Beoordeling door de rechtbank
9. Op het moment van ontvangst van het beroepschrift had verweerder de uitspraak op het bezwaar inzake de naheffingsaanslag OB 2019 nog niet aan eiseres bekendgemaakt. Er is echter geen aanleiding het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien verweerder ter zitting heeft bevestigd dat deze uitspraak op bezwaar wel reeds tot stand was gekomen (artikel 6:8, eerste lid en artikel 6:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht).
10. De rechtbank beoordeelt of, en zo ja voor welk bedrag, eiseres recht heeft op een teruggave van een deel van de omzetbelasting die in rekening is gebracht in verband met de bouw van het dak van de woning. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat de verhuur van het dak als prestatie onder bezwarende titel kwalificeert. Wel verschillen partijen (primair) van mening over de vraag of de feiten en omstandigheden waaronder de verhuur van het dak plaatsvindt vergelijkbaar zijn met dit type activiteit zoals dat in de regel wordt verricht en dus of gesproken kan worden van een rechtstreeks verband tussen de verhuur van het dak en de verschuldigde huur. Ook verschillen partijen (subsidiair) van mening of sprake is van een rechtstreeks verband tussen de bouw van het dak en de verhuur daarvan. Verder heeft verweerder (meer subsidiair) gesteld dat sprake is van misbruik van recht, hetgeen eiseres betwist. Meer meer subsidiair stelt verweerder dat de berekening van de aftrekbare omzetbelasting als door eiseres verdedigd onredelijk is. Ten slotte stelt eiseres dat het niet verlenen van aftrek in strijd komt met het neutraliteitsbeginsel, hetgeen verweerder betwist.
12. Volgens artikel 7, eerste lid, van de Wet OB is ondernemer een ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Deze bepaling moet overeenkomstig het communautaire recht worden uitgelegd. Uit artikel 9, eerste lid, van de Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw-richtlijn) volgt dat als belastingplichtige wordt beschouwd eenieder die, ongeacht op welke plaats, zelfstandig één van de in de tweede alinea van artikel 9, eerste lid vermelde economische activiteiten verricht, ongeacht het oogmerk of resultaat van die activiteit. Op grond van die tweede alinea wordt met economische activiteiten gedoeld op alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, en onder andere de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. Van een economische activiteit is enkel sprake wanneer een activiteit tot gevolg heeft dat één van de belastbare feiten als bedoeld in artikel 2 van de btw-richtlijn zich voordoet. Daarvan is sprake bij onder meer de leveringen van goederen of de verrichting van diensten (de prestatie) onder bezwarende titel.
13. Wanneer een prestatie onder bezwarende titel wordt verricht dan volstaat dat nog niet om vast te stellen dat sprake is van een economische activiteit in de zin van artikel 9, eerste lid, van de btw-richtlijn. Ook moet tussen de prestatie en de werkelijk ontvangen vergoeding een rechtstreeks verband bestaan. Voor de beoordeling of tussen de prestatie en de vergoeding een rechtstreeks verband bestaat, moeten alle omstandigheden waaronder de prestatie plaatsvindt worden onderzocht, zoals de omvang van de clientèle en het bedrag van de opbrengsten. Indien niet gesproken kan worden van een verband tussen de prestatie en de vergoeding dat rechtstreeks van aard is dan kan de vergoeding niet aangemerkt worden als een tegenprestatie voor de prestatie en kan de prestatie ook niet aangemerkt worden als een economische activiteit in de zin van artikel 9, eerste lid, van de btw-richtlijn (vgl. HvJ EU 12 mei 2016, ECLI:EU:C:2016:334, punten 21 tot en met 31 (Gemeente Borsele)). Verder achtte het HvJ EU in dit arrest de omstandigheid dat geen sprake was van prestaties die werden aangeboden op de algemene markt, ook van belang om tot de conclusie te komen dat geen sprake was van een economische activiteit.
