ECLI:NL:RBNHO:2023:1705

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
22/957
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op kinderbijslag voor een weduwnaar met kinderen na terugkeer naar Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 23 februari 2023, is het beroep van eiser, een weduwnaar die met zijn drie kinderen vanuit Afghanistan naar Nederland is gekomen, gegrond verklaard. Eiser had in 2021 kinderbijslag aangevraagd, maar de Sociale Verzekeringsbank (SVB) had deze aanvankelijk pas vanaf het derde kwartaal van 2021 toegekend. De rechtbank heeft beoordeeld of eiser op de peildatum van 1 april 2021 als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd. Eiser stelde dat hij recht had op kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2021, omdat hij toen al een duurzame band met Nederland had opgebouwd. De SVB betwistte dit, met als argument dat eiser op dat moment niet beschikte over zelfstandige woonruimte en een inkomen.

De rechtbank oordeelde dat de SVB te beperkt had gekeken naar de omstandigheden van eiser. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van ingezetenschap niet alleen afhangt van het beschikken over een eigen woning en inkomen, maar dat ook andere factoren, zoals de intentie om in Nederland te wonen en de feitelijke situatie van eiser, meegewogen moeten worden. Eiser had zijn terugkeer naar Nederland goed voorbereid en had direct na aankomst stappen ondernomen om zijn leven op te bouwen, waaronder het aanvragen van bijstand en het zoeken naar een woning.

De rechtbank concludeerde dat eiser voldoende aannemelijk had gemaakt dat er vanaf zijn aankomst in Nederland, en zeker vanaf de peildatum, sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Daarom vernietigde de rechtbank het besluit van de SVB en kende zij kinderbijslag toe aan eiser met terugwerkende kracht vanaf het tweede kwartaal van 2021. Tevens werd de SVB veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/957

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] e.a., uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) (verweerder)

