ECLI:NL:RBNHO:2023:1411

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 860
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondernemerstatus van eiseres voor de omzetbelasting in relatie tot haar partner en de onderneming [bedrijf 1]

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 7 februari 2023, wordt de status van eiseres als ondernemer voor de omzetbelasting beoordeeld. Eiseres, woonachtig in [land 1], heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting ontvangen van de Belastingdienst, die zij aanvecht. De rechtbank concludeert dat eiseres niet als ondernemer kan worden aangemerkt, omdat haar partner, [naam 3], de feitelijke activiteiten van de onderneming [bedrijf 1] uitvoert. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zij zelfstandig economische activiteiten heeft verricht. De rechtbank wijst erop dat de registratie van het octrooi voor de uitvinding op naam van haar partner staat en dat alle administratieve en belastingzaken door hem worden afgehandeld. Eiseres heeft weliswaar financiële risico's genomen, maar dit is niet voldoende om haar als ondernemer te kwalificeren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de naheffingsaanslag, maar kent eiseres wel een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/860

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , [land 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoorn, verweerder.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 2 januari 2021.
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 juli 2015 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 98.234. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft verweerder eiseres € 3.767 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
Eiseres heeft daartegen bezwaar ingesteld.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd tot € 14.496. Ook de belastingrentebeschikking is overeenkomstig verminderd tot € 892.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft vóór de zitting, op 24 november 2022, een nader stuk, ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiseres en namens verweerder mr. [naam 1] en mr. [naam 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres, woonachtig in [land 1] , staat sinds 20 december 2011 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) als eenmanszaak ingeschreven onder de handelsnaam ‘Dr. [eiseres] , [functie] ’. Daarnaast is eiseres maat in de maatschap [maatschap] (maatschap). De activiteiten van de maatschap bestaat uit ‘ [dienstverlening] ’.
2. Per 19 maart 2015 heeft eiseres aan haar inschrijving in de KvK gewijzigd. Hierdoor is aan de handelsnaam ‘ [bedrijf 1] ’ ( [bedrijf 1] ) toegevoegd, zijn de activiteiten uitgebreid met de ‘vervaardiging van overige machines, apparaten en werktuigen voor specifieke doeleinden, [teelt] ’ en is [naam 3] , de partner van eiseres, als gevolmachtigde ingeschreven.
3. Eiseres heeft in 2015 verzocht om als ondernemer aangemerkt te worden vanwege de activiteiten van [bedrijf 1] . Eiseres heeft in de aangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 verzocht om een teruggaaf van € 9.897.
4. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder een vragenbrief aan eiseres gestuurd. In reactie daarop heeft eiseres, voor zover van belang het volgende geantwoord:
“Naast mijn [werkzaamheden] heb ik tevens sinds 2015 andere bedrijfsactiviteiten. Ik heb een machine ontwikkeld voor de pharmaceutische industrie. Hiervoor heb ik een contract afgesloten met een pharmaceutisch bedrijf in [land 2] . ( [bedrijf 2] Ltd)
