ECLI:NL:RBNHO:2023:13562

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
10483201 \ CV EXPL 23-1995
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon door werknemer tegen stichting met geschil over arbeidsovereenkomst

In deze zaak vordert een werknemer, aangeduid als [eiseres], betaling van achterstallig loon van een stichting, hierna te noemen 'de Stichting'. De Stichting betwist de vordering en stelt dat er geen geldige arbeidsovereenkomst is gesloten en dat de werknemer geen werkzaamheden heeft verricht. De kantonrechter heeft op 27 december 2023 geoordeeld dat er wel degelijk een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en dat de werknemer voldoende bewijs heeft geleverd van de verrichte werkzaamheden. De zaak begon met een dagvaarding op 25 april 2023, gevolgd door een zitting op 16 augustus 2023, waar de kantonrechter een mondelinge tussenuitspraak deed. Op 29 november 2023 vond een tweede zitting plaats, waarbij de Stichting niet aanwezig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer 338,75 uur voor de Stichting heeft gewerkt en heeft de vordering tot betaling van loon toegewezen, inclusief wettelijke verhoging en proceskosten. De Stichting is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 4.080,69 aan de werknemer, evenals de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de kantonrechter P.J. Jansen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10483201 \ CV EXPL 23-1995 BL
Uitspraakdatum: 27 december 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. A.P. van Stralen
tegen
de stichting
Stichting [stichting]
gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudend te Schagen
gedaagde
verder te noemen: de Stichting
vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam 4]
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een werknemer betaling van loon van een stichting. De stichting voert als verweer dat geen (geldige) arbeidsovereenkomst is gesloten en dat de werknemer geen werkzaamheden heeft verricht. De werknemer krijgt gelijk. De kantonrechter oordeelt dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en dat de werknemer voldoende heeft aangetoond dat werkzaamheden zijn verricht.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 25 april 2023 een vordering tegen de Stichting ingesteld. De Stichting heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 16 augustus 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] bij brief van 26 juli 2023 nog stukken toegezonden. Op de zitting van 16 augustus 2023 heeft de kantonrechter een mondelinge tussenuitspraak gedaan. [eiseres] en de Stichting hebben vervolgens op 13 september 2023 een akte genomen, waarbij [eiseres] nadere stukken heeft overgelegd.
1.3.
Daarna is opnieuw een zitting bepaald, die heeft plaatsgevonden op 29 november 2023. Dit was een zogenoemde hybride zitting, waaraan [eiseres] en haar gemachtigde digitaal (via MS Teams) hebben deelgenomen. Namens de Stichting is er niemand op deze zitting verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat [eiseres] ter toelichting van haar standpunten naar voren heeft gebracht.

2.De feiten

2.1.
De Stichting is opgericht op 23 maart 2022, door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] (hierna te noemen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] ).
2.2.
Artikel 8 lid 1 van de akte van oprichting bepaalt dat de Stichting wordt vertegenwoordigd door het bestuur en kan worden vertegenwoordigd door twee tezamen handelende bestuurders. Verder is in artikel 8 lid 2 van de akte van oprichting bepaald dat het bestuur kan besluiten tot het verlenen van volmacht aan één of meer bestuurders of derden om de Stichting binnen de grenzen van die volmacht te vertegenwoordigen.
2.3.
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is ten aanzien van de bevoegdheid van de bestuurders vermeld:
“Gezamenlijk bevoegd (met andere bestuurder(s), zie statuten)”.
2.4.
Op 15 mei 2022 heeft [eiseres] als werknemer een arbeidsovereenkomst ondertekend. Deze overeenkomst vermeldt als werkgever de Stichting. Verder staat in de arbeidsovereenkomst dat de Stichting ten deze wordt vertegenwoordigd door [naam 2] , die de overeenkomst uit naam van de werkgever heeft ondertekend.
2.5.
