juni 2022,
  • de akte uitlaten jurisprudentie van Dexia,
  • de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[gedaagde] heeft de volgende leaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer 1]
05-11-1999
AllRound Sparen
240 mnd
€ 16.336,08
II.
[nummer 2]
09-11-1999
AllRound Sparen
240 mnd
€ 32.672,16
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
11-11-2004
- € 1.677,59
Ja.
II.
11-11-2004
- € 3.355,18
Ja.
2.4.
Volgens opgave van Dexia heeft [gedaagde] op grond van de leaseovereenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 10.618,20 aan maandtermijnen en een bedrag van € 5.032,77 aan restschuld aan Dexia betaald. Op 18 januari 2012 heeft Dexia aan [gedaagde] een bedrag van € 4.589,75 uitgekeerd, zijnde tweederde deel van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.5.
Bij brief van 4 november 2021 heeft Dexia [gedaagde] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. [gedaagde] heeft hierop niet gereageerd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat de proceskosten:
1. zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [nummer 1] en [nummer 2] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
2. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde] .
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagde] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
4.4.
Dexia vordert een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde] verschuldigd.
4.5.
[gedaagde] stelt dat nog niet te overzien is of er nog een vordering op Dexia resteert, omdat de jurisprudentie op een aantal onderwerpen nog niet is uitgekristalliseerd. Hij wenst de ontwikkelingen af te wachten. In elk geval meent hij nog een vordering te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR. Voorts meent hij dat door Dexia onvoldoende buitengerechtelijke kosten zijn betaald.
4.6.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Indien hij de regels ten aanzien van de (stuiting van) de verjaring (en onder omstandigheden de klachtplicht) in acht neemt, kan hij daarvoor de tijd nemen. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Ook hem moet de mogelijkheid worden geboden om aan die situatie op enig moment een einde te maken door uitsluitsel te kunnen krijgen over de vraag of het gaat om daadwerkelijk bestaande civielrechtelijke rechten. Daartoe kan de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel zijn. Bij een dergelijke negatieve verklaring voor recht, blijven de stelplicht en bewijslast rusten op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. De vorm waarin de vordering is gegoten is daarbij niet bepalend. Voor toewijzing van de vordering van Dexia is vereist dat in dit geding kan worden vastgesteld dat zij niets meer aan [gedaagde] is verschuldigd. Dat betekent dat wanneer dat niet ten volle kan worden vastgesteld, in beginsel afwijzing van de vordering behoort te volgen, dan wel de vordering slechts voorwaardelijk toewijsbaar is.
afwachten ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.7.
[gedaagde] voert aan dat hij de komende ontwikkelingen in de jurisprudentie wil afwachten, zodat de vordering van Dexia niet toegewezen kan worden zolang nog geen beslissingen in hoogste instantie zijn gegeven. Dit verweer wordt niet gevolgd. Het enkele feit dat er een mogelijkheid bestaat dat de jurisprudentie zich op enig moment in de toekomst in een voor [gedaagde] gunstiger zin zal kunnen ontwikkelen, betekent niet dat thans niet zou kunnen of mogen worden beslist over de aanspraken van [gedaagde] .
4.8.
Met de door de Hoge Raad eerder gegeven maatstaven staat in de onderhavige zaken vast dat Dexia een onrechtmatige daad heeft gepleegd, dat de daardoor veroorzaakte schade, waarvoor Dexia in beginsel aansprakelijk is, moet worden vergoed en dat de eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW de verdeelsleutel geeft om die schade over partijen te verdelen. Dat de mogelijkheid van nieuwe ontwikkelingen in de jurisprudentie aanwezig is, vormt geen belemmering om op de voorgelegde geschilpunten te beslissen, nu die mogelijkheid ook op andere rechtsterreinen en in andere soorten zaken steeds aanwezig is.
verjaring4.9. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gedaagde] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd. In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op (onder andere) de volmacht van Leaseproces, de klachtplicht en verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.10.
[gedaagde] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten- als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.11.