14. Als regel geldt dat het aan de belastingplichtige is om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, die meebrengen dat een rechtstreeks verband tussen de prestatie en de werkelijk ontvangen vergoeding bestaat. In het bijzonder bij goederen en diensten die naar hun aard zowel voor economische doeleinden als voor privédoeleinden kunnen worden gebruikt, houdt dit in dat het op de weg van de belastingplichtige ligt om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden aangenomen dat de uitgave haar uitsluitende oorzaak vindt in de belastbare activiteit ondanks het privégebruik van het goed of de dienst en ongeacht de mate van dat privégebruik (vgl. Hoge Raad 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1158; hierna aan te duiden als: het arrest van 16 juli 2021). 15. Eiseres heeft gesteld dat de verhuur van een gedeelte van het dak aan één van haar maten voor de installatie en exploitatie van de zonnepanelen een economische activiteit betreft. Uit het arrest van het HvJ EU van 27 januari 2000, ECLI:EU:C:2000:46 (Heerma) volgt dat de verhuur door een samenwerkingsverband aan één van haar maten mogelijk is en uit het arrest van het HvJ EU van 20 juni 2013, ECLI:EU:C:2013:413 (Fuchs) volgt dat het opwekken van aan een energiebedrijf te leveren elektriciteit een aan de heffing van omzetbelasting onderworpen economische activiteit betreft.
Volgens eiseres bestaat een reëel verband tussen de verhuur van het dak van de woning en de betaling van de huur. Uit het arrest Gemeente Borsele volgt niet dat het geen economische activiteit is. Bij verhuur van onroerend goed is het gebruikelijk dat er slechts één afnemer is. In de zaak Gemeente Borsele was sprake van in- en verkoop van vervoer, waarbij de verkoopprijs een fractie was van de inkoopprijs. Nu is dat niet het geval, omdat de huur van het dak niet wordt ingekocht. Dat de huuropbrengst relatief gering is in vergelijking met de investering laat onverlet dat sprake is van een positieve (huur)opbrengst. De huurprijs die eiseres aan [naam 3] in rekening brengt, ten bedrage van € 135 (inclusief btw) per jaar, is een marktconforme vergoeding, zoals onder andere volgt uit de website van [naam website] . Anders dan verweerder heeft gesteld hebben weldenkende ondernemers in de afgelopen jaren, zelfs tegen negatieve vergoedingen, vermogensbestanddelen ter beschikking gesteld.
Ook bestaat volgens eiseres anders dan in het arrest van 16 juli 2021, een rechtstreeks verband tussen de bouw van de woning en de verhuur van het dak. In het geval van eiseres is sprake van een ander (directer) verband, omdat al direct bij de aankoop van de woning de verhuur van het dak voor de exploitatie van zonnepanelen was beoogd. Verder mag het ‘hoe dan ook’ criterium niet aan toerekening van de investering aan een economische activiteit in de weg staan. De Hoge Raad is voorbijgegaan aan de jurisprudentie van het HvJ EU. Het HvJ EU heeft namelijk in de arresten van 8 februari 2007, ECLI:EU:C:2007:87 (Investrand) en van 21 februari 2013, ECLI:EU:C:2013:99 (Wolfram Becker) geoordeeld dat het ‘hoe dan ook’ criterium enkel van belang is ter zake van algemene kosten. In het geval van eiseres is geen sprake van algemene kosten, maar van een investering in onroerend goed dat gedeeltelijk wordt verhuurd, aldus eiseres.
16. Volgens verweerder (volgens zijn primaire standpunt) verricht eiseres met de verhuur van het dak geen economische activiteit. Er wordt aan het eerste vereiste genoemd in het arrest Gemeente Borsele, te weten dat sprake is van een onder bezwarende titel verrichte dienst, voldaan. Er wordt echter niet voldaan aan het tweede vereiste genoemd in dit arrest. Eiseres heeft sinds haar oprichting immers slechts één klant, namelijk [naam 3] , en het verschil tussen de kosten van de bouw van het dak van de woning en de verschuldigde jaarlijkse huur door [naam 3] is bijzonder groot. De huurprijs exclusief btw is per jaar slechts 0,0007% van de bouwkosten van het dak, wat een terugverdientijd met zich brengt van 1.350 jaar. Geen weldenkende ondernemer zou een investering doen met een dergelijk rendement. Het verschil tussen de kosten en de vergoeding is dusdanig groot dat het verband tussen de verstrekte verhuurdienst en de te betalen tegenwaarde niet rechtstreeks van aard is. Ook worden in het economische verkeer alleen daken voor zonnepanelen verhuurd als die een veel grotere omvang hebben. De huurprijs kan daarom niet worden aangemerkt als een tegenprestatie die een vergoeding voor een dienst vormt.