In de hiervoor omschreven overeenkomst is bepaald dat [eiseres] op 15 mei 2022 in dienst treedt bij de Stichting in de functie van Allround medewerker, op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden, eindigend op 14 december 2022, voor gemiddeld 40 uur per week, tegen een salaris van € 1.756,20 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.6.
De Stichting heeft nooit salaris betaald aan [eiseres] .
2.7.
In een brief van 16 maart 2023 heeft de advocaat van [eiseres] de Stichting gesommeerd om uiterlijk op 25 maart 2023 het achterstallig loon over de periode van 15 mei 2022 tot en met 14 december 2022 aan [eiseres] te betalen, vermeerderd met 50% wettelijke verhoging en wettelijke rente.
2.8.
Per 23 maart 2023 zijn [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] als bestuurders uit functie getreden. Sindsdien is [naam 4] (hierna te noemen: [naam 4] ) enig bestuurder van de Stichting.
2.9.
In een e-mail van 7 april 2023 reageert [naam 4] namens de Stichting op de hiervoor genoemde brief van de advocaat van [eiseres] . De Stichting betwist – kort gezegd – dat [eiseres] aanspraak kan maken op loon.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter de Stichting veroordeelt tot betaling van € 20.529,67 bruto. Dit is het achterstallig salaris van € 1.756,20 bruto per maand over de periode van 15 mei tot en met 14 december 2022 (in totaal € 12.993,40 bruto), vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% (€ 6.496,70 bruto) en een bedrag van € 1.039,47 bruto voor vakantietoeslag. [eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – samengevat – dat tussen haar en de Stichting een rechtsgeldige arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [eiseres] werkzaamheden heeft verricht, zodat de Stichting verplicht is het overeengekomen loon te betalen.
3.2.
De Stichting betwist de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst tussen haar en [eiseres] . De schriftelijke overeenkomst waarop [eiseres] zich beroept is alleen ondertekend door [naam 2] , die niet zelfstandig bevoegd was om het contract in naam van de Stichting te sluiten, aldus de Stichting. Volgens de Stichting was er alleen een ‘no cure no pay’ afspraak, en heeft [eiseres] geen werkzaamheden voor de Stichting verricht, zodat er niets betaald hoeft te worden.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] vordert betaling van achterstallig loon. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de schriftelijke arbeidsovereenkomst waarop [eiseres] zich beroept op 15 mei 2022 is ondertekend door [naam 2] . Ook de inhoud van die arbeidsovereenkomst wordt op zichzelf niet door de Stichting weersproken. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of de Stichting op grond van deze overeenkomst verplicht kan worden tot betaling van salaris. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend, maar alleen voor wat betreft de daadwerkelijk door [eiseres] gewerkte uren. Daarover wordt het volgende overwogen.
[eiseres] mocht aannemen dat de Stichting een volmacht aan [naam 2] had verleend
4.2.
Vast staat dat de arbeidsovereenkomst is ondertekend door slechts een van de destijds drie bestuurders van de Stichting, namelijk [naam 2] . De Stichting stelt zich op het standpunt dat [naam 2] niet zelfstandig bevoegd was om een arbeidsovereenkomst in naam van de Stichting te sluiten. Anders dan de Stichting meent, kan op basis van het bepaalde in de akte van oprichting niet zonder meer worden aangenomen dat één bestuurder niet bevoegd kan zijn om de Stichting zelfstandig te vertegenwoordigen. Artikel 8 lid 2 van de akte bepaalt immers dat het bestuur daartoe volmacht kan verlenen. Maar [eiseres] heeft onvoldoende aangevoerd om te kunnen vaststellen dat [naam 2] destijds daadwerkelijk een toereikende volmacht had om de arbeidsovereenkomst in naam van de Stichting te sluiten.
4.3.
Toch is de Stichting gebonden aan de arbeidsovereenkomst die [naam 2] in haar naam heeft gesloten. Het beroep van [eiseres] op de wettelijke bescherming tegen de schijn van volmachtverlening slaagt. [1] [eiseres] mocht er namelijk redelijkerwijs op vertrouwen dat de Stichting een toereikende volmacht aan [naam 2] had verleend voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst. Daarbij is het volgende van belang.