(gemachtigde: mr. J.G. Starreveld).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van de toegekende kinderbijslag.
Verweerder heeft met het besluit van 30 augustus 2021 kinderbijslag toegekend voor de drie kinderen van eiser vanaf het derde kwartaal van 2021. Met het bestreden besluit van 31 december 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam 1] , [naam 2] (tolk) en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser is weduwnaar en is op 7 maart 2021 met zijn drie kinderen (uit 2009, 2010 en 2012) vanuit Afghanistan naar Nederland gekomen. Van 1999 tot 2005 heeft eiser al in Nederland gewoond. Hij heeft de Nederlandse nationaliteit, net als zijn kinderen. Op 17 juni 2021 heeft eiser kinderbijslag aangevraagd en heeft verweerder besloten zoals staat vermeld onder het kopje inleiding.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunten partijen
2.1.
De rechtbank beoordeelt per wanneer eiser recht heeft op kinderbijslag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser stelt kort samengevat dat hij recht heeft op kinderbijslag per het tweede kwartaal van 2021, omdat hij toen al ingezetene van Nederland was. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat dit niet het geval is. Volgens verweerder had eiser toen (nog) geen duurzame persoonlijke band met Nederland, omdat hij niet beschikte over zelfstandige woonruimte en een inkomen.
2.2.
Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleidende overwegingen
2.3.
In artikel 6 van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) is bepaald dat verzekerd is krachtens die wet degene die ingezetene is. Ingevolge artikel 2 van de AKW is ingezetene in de zin van die wet degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AKW naar de omstandigheden beoordeeld.
2.4.
Volgens vaste rechtspraak komt het er bij de beoordeling van de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Verwezen wordt naar de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB van 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908.
2.5.
De CRvB heeft in zijn uitspraak van onder meer 3 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:877, geoordeeld dat voor het aannemen van ingezetenschap onvoldoende is dat de betrokkene de intentie heeft zich definitief in Nederland te vestigen. Verder heeft de CRvB in onder meer de uitspraak van 20 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2182, geoordeeld dat het beschikken over een duurzaam ter beschikking staande woonruimte één van de omstandigheden is die van belang zijn bij de weging of sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard tussen de betrokkene en Nederland. Ook de duur van het verblijf in Nederland is een omstandigheid die van belang is bij die beoordeling.
2.6.
In de beleidsregel SB1022 staat dat de wil van een betrokkene om in Nederland te wonen van belang kan zijn. De intentie dient echter te worden beoordeeld aan de hand van het gedrag en dient te blijken uit de feiten en omstandigheden. Op de intentie van een betrokkene wordt geen acht geslagen als deze niet objectief kan worden vastgesteld.
Het geschil
2.7.
In geschil is of eiser op de peildatum van het tweede kwartaal, 1 april 2021, ingezetene van Nederland was. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2.8.
Verweerder heeft bij de beoordeling of eiser ingezetene was slechts aandacht gehad voor twee omstandigheden, die blijkens het bestreden besluit voor verweerder van doorslaggevende betekenis zijn geweest, namelijk het beschikken over een eigen zelfstandige woonruimte en het hebben van een inkomen. Omdat eiser hier op de peildatum niet over beschikte, heeft verweerder eerst over het derde kwartaal van 2021 kinderbijslag toegekend. De rechtbank acht die beperkte beoordeling niet juist.
Door slechts twee omstandigheden te betrekken bij de vraag of eiser een duurzame band van persoonlijke aard heeft met Nederland en daaraan tevens een doorslaggevende betekenis te geven, wordt ten onrechte geen acht geslagen op de feitelijke situatie waarin eiser zich bevond (een uit Afghanistan terugkerende Nederlander met drie minderjarige kinderen) en ook niet op de huidige woningcrisis die heerst in Nederland. Te meer, omdat niet valt in te zien dat met de huidige woningnood in Nederland eiser in een betrekkelijke korte tijd zou kunnen beschikken over een eigen zelfstandige woonruimte. Bovendien blijkt uit de jurisprudentie dat een duurzaam ter beschikking staande woning slechts één van de omstandigheden is die van belang is bij de weging of sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard. Vorenstaande had voor verweerder aanleiding moeten zijn om alle door eiser aangevoerde - objectiveerbare en relevante - feiten en omstandigheden te betrekken bij de beoordeling, waarbij verweerder deze feiten en omstandigheden had moeten wegen tegen de achtergrond van de gegeven feitelijke situatie van eiser en de huidige woningcrisis in Nederland.
2.9.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het gedrag van eiser en uit alle door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden, die niet worden betwist door verweerder, dat eiser niet alleen de wil had om in Nederland te wonen, maar zich ook daarnaar heeft gedragen. Daartoe het volgende.
3.0.
Eiser is in 1999 als asielzoeker vanuit Afghanistan naar Nederland gekomen. Vanuit het asielzoekerscentrum heeft hij een woning toegewezen gekregen in Haarlemmermeer. Eiser heeft in de loop van de tijd de Nederlandse nationaliteit gekregen. In 2005 of 2006 is eiser teruggekeerd naar Afghanistan. In 2018 is de echtgenote van eiser overleden. Eiser is vervolgens in 2021, vanwege de snel verslechterde situatie in Afghanistan, met zijn drie minderjarige kinderen op 7 maart 2021 in Nederland aangekomen. Eiser heeft zijn vertrek naar Nederland langdurig voorbereid en heeft in Afghanistan niets meer wat hem daar zou moeten houden of doen terugkeren: geen woning, geen inkomen, geen bankrekening, geen school en geen inschrijfadres. Na zijn aankomst in Nederland heeft eiser direct, op 15 maart 2021, een bijstandsuitkering en een briefadres aangevraagd en is hij op zoek gegaan naar een woning en werk. Dat eiser op de peildatum (1 april 2021) nog geen inkomen had, komt omdat de gemeente Haarlemmermeer de aanvraag van eiser om bijstand buiten behandeling heeft gesteld. Zijn aanvraag van 21 april 2021 is door tussenkomst van de rechtbank Noord-Holland toegewezen. De kinderen gaan naar school en eiser heeft ook een briefadres.
3.1.
Uit vorenstaande volgt dat het leven van eiser en zijn minderjarige kinderen zich, van aanvang aan, afspeelt in Nederland en dat eiser bij aankomst in Nederland aanstonds met het opbouwen daarvan is begonnen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dan ook voldoende aannemelijk gemaakt dat, vanaf de aankomst van eiser met zijn kinderen in Nederland, en dus zeker vanaf 1 april 2021 (de peildatum), een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen eiser en Nederland en dat dus sprake is van ingezetenschap.

Conclusie en gevolgen

3.2.
Het voorgaande betekent dat eiser gelijk krijgt. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door aan eiser met ingang van het tweede kwartaal van 2021 kinderbijslag toe te kennen voor zijn drie kinderen.
3.3.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 597,00, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 597,00, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,00 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,00), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.868,00.
3.4.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-herroept het primaire besluit;
-bepaalt dat aan eiser met ingang van het tweede kwartaal van 2021 kinderbijslag wordt toegekend;
-bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,00 aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.868,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.