Subsidiair stelt verweerder dat geen rechtstreeks verband bestaat tussen de bouw van de woning en de verhuur van het dak. Verwezen wordt naar het arrest van 16 juli 2021. Eiseres (dan wel [naam] en [naam 3] ) zou (zouden) namelijk de kosten van de woning – en dus ook voor het dak – hoe dan ook hebben gemaakt. Het is immers onwaarschijnlijk dat een woning zonder dak zou worden aangeschaft/gebouwd, omdat de primaire functie van een woning dan niet kan worden vervuld. Ook het feit dat eiseres de gehele woning vervolgens (om niet) ter beschikking stelt aan [naam] en [naam 3] , maakt aannemelijk dat zij primair voor ogen hebben gehad om in de woning te wonen en niet om zonnepanelen te exploiteren. Volgens verweerder heeft eiseres dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de bouwkosten uitsluitend zijn gemaakt ten behoeve van het verhuren van het dak voor het plaatsen en exploiteren van zonnepanelen.
Meer subsidiair stelt verweerder dat uit het geheel van objectieve factoren blijkt dat het wezenlijke doel van de betrokken transacties erin bestaat een belastingvoordeel te verkrijgen, en dat de betrokken transacties ertoe leiden dat, in weerwil van de formele toepassing van de voorwaarden in de desbetreffende bepalingen van de btw-richtlijn en de Wet OB ter uitvoering daarvan, in strijd met het doel van deze bepalingen een belastingvoordeel wordt verkregen.
Meer meer subsidiair stelt verweerder dat de berekening van de aftrekbare omzetbelasting als door eiseres verdedigd onredelijk is, omdat daarbij geen rekening wordt gehouden met het feit dat het dak ook een woonfunctie heeft.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die meebrengen dat sprake is van een rechtstreeks verband tussen de verhuur van het dak en de verschuldigde huur. De rechtbank volgt verweerder in zijn constatering dat de verhuur van het dak onder deze omstandigheden verschilt van de omstandigheden waaronder in de regel de verhuur van het dak voor de exploitatie van zonnepanelen plaatsvindt. Daarbij acht de rechtbank de omstandigheden van belang dat het dak van de woning wordt verhuurd aan één van haar maten, namelijk [naam 3] , en dat eiseres verder geen andere (verhuur)activiteiten verricht aan een ander dan haar maten [naam 3] . Enige aanwijzing dat eiseres zich op het ontplooien van dergelijke activiteiten richt ontbreekt. Ook ten aanzien van de huurprijs van € 135, inclusief btw, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat dit een vergoeding betreft die gebruikelijk is voor de verhuur van het dak voor de exploitatie van zonnepanelen. Uit de enkele verwijzing naar de website van [naam website] , kan niet worden opgemaakt dat, onder dezelfde omstandigheden als in het onderhavige geval een vergoeding van € 135, inclusief btw, gebruikelijk is. De rechtbank tekent hierbij aan dat eiseres niet heeft weersproken dat de terugverdientijd van de kosten van de bouw van het dak bij een dergelijke huur ruim 1.350 jaar bedraagt, wat reeds op zichzelf een aanwijzing is dat geen sprake is van een economische activiteit.
18. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat – ook indien zij tot het oordeel zou zijn gekomen dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het verhuren van het dak en de exploitatie van de zonnepanelen – geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat omdat een rechtstreeks verband tussen de bouw van het dak en de verhuur daarvan ontbreekt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
19. De Hoge Raad heeft in het arrest van 16 juli 2021 overwogen dat in het voorafgaande oordeel van het hof ligt besloten het oordeel dat belanghebbende de kosten voor het perceel en het woonhuis hoe dan ook zou hebben gemaakt, ook wanneer hij niet de zonnepanelen zou hebben aangeschaft, zodat niet kan worden gezegd dat deze uitgaven zijn gemaakt ten behoeve van het met zonnepanelen opwekken en tegen vergoeding leveren van energie. Dit oordeel, en het daarop voortbouwende oordeel dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de verwerving van het perceel en de bouw van het woonhuis enerzijds en de levering van energie anderzijds ontbreekt, geven naar het oordeel van de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
20. De rechtbank ziet geen grond om voormeld beoordelingskader uit het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021 in dit geval niet toe te passen. Dat dit beoordelingskader enkel toepassing vindt wanneer sprake is van algemene kosten, zoals eiseres stelt onder verwijzing naar rechtspraak van het HvJ EU, is onjuist. Ook in de door eiseres aangehaalde jurisprudentie van het HvJ EU wordt, om te bepalen of recht op aftrek op voorbelasting bestaat, gebruik gemaakt van het algemeen luidende beoordelingskader, namelijk dat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband moet bestaan tussen een bepaalde handeling in een eerder stadium en een of meer in een later stadium verrichte handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat. Dit betekent dat het antwoord op de vraag of eiseres recht heeft op aftrek van voorbelasting, ervan afhangt of de bouw van het dak van de woning haar uitsluitende oorzaak vindt in de plaatsing en exploitatie van de zonnepanelen.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, met hetgeen zij heeft aangevoerd, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat de door haar gestelde kosten voor de bouw van het dak van de woning, uitsluitend zijn gemaakt ten behoeve van de exploitatie van de zonnepanelen. Gelet op het privégebruik van de woning is daarvoor onvoldoende dat de plaatsing van de zonnepanelen van meet af aan al was beoogd.
22. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres met betrekking tot de verhuur geen economische prestatie verricht. Dit betekent dat eiseres niet als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB kan worden aangemerkt en derhalve ook geen voorbelasting kan aftrekken.
23. Verder heeft eiseres ter zitting een beroep op het neutraliteitsbeginsel gedaan, omdat in andere gevallen wel recht zou bestaan op aftrek van voorbelasting die in rekening is gebracht voor de bouw van (het dak van) een woning. Eiseres noemt ter onderbouwing van haar standpunt de uitspraak van rechtbank Gelderland van 28 juni 2022 (ECLI:NL:RBGEL:2022:3261), waarin is geoordeeld dat de kosten voor de bouw van woningen gedeeltelijk in aftrek konden worden gebracht voor de exploitatie van zonnepanelen. 24. Het neutraliteitsbeginsel verzet zich tegen ongelijke behandeling van soortgelijke prestaties, dat wil zeggen prestaties die met elkaar concurreren (vgl. HvJ EU 10 september 2002, ECLI:EU:C:2002:473 (Kügler), en HvJ EU 15 november 2012, ECLI:EU:C:2012:716 (Zimmermann). Niet valt in te zien dat sprake is van een schending van het neutraliteitsbeginsel. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat soortgelijke diensten als de onderhavige voor de omzetbelasting verschillend worden behandeld. De verwijzing naar de uitspraak van rechtbank Gelderland faalt. In die zaak was tussen partijen niet in geschil dat sprake was van een economisch activiteit en ging het om de vraag of afgeweken kon worden van de wijze van berekenen van de voorbelasting die door verweerder was berekend middels de pro-rata methode. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat verweerder het rechtstreekse verband in zaken als die van eiseres per definitie aanwezig acht. In de zaak van de uitspraak van rechtbank Gelderland was sprake van de verhuur voor zonnepanelen van een dak van een appartementencomplex met 28 verhuurde woningen en dus van een ander geval dan eiseres, waarin het om één woning gaat die bij de maten van eiseres zelf in gebruik is.
25. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het meer subsidiaire betoog van verweerder dat sprake is van misbruik van recht, zou slagen indien geoordeeld zou moeten worden dat eiseres wel een economische prestatie verricht. Ten eerste leidt de rechtbank uit de stukken en hetgeen namens eiseres is verklaard af dat de structuur, de oprichting van een maatschap, volgend door de inbreng van (het dak van) de woning en daarop volgend de verhuur door de maatschap van het dak aan één van de maten, enkel is opgezet om een belastingvoordeel te verkrijgen. In feite is sprake van de ‘tussenschakeling’ van de maatschap terwijl dit geen ander zakelijk doel heeft, en daarmee van een kunstmatige constructie. De inbreng van het dak van de woning in eiseres teneinde dit aan [naam 3] te verhuren brengt geen enkele wijziging in de situatie: als eigenaar was [naam 3] immers al gerechtigd tot het gebruik van het dak. Eiseres heeft geen plausibele verklaring voor de structuur, anders dan dat ter zitting is verklaard dat enkel [naam 3] over voldoende financiële middelen beschikte voor de aankoop van de zonnepanelen, dat zij deze alleen wilde exploiteren en dat zij haar eigendom van de zonnepanelen wilde zekerstellen. Die verklaring is onvoldoende omdat het gewenste resultaat aanzienlijk eenvoudiger op een andere manier had kunnen worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door een vergoeding overeen te komen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de constructie is opgezet om zeker te stellen dat [naam 3] als enige eigenaar zou zijn van de zonnepanelen, aangezien verhuur van het dak daarvoor niet nodig is en het vestigen van de ter voorkoming van natrekking noodzakelijke opstalrechten juist achterwege is gebleven. Ten tweede is aannemelijk dat het beoogde belastingvoordeel, te weten teruggaaf van een deel van de in rekening gebrachte voorbelasting ter zake van de bouw van het dak van de woning, in strijd is met de bedoeling van de nationale en Europese wetgever. De bouw van het dak van een eigen woning dient naar zijn aard een privédoel, het woongenot van de bewoners, en niet een voor de omzetbelasting relevante economische activiteit. Daarmee stemt niet overeen dat de omzetbelasting die is betaald voor de bouw van het dak gedeeltelijk kan worden teruggevraagd. De doelstelling van de Wet OB en de btw-richtlijn is juist dat op dergelijke privé-kosten omzetbelasting drukt en dus ter zake geen aftrekrecht bestaat.
Belastingrentebeschikking
26. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikking belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.
Vergoeding van immateriële schade
27. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt dat voor een dergelijke vergoeding aanleiding is als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat het bezwaarschrift is ingediend uitspraak doet. Daarbij geldt voor de bezwaarfase een redelijke termijn van een half jaar en voor de beroepsfase van anderhalf jaar. Wordt de redelijke termijn overschreden dan bestaat recht op een schadevergoeding van € 500 per halfjaar overschrijding.
28. Het bezwaarschrift is ontvangen op 8 september 2020 en de rechtbank doet uitspraak op 20 januari 2023. De redelijke termijn is dus overschreden met in totaal (afgerond) 5 maanden (Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Gelet hierop bedraagt de immateriële schadevergoeding in deze zaak in totaal € 500. Verweerder heeft op 18 december 2020 uitspraak op het bezwaar gedaan. De redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar is daarmee niet overschreden. De schadevergoeding van € 500 komt daarom geheel voor rekening van de Staat (minister van Justitie en Veiligheid). Proceskostenvergoeding en griffierecht
29. Eiseres heeft recht op een proceskostenvergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5 nu de proceskostenvergoeding uitsluitend wordt toegekend vanwege de immateriële schadevergoeding, vgl. Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660, r.o. 2.3.2). Ook heeft eiseres recht op de teruggave van het griffierecht. De vergoeding van deze kosten zal plaatsvinden door de Staat (minister van Justitie en Veiligheid), omdat de redelijke termijn enkel in de beroepsfase is overschreden.