4.4.
[naam 2] was bestuurder van de Stichting en heeft zich tegenover [eiseres] gepresenteerd als bevoegd vertegenwoordiger in deze kwestie. Dit is immers uitdrukkelijk vermeld in de ondertekende overeenkomst. Verder stelt [eiseres] dat in mei 2022 een bespreking over de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden op het kantoor van de boekhouder van de Stichting (RANU), waarbij zowel [naam 2] als medebestuurder [naam 1] aanwezig waren, en is gesproken over zaken als het loon, kantoorruimte een telefoon en computer die door de Stichting beschikbaar gesteld zouden worden. [eiseres] zegt dat zij [naam 1] vervolgens nog regelmatig heeft ontmoet in Amsterdam, op het adres waar de boeken die zij voor de Stichting kreeg toegestuurd werden opgeslagen. [naam 1] heeft daar een werkplaats en heeft de sleutel voor de opslag verstrekt, aldus [eiseres] . De Stichting betwist een en ander niet en uit niets blijkt dat medebestuurder [naam 1] bezwaar heeft gemaakt tegen de gang van zaken. Ook staat vast dat op 24 juni 2022 via RANU uit naam van de Stichting een salarisspecificatie gedateerd 31 mei 2022 aan [eiseres] is verstrekt voor loon over 12 loondagen in mei 2022 (€ 972,66 bruto) vermeerderd met een uitbetaling vakantiegeldreservering van € 77,80 bruto. Verder blijkt uit de stukken dat [eiseres] contact onderhield met RANU over het openen van een bankrekening op naam van de Stichting, die nodig was voor de uitbetaling van het salaris.
4.5.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden betreffen de Stichting en komen voor haar risico. Er kan naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid uit worden afgeleid dat deze schijn aan de Stichting moet worden toegerekend. [2] Ook feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de arbeidsovereenkomst is gesloten, mogen hierbij in aanmerking worden genomen. Onder de gegeven omstandigheden is het gerechtvaardigd dat de Stichting, in haar verhouding tot [eiseres] , het risico draagt van de gestelde onbevoegde vertegenwoordiging door [naam 2] . [3] De Stichting is dus gebonden aan de door [naam 2] tot stand gebrachte arbeidsovereenkomst waarop [eiseres] haar loonvordering baseert.
[eiseres] heeft voldoende aangetoond dat zij 338,75 uur voor de Stichting heeft gewerkt
4.6.
[eiseres] vordert salaris over zeven maanden op basis 40 uur per week. De Stichting betwist dat [eiseres] überhaupt voor de Stichting heeft gewerkt.
4.7.
[eiseres] heeft voorafgaand aan de zitting van 16 augustus 2023 een gedetailleerd overzicht verstrekt van de werkzaamheden die zij stelt voor de Stichting te hebben verricht, met een aantal onderliggende stukken. [4] [naam 4] heeft op de zitting van 16 augustus 2023 verklaard dat hij deze stukken niet had ontvangen. Verder heeft [naam 4] op deze zitting gezegd dat hij zelf ook nog stukken wil overleggen ter onderbouwing van het standpunt van de Stichting, zoals e-mailcorrespondentie met RANU, stukken van de Belastingdienst en verklaringen van [naam 1] , zijn vrouw en [naam 2] .
4.8.
De kantonrechter heeft in hetgeen op deze zitting is besproken aanleiding gezien om op grond van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bij mondeling tussenvonnis [eiseres] op te dragen om alle stukken, gegevens en/of documenten te overleggen waaruit blijkt of kan blijken dat zij gewerkt heeft voor de Stichting en hoeveel uur, en de Stichting op te dragen om alle stukken, gegevens en/of documenten te overleggen waaruit kan worden afgeleid dat er niet daadwerkelijk door [eiseres] is gewerkt. Daarbij is aan de Stichting ook de gelegenheid gegeven om