Dexia stelt in haar laatste akte dat op basis van de door de Hoge Raad tot
uitgangspunt genomen wet- en regelgeving, de vraag of een aanbeveling die een tussenpersoon als geschikt voor een afnemer heeft voorgesteld niet los kan worden gezien van het door de tussenpersoon verrichte onderzoek naar de financiële positie, kennis en ervaring en de beleggingsdoelstellingen. Dexia gaat er daarmee ten onrechte van uit dat het genoemde arrest van de Hoge Raad meebrengt, dat een afnemer dient aan te tonen dat de tussenpersoon een geschiktheidsonderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan de betreffende overeenkomst als geschikt aan de afnemer heeft voorgesteld. Deze lezing van het arrest wordt niet gevolgd. Er kan immers, volgens het arrest, ook sprake zijn van een gepersonaliseerde aanbeveling als de aanbeveling is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer zonder dat deze berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Zelfs als in het geheel geen afweging is gemaakt, kan onder omstandigheden sprake zijn van een aanbeveling die - wellicht geheel ten onrechte – door de tussenpersoon is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer (het verkooppraatje).
4.12.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gedaagde] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gedaagde] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gedaagde] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept.
De door [gedaagde] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gedaagde] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.13.
[gedaagde] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
is met Spaar Select in contact gekomen in een winkelcentrum. [gedaagde] werd door een medewerker van Spaar Select benaderd. Deze medewerker stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [gedaagde] door te nemen met een financieel adviseur van Spaar Select. Nu Spaar Select een bekend bedrijf was voor [gedaagde] , mede vanwege het schaatsen op de televisie, heeft [gedaagde] hiermee ingestemd. De echtgenote van [gedaagde] was ook aanwezig bij de gesprekken. Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur van Spaar Select, [adviseur] (hierna: de adviseur), geïnformeerd naar de financiële wensen en de financiële situatie van [gedaagde] . Zo is met de adviseur gesproken over het feit dat [gedaagde] en zijn echtgenote al een mooi bedrag hadden gespaard voor hun twee kinderen. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [gedaagde] om een nog groter vermogen op te bouwen voor de (de studie van de) kinderen. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en vertelde dat hij hier een geschikt product voor wist. De adviseur adviseerde [gedaagde] om een Allround Sparen product van Bank Labouchere af te sluiten. Dit zou namelijk een goed renderend product zijn. Het rendement van dit product zou ook veel hoger liggen dan de reguliere spaarrekening. Daarom adviseerde de adviseur [gedaagde] om het reeds gespaarde geld van de kinderen te gebruiken voor een vooruitbetaling van NLG 14.400,-. Op die manier zou [gedaagde] veel sneller een veel groter vermogen opbouwen, aldus de adviseur. Daarnaast adviseerde de adviseur [gedaagde] om ook voor zichzelf een Allround Sparen product af te sluiten, als appeltje voor de dorst. Voor het Allround Sparen product voor [gedaagde] zelf zou maandelijks een bedrag ingelegd kunnen worden. In samenspraak is besloten om NLG 150,- per maand in te leggen in dit product. Om zijn verhaal kracht bij te zetten dat het Allround Sparen een geschikt product was voor [gedaagde]
liet de adviseur een brochure zien van dit product. Hieruit volgde het hoge rendement
van het product. In de rekenvoorbeelden werd ook geenszins rekening gehouden met negatieve resultaten. Aan het einde van het gesprek overhandigde de adviseur ook nog zijn visitekaartje aan [gedaagde] . [gedaagde] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten. Zodoende vertrouwde hij volledig op de deskundigheid van de adviseur. Daarom heeft [gedaagde] het advies van de adviseur ook opgevolgd. De aanvraag voor de Allround Sparen producten is door de adviseur in orde gemaakt. Hij heeft het aanvraagformulier voor [gedaagde] ingevuld, hij hoefde deze enkel te tekenen. Vervolgens is de adviseur nog een keer bij [gedaagde] thuis geweest voor het ondertekenen van de overeenkomst. De getekende overeenkomst heeft de adviseur weer met zich meegenomen. De adviseur heeft [gedaagde] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van het effectenleasecontract.
4.14.