Afgelopen jaar is het eerste prototype gebouwd door [bedrijf 3] te [plaats 2] . [bedrijf 3] stuurt mij facturen met btw en ik factureer naar [bedrijf 2] facturen met 0% btw aangezien dit buiten de EU is.
Hierdoor ontstaat natuurlijk een negatieve omzetbelasting.
Voor het komende jaar heb ik een opdracht binnengehaald ter waarde van 550000 euro. […]. Hierdoor krijg voor het 2e, 3e en 4e kwartaal wederom een behoorlijke negatieve aangifte omzetbelasting. Voor het tweede kwartaal 2016 begroot ik momenteel een negatieve aangifte van ongeveer 65000 euro. Misschien kunt u dit alvast vermelden in mijn dossier?
[…]
De ondernemers activiteiten die omzetbelasting belast zijn komen dus uit de verkoop van specialistische machines voor de pharmaceutische industrie. Het betreft hier een machine die gebruikt wordt in de [gewassen 1] teelt voor het vervaardigen van medicijnen( [medicijn] etc.)”
5. Naar aanleiding van deze reactie heeft verweerder de teruggave van € 9.897 verleend.
6. Middels de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2016 heeft eiseres verzocht om een teruggave van € 4.599, welke teruggave door verweerder is verleend.
7. Middels de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal 2016 heeft eiseres verzocht om een teruggave van € 81.577. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een vragenbrief naar eiseres gestuurd. Eiseres heeft hierop gereageerd en, onder andere, vier documenten (facturen) overgelegd afkomstig van [bedrijf 3] B.V.. Op deze documenten staat voorbelasting vermeld van in totaal € 80.254,91.
8. Verweerder heeft de aangeleverde informatie van eiseres bekeken, waarbij het hem opviel dat één van de facturen afkomstig van [bedrijf 3] B.V. (waarop een bedrag van € 58.432,50 aan omzetbelasting was vermeld) op bepaalde punten, zoals de lay-out en het factuurnummer, afweek van de andere facturen van [bedrijf 3] B.V. Vervolgens heeft verweerder besloten om de teruggave vooralsnog niet te verlenen en een boekenonderzoek in te stellen bij eiseres.
9. Op 5 oktober 2016 heeft verweerder een derdenonderzoek bij [bedrijf 3] B.V. ingesteld. Tijdens dit derdenonderzoek hebben [naam 5] en mw. [naam 5] verklaard dat de factuur van [bedrijf 3] B.V., geen factuur, maar een offerte betrof. De omzet en de verschuldigde omzetbelasting zijn dan ook niet aangegeven in het desbetreffende tijdvak door [bedrijf 3] B.V.
10. Vervolgens is op 7 november 2016 een boekenonderzoek bij eiseres aangekondigd, gericht op, onder andere, de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2015 tot en met het derde kwartaal 2016. Het boekenonderzoek is op 21 november 2016 aangevangen. Tijdens het boekenonderzoek heeft verweerder gesproken met de partner van eiseres. Hij heeft, onder andere, verteld dat hij alle administratieve werkzaamheden voor [bedrijf 1] verzorgt en dat hij ook de aangiften omzetbelasting opstelt en indient. Ook is de factuur van [bedrijf 3] B.V. ter sprake gekomen en is vervolgens aan de partner van eiseres de cautie verleend, omdat bij verweerder het vermoeden rees dat de factuur vals was.
11. In de (eerste) voorlopige bevindingen van het boekenonderzoek heeft verweerder aan eiseres kenbaar gemaakt dat hij, onder andere, heeft geconcludeerd dat de onderneming [bedrijf 1] niet door eiseres wordt gedreven, maar door haar partner.
12. Op 11 mei 2017 is eiseres door de FIOD verhoord. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgesteld, hetgeen tot de gedingstukken behoort. In dit proces-verbaal is het volgende, voor zover van belang, opgenomen:

Vraag verbalisanten:
Wat kunt u over de onderneming [bedrijf 1] verklaren?

Antwoord gehoorde:

Ik heb destijds een eenmanszaak opgericht genaamd [eiseres] [functie] . Ik denk dat ik deze onderneming in 2011 of 2012 ben gestart. Daarna zijn als tweede activiteit de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 1] ingebracht. De bedrijfsactiviteiten van deze onderneming betreffen de bouw van landbouwmachines. Het betreffen landbouwmachines voor het oogsten van [gewassen 2] voorkomt. […]. Wij hebben geen personeel in dienst. [naam 3] is gevolmachtigde in [bedrijf 1] en doet in feite alle activiteiten. Ik doe eigenlijk niets voor [bedrijf 1] . [naam 3] doet alles.

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u over de administratie van onderneming [bedrijf 1] verklaren?

Antwoord gehoorde:

Dit wordt gedaan door [naam 3] . [naam 3] doet alle administratie- en belastingzaken. Hij doet dat ook voor de privé aangelegenheden. Ik moet u ook vertellen dat ik ook met acht [vakkundigen] maat ben in Maatschap [maatschap] . Voor die maatschap maak ik de jaarrekening. Voor [bedrijf 1] houd ik me niet bezig met de administratie.
[…]

Antwoord gehoorde:

[naam 3] doet de belastingaangiften, zowel privé als zakelijk. U vraagt mij welke aangiften hij doet. In ieder geval doet hij de aangiften inkomstenbelasting en de BTW-aangiften.
[…]

Vraag verbalisanten:

Wie heeft opdracht gegeven aan [bedrijf 3] tot de bouw van deze machine, een plukbord voor [oogst] (factuurbedrag € 336.682,50)?

Antwoord gehoorde:

Dat weet ik niet exact. [naam 3] heeft mij destijds verteld dat [naam 4] erg enthousiast was en drie machines heeft besteld. Ik kan u vertellen dat er veel gedoe was rondom deze transactie. […]. U vraagt mij wanneer nu duidelijk is geworden wanneer de drie machines niet meer geleverd zouden gaan worden. Dat weet ik niet. U vraagt mij of deze factuur ooit nog betaald gaat worden. Ik kan u daar geen antwoord op geven. Ik weet dat niet.
[…]

Vraag verbalisanten:

Zijn de machine gebouwd en aan u afgeleverd door [bedrijf 3] ?

Antwoord gehoorde:

Deze machines zijn niet aan ons geleverd, niet aan [bedrijf 1] . Misschien aan iemand anders maar dat weet ik niet. Ik weet niet op welk moment duidelijk is geworden wanneer de machines niet meer geleverd zouden worden.

Vraag verbalisanten:

[…]. Deze vragenbrief is van 19 juli 2016. Herkent u deze vragenbrief en wat kunt u er verder over verklaren?

Antwoord gehoorde:

Ik herken deze brief niet. ik kan me niet herinneren dat ik deze brief ooit gezien heb. Ik denk dat [naam 3] mijn partner deze brief in behandeling heeft genomen. Dat denk ik omdat [naam 3] altijd alle belastingzaken voor zijn rekening neemt.
[…]

Vraag verbalisanten:

[…]. Dit is een brief aan de Belastingdienst ondertekend met de naam “Dr. [eiseres] ” […]. Wat kunt u over deze brief verklaren?

Antwoord gehoorde:

Deze brief herken ik ook niet. Het is niet mijn handtekening en ik heb deze handtekening ook niet gezet op deze brief. Ik weet ook niet zeker of dit nou de handtekening van [naam 3] is. Ik weet niet wie de brief heeft ingezonden maar logischerwijze denk ik dat [naam 3] het heeft gedaan.
U vraagt mij waarom [naam 3] zijn eigen naam niet onder de brief heeft geplaatst. Hij is toch immers gevolmachtigde van [bedrijf 1] . Ik weet dat niet. Ik vind het wel erg vreemd.

Vraag verbalisanten:

Met deze brief van 16 augustus 2016 aan de Belastingdienst zijn diverse bijlagen meegezonden […]. Wat kunt u ons hierover vertellen?

Antwoord gehoorde:

Helemaal niets. Ik heb de 3 facturen nog nooit gezien.
[…]”
13. Het Octrooicentrum Nederland heeft in 2017 een patent verleend voor een ‘verbeterde oogstmachine voor het oogsten van stengelgewassen’ ( [oogstmachine] ). De octrooihouders en tevens uitvinders zijn de partner van eiseres en [bedrijf 3] . Eiseres wordt niet genoemd in het uittreksel van het Octrooicentrum Nederland als octrooihouder, uitvinder of onder welke andere aanduiding dan ook.
14. Verweerder heeft eiseres naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek het volgende geschreven:
“Tijdens het onderzoek is gebleken dat niet u de onderneming [bedrijf 1] ) voert maar uw partner dhr. [naam 3] die door u als gevolmachtigde is aangemerkt.
Hij heeft het procedé van de oogstmachine ontworpen, voert alle gesprekken omtrent de bouw en exploitatie van deze machine en houdt zich onder de naam [bedrijf 1] ook bezig met de in- en verkoop van landbouwgoederen. Ook alle mailverkeer ( [bedrijf 3] , [bedrijf 2] etc.) geschiedt onder zijn naam. Verder voert hij de administratie en verricht hij de aangiften omzetbelasting.
[…]
[bedrijf 1] wordt door dhr. [naam 3] gedreven voor zijn naam en rekening en niet uw naam en rekening. Hij is degene die ex artikel 7 zelfstandig een bedrijf uitoefent. Voor de omzetbelasting zal hij dan ook als ondernemer worden aangemerkt binnen de onderneming [bedrijf 1] .
[…]
De onder uw naam ingediende aangiften omzetbelasting over de periode 2e halfjaar 2015 tot en met 30 juni 2017 zijn dan ook ten onrechte gedaan en dienen gecorrigeerd te worden.
[…]
Dit houdt in dat er een naheffingsaanslag zal worden opgelegd over deze periode voor in totaal € 98.234,- aan enkelvoudige belasting. Overigens zijn de door u ingediende aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 2e kwartaal, 3e kwartaal en 4e kwartaal 2016 ad in totaal € 83.738,- niet verleend en niet uitbetaald. Deze zullen dan ook niet verleend worden.
De te betalen aanslag zal met deze bedragen worden verminderd tot € 14.496.”
15. Met dagtekening 26 oktober 2017 is de naheffingsaanslag omzetbelasting met de belastingrentebeschikking opgelegd. De naheffingsaanslag is bij de uitspraak op bezwaar verminderd, omdat daarin ten onrechte ook niet verleende teruggaven waren begrepen.
Geschil
16. In geschil is of verweerder de naheffingsaanslag, na de vermindering bij uitspraak op bezwaar, terecht en tot het juiste bedrag aan eiseres heeft opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of eiseres aangemerkt kan worden als ondernemer voor de omzetbelasting met betrekking tot de activiteiten in [bedrijf 1] . De rechtbank zal dit beoordelen aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
17. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Ter onderbouwing hiervoor voert zij aan dat ze kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting.
18. Verweerder stelt zich op het tegenovergestelde standpunt. Hij voert daartoe aan dat eiseres niet kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting en dat zij derhalve geen recht heeft op aftrek van voorbelasting.
Beoordeling van het geschil
19. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres niet aangemerkt worden als ondernemer voor de omzetbelasting met betrekking tot de activiteiten in [bedrijf 1] . Dit betekent dat de naheffingsaanslag, na de vermindering bij uitspraak op bezwaar, terecht en tot het juiste bedrag aan eiseres is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
20. Op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verweerder gehouden de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toe te zenden. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder geen afschrift van de naheffingsaanslag aan de rechtbank heeft overgelegd. Ter zitting heeft zij toegelicht dat ze zelf een afschrift van de naheffingsaanslag heeft overgelegd. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat zijn systemen na verloop van twee jaar (naheffings)aanslagen niet meer kunnen reproduceren en dat hij daarom een afdruk van het systeem heeft overgelegd, waaruit volgt dat de naheffingsaanslag is opgelegd.
21. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb verplicht is om de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. De naheffingsaanslag is een op de zaak betrekking hebbend stuk, aangezien dit stuk verweerder ter beschikking heeft gestaan en een rol heeft gespeeld bij zijn besluitvorming. Dat de systemen van verweerder na een bepaald tijdsverloop geen (naheffings)aanslagen meer kunnen reproduceren, komt voor risico van verweerder. Eiseres heeft zelf een afschrift van de naheffingsaanslag overgelegd. Dit brengt niet mee dat verweerder is ontslagen van de verplichting een afschrift van dat stuk als een op de zaak betrekking hebbend stuk over te leggen (Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1319). Er is dus sprake van een verzuim. Desalniettemin acht de rechtbank zich door de afdruk uit het systeem wel goed voorgelicht. Omdat eiseres zelf een afschrift van de naheffingsaanslag heeft overgelegd is van een processueel nadeel jegens haar geen sprake. Met toepassing van artikel 8:31 van de Awb gaat de rechtbank daarom aan het verzuim voorbij.
Is eiseres aan te merken als ondernemer?
22. Een ieder die zelfstandig een bedrijf uitoefent is ondernemer voor de omzetbelasting. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). De wetgever heeft aan het in deze bepaling gebruikte begrip ‘ondernemer’ geen andere betekenis willen toekennen dan toekomt aan het begrip belastingplichtige in artikel 9, eerste lid, van de Btw-richtlijn (Hoge Raad 2 mei 1984, ECLI:NL:HR:1984:AW8625). Op grond van artikel 9, eerste lid, eerste alinea, van de Btw-richtlijn wordt als belastingplichtige beschouwd eenieder die zelfstandig een economische activiteit verricht ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) heeft, onder andere, in de arresten Gmina Wroclaw (ECLI:EU:C:2015:635) en Christine Nigl e.a. (ECLI:EU:C:2016:764) bepaalt dat een economische activiteit zelfstandig wordt verricht, afhangt van de vraag of eiseres haar activiteiten op eigen naam, voor eigen rekening en onder haar eigen verantwoordelijkheid verricht en of zij het aan die activiteiten verbonden economische risico draagt.
23. Eiseres heeft gesteld dat zij voor de activiteiten in [bedrijf 1] als ondernemer voor de omzetbelasting aangemerkt dient te worden, omdat zij de economische activiteiten heeft verricht voor [bedrijf 1] . De aanleiding voor eiseres om, naast haar activiteiten als [functie] en als maat van de maatschap, activiteiten voor [bedrijf 1] te gaan verrichten was om het ondernemersrisico te beperken of te spreiden. Eiseres heeft zich daarom voor [bedrijf 1] tot eind december 2017 bezig gehouden met de ontwikkeling van de [oogstmachine] (de uitvinding). Ook heeft zij contact gehad met de machinebouwer [bedrijf 3] B.V. en heeft zij gelden ter beschikking gesteld voor de aankoop van de [oogstmachine] . De betalingen voor de [oogstmachine] zijn ook vanaf haar ondernemingsrekening gedaan. Eiseres is hierom van mening dat zij heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de [oogstmachine] , zij heeft de kosten gedragen en zij heeft ook het risico genomen. Weliswaar is bij het FIOD verhoor door eiseres verklaart dat zij niets te maken zou hebben met [bedrijf 1] maar dat deed zij voornamelijk onder druk van de verbalisanten bij het verhoor. Verder moeten die uitlatingen ook in het licht worden gezien van hetgeen eiseres ook tijdens het verhoor heeft verklaard, namelijk dat de administratie door haar partner werd gedaan. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking.
24. Verweerder heeft gesteld dat eiseres voor de activiteiten van [bedrijf 1] niet als ondernemer voor de omzetbelasting aangemerkt kan worden. Eiseres is namelijk niet degene die de economische activiteiten van [bedrijf 1] heeft verricht, maar haar partner. Hij heeft namelijk de [oogstmachine] ontworpen, hij voerde alle gesprekken omtrent de bouw en exploitatie van de [oogstmachine] en hij hield zich namens [bedrijf 1] ook bezig met de in- en verkoop van landbouwgoederen. Verder zijn alle e-mails aan [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 2] Ltd. ondertekend, namens [bedrijf 1] , door de partner van eiseres en heeft hij alle administratie- en belastingzaken ten aanzien van [bedrijf 1] voor zijn rekening genomen. Daarnaast is het belangrijkste activum van de onderneming, namelijk het patent op de [oogstmachine] , aan de partner (en aan de heer [naam 5] ) verleend, en niet aan eiseres. Volgens verweerder heeft eiseres dan ook slechts als geldverstrekker gefungeerd, waarbij het erop lijkt dat de presentatie van eiseres als ondernemer ten aanzien van [bedrijf 1] slechts is ingegeven door de mogelijkheid/wens om de gestelde verliezen te gelde te kunnen maken. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
25. De rechtbank stelt voorop dat in dit geval op eiseres de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat zij als ondernemer in de zin van de omzetbelasting kan worden aangemerkt. Hetgeen eiseres in dit kader naar voren heeft gebracht en gelet op alle feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geconcludeerd dan dat eiseres niet degene is die de activiteiten van [bedrijf 1] heeft verricht. Uit de dossierstukken, daaronder begrepen meerdere verklaringen van eiseres, volgt dat haar partner, onder andere, de gesprekken heeft gevoerd met de producent/leverancier ( [bedrijf 3] B.V.) en afnemer ( [bedrijf 2] Ltd.) voor de [oogstmachine] , alle administratieve en belastingzaken heeft verzorgd en het ook de partner van eiseres is die namens [bedrijf 1] de van belang zijnde documentatie heeft ondertekend. Verder is ook het afgegeven octrooi geregistreerd op naam van de partner van eiseres (en [naam 5] ). De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting toegelicht dat ten tijde van de aanvraag van het octrooi snel gehandeld moest worden en dat om die reden het octrooi op naam van de partner van eiseres is geregistreerd. Hij heeft desgevraagd bevestigd dat het echter logisch was geweest als eiseres achteraf als octrooihouder zou worden geregistreerd als zij de machine heeft bedacht. De registratie is achteraf echter niet aangepast. Hieruit leidt de rechtbank af dat eiseres geen betrokkenheid heeft gehad bij de uitvinding.
26. Eiseres heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing van haar betoog dat zij meermaals contact heeft gehad met de producent/leverancier en eventueel andere van belang zijnde partijen. Ook andere stukken of verklaringen die (kunnen) onderbouwen dat eiseres activiteiten heeft verricht voor [bedrijf 1] , dan wel dat zij zou hebben meegewerkt aan de ontwikkeling en het in de markt zetten van de [oogstmachine] , ontbreken. In dit verband is ter zitting aangevoerd dat eiseres naar [land 2] is gereisd in verband met de verkoop van de [oogstmachine] . Ook dit is echter niet onderbouwd aan de hand van stukken. Evenmin is gesteld en onderbouwd welke werkzaamheden eiseres in [land 2] zou hebben verricht.
27. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat haar consultancy ervaring heeft bijgedragen aan het ontwikkelen en in de markt zetten van de [oogstmachine] . Uit de overgelegde stukken blijkt echter dat eiseres in onderhavige periode niet over consultancy ervaring beschikte. Van de door haar in dit kader genoemde consultancy werkzaamheden in [land 1] , staat vast dat deze pas zijn aangevangen ná onderhavige periode. Bovendien blijkt nergens uit dat eiseres kennis en/of ervaring zou hebben van of met het uitvinden, ontwikkelen en in de markt zetten van [oogstmachine] of op het gebied van farmacie of mechanica. Uit de opleiding en werkzaamheden als [functie] in loondienst en als maat in de maatschap kan juist worden afgeleid dat eiseres gespecialiseerd was op medisch gebied (het [onderzoek] ). Ook hierin kunnen derhalve geen aanknopingspunten voor de betrokkenheid van eiseres bij [bedrijf 1] worden onderkend.
28. Het bij nader stuk als bijlage overgelegde afschrift van de ‘e-certificate of registration’ uit het [land 3] handelsregister (‘ [handelsregister] ’) biedt evenmin aanknopingspunten voor het standpunt van eiseres. Daaruit blijkt dat op 16 december 2021 een vennootschap met de naam [bedrijf 1] zou zijn opgericht en dat deze vennootschap op 13 januari 2022 is ingeschreven in het handelsregister te [land 1] . De relevantie van de recent opgerichte [land 3] vennootschap voor onderhavig beroep is na vragen ter zitting niet onderbouwd. Overigens is het de rechtbank evenmin gebleken waarom dit gegeven relevant zou zijn voor de beoordeling van het ondernemerschap van eiseres in onderhavige periode.
29. Voor zover eiseres heeft betoogd dat zij gelden ter beschikking heeft gesteld voor de activiteiten van [bedrijf 1] , heeft te gelden dat zij weliswaar een financieel risico heeft gelopen, maar dat is onvoldoende om als ondernemer voor de omzetbelasting aangemerkt te kunnen worden. Daarvoor is ook vereist dat eiseres op eigen naam, voor eigen rekening en onder eigen verantwoordelijkheid de activiteiten van [bedrijf 1] heeft verricht. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de rechtbank van oordeel is dat uit niets aannemelijk is geworden dat eiseres met [bedrijf 1] zelfstandig economische activiteiten heeft verricht.
Belastingrentebeschikking
30. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikking belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.
Immateriële schadevergoeding
31. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en heeft daarbij gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die leiden tot een verlenging van de redelijke termijn van twee jaar. Ter zitting is namens eiseres toegelicht dat de vertraging van twee maanden bij het inplannen van het hoorgesprek als gevolg van zijn afwezigheid in verband met vakantie wel kan gelden als een verlenging van de redelijke termijn. Voor het overige stelt zij zich op het standpunt dat er geen afspraken met verweerder zijn gemaakt over het aanhouden van de behandeling van het bezwaarschrift.
32. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij weliswaar van zijn collega heeft begrepen dat er met eiseres een afspraak zou zijn gemaakt over het aanhouden van de behandeling van het bezwaarschrift, maar dat van die afspraak geen vastlegging is.
33. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek van eiser uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. De Hoge Raad overweegt in dit arrest als volgt: de redelijke termijn bedraagt in principe twee jaar voor de behandeling van het bezwaar en het beroep samen. Als de totale procedure langer heeft geduurd, geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover die langer dan zes maanden heeft geduurd en de beroepsfase voor zover deze meer dan 18 maanden heeft geduurd. Vervolgens wordt als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief gehanteerd van € 500 per half jaar dat de procedure langer dan de redelijke termijn heeft geduurd, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
34. Vast staat dat het door eiseres ingediende bezwaarschrift op 8 november 2017 door verweerder is ontvangen. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 2 januari 2021. De rechtbank doet op 7 februari 2023 uitspraak in deze zaak. Daarmee is in beginsel de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil met (afgerond) 39 maanden overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen, en sluit daartoe aan bij het betoog van eiseres ter zake (zie overweging 31. hiervoor). De redelijke termijn bedraagt hierdoor 26 maanden, waarbij de verlenging wordt toegerekend aan de bezwaarfase. Voor een verdere verlenging van de redelijke termijn is geen aanleiding. Verweerder heeft zijn standpunt dat er een afspraak is over het aanhouden van de behandeling in bezwaarfase tegenover de betwisting door eiseres niet met stukken onderbouwd. Het voorstaande impliceert dat de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil met 37 maanden is overschreden.
35. In verband met deze overschrijding heeft eiser recht op een vergoeding van
€ 3.500. De overschrijding van de redelijke termijn is (afgerond) voor 30 maanden toe te rekenen aan verweerder en (afgerond) voor 7 maanden toe te rekenen aan de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).
36. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank verweerder respectievelijk de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.838 respectievelijk € 662 voor de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste fase.

Proceskosten

37. De rechtbank zal een proceskostenvergoeding toekennen vanwege de immateriële schadevergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5 nu de proceskostenvergoeding uitsluitend wordt toegekend vanwege de immateriële schadevergoeding, vgl. het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660, r.o. 2.3.2).
38. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.14.2 zal de vergoeding van dit bedrag deels moeten plaatsvinden door verweerder en deels door de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid), waarbij om redenen van eenvoud en uitvoerbaarheid dient te worden uitgegaan van een verdeling waarbij ieder van hen de helft betaalt. Hetzelfde heeft te gelden voor de vergoeding van het griffierecht.

Conclusie en gevolgen

39. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan eiseres is opgelegd. Eiseres heeft recht op een immateriële schadevergoeding en vergoeding van het griffierecht. Ook heeft zij recht op vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van eiser tot een bedrag van € 2.838;
  • veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de immateriële schade van eiser tot een bedrag van € 662;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50;
  • veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50;
  • draagt verweerder op de helft van het door eiser betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 90,50 aan eiser te vergoeden;
  • draagt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) op de helft van het door eiser betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 90,50 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Nandram, voorzitter, mr. T.N. van Rijn en
mr. M.W. Koenis, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Doesburg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.