[gedaagde] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier van 1 november 1999 op naam van [gedaagde] , betreffende het AllRound Sparen product met een maandbetaling van NLG 150,-, waarop handgeschreven de gegevens van [gedaagde] zijn ingevuld en waarop verder handgeschreven vermeld staat:
[adviseur]bij
Naam Adviseur, voorzien van het logo van Spaar Select, het adviseursnummer:
[x]en de faxregel:
Spaar Select Leiden, opgemaakt te [woonplaats] ,
- een kopie van het aanvraagformulier van 1 november 1999 op naam van [gedaagde] , betreffende het AllRound Sparen product met een vooruitbetaling van NLG 14.400,- en een maandbetaling van NLG 300,- waarop handgeschreven de gegevens van [gedaagde] zijn ingevuld en waarop verder handgeschreven vermeld staat:
[adviseur]bij
Naam Adviseur, voorzien van het logo van Spaar Select, het adviseursnummer:
[x]en de faxregel:
Spaar Select Leiden, opgemaakt te [woonplaats] ,
- een kopie van de overeenkomst van 5 november 1999 met contractnummer [nummer 1] op naam van [gedaagde] , genaamd ‘AllRound Sparen met maandbetaling’, voorzien van het adviseursnummer:
[x] - Spaar Select B.Ven een stempel met de tekst:
Spaar Select Leiden. [adviseur](…).,
- een kopie van de overeenkomst van 9 november 1999 met contractnummer [nummer 2] op naam van [gedaagde] , genaamd ‘AllRound Sparen met vooruitbetaling’, voorzien van het adviseursnummer:
[x] - Spaar Select B.Ven een stempel met de tekst:
Spaar Select Leiden. [adviseur](…).,
- een kopie van een visitekaartje voorzien van het logo van Spaar Select, waarop vermeld staat:
[adviseur] . Financieel adviseur,
- een algemene brochure voorzien van het logo van Spaar Select, waarin het Allround Sparen product uiteengezet wordt.
4.15.
Met deze stukken heeft [gedaagde] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [gedaagde] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen. In elk geval is voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een huisbezoek door de tussenpersoon. Voor zover Dexia stelt dat niet zeker is dat het visitekaartje daadwerkelijk aan [gedaagde] is overhandigd (en niet uit een ‘voorraad’ van Leaseproces komt) kan zij daarin niet worden gevolgd. Zowel de aanvraagformulieren als de overeenkomsten dragen ook de naam van deze adviseur van Spaar Select, zodat er geen reden is om niet aan te nemen dat hij persoonlijk contact heeft gehad met [gedaagde] en daarbij zijn visitekaartje overhandigd heeft. Bovendien onderbouwen de overgelegde aanvraagformulieren ook de stelling van [gedaagde] dat de adviseur van Spaar Select bij hem thuis is geweest. De gegevens van [gedaagde] en de eigen gegevens van de adviseur zijn immers door de adviseur handgeschreven ingevuld, waarbij de formulieren zijn opgemaakt in [woonplaats] (de woonplaats van [gedaagde] ), terwijl uit de faxregels op de aanvraagformulieren en de stempels op de overeenkomsten blijkt dat de betreffende adviseur van Spaar Select werkzaam was bij de vestiging in Leiden.
Zonder aanwijzingen van het tegendeel, die ontbreken, kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon bij dat huisbezoek (ook) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van [gedaagde] . Het betreft immers een huisbezoek van een medewerker van een op financiële producten gerichte tussenpersoon aan een (potentiële) afnemer van zo’n product, waarbij het doel van het huisbezoek gelegen is in het bespreken van de financiële situatie van de potentiële afnemer en vervolgens ook een overeenkomst met betrekking tot zo’n financieel product tot stand gekomen is. Het is onwaarschijnlijk dat het gesprek dan alleen over algemene, niet-financiële onderwerpen gegaan zal zijn. Aanwijzingen daarvoor ontbreken.
Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [gedaagde] heeft Dexia, gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen, haar verweer – waaronder de betwisting van het huisbezoek – onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat als vaststaand wordt aangenomen dat van een vergunningplichtig advies door de tussenpersoon sprake is geweest. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.16.
[gedaagde] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [gedaagde] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken en gerechtshoven is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat Spaar Select op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaf. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure anders te oordelen, te minder nu [gedaagde] genoegzaam heeft aangetoond dat Spaar Select zich in haar algemene naar buiten toe gerichte publicaties (zoals de overlegde brochure) profileerde als persoonlijk adviseur op maat.
4.17.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gedaagde] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomsten met [gedaagde] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [gedaagde] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [gedaagde] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.18. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gedaagde] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [gedaagde] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gedaagde] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
conclusie4.19. Uit het voorgaande volgt, datniet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is. Wat Dexia nog wel aan [gedaagde] verschuldigd is, kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [gedaagde] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.20.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren van [gedaagde] niet inhoudelijk besproken te worden. De vordering van Dexia zal met inachtneming hiervan worden toegewezen als na te melden.
4.21.
Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna te melden.
4.22.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [gedaagde] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [gedaagde] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00.

5.5. De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.19 weergegeven,
5.2.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 660,00 aan salaris gemachtigde,
5.3.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M. van Walraven, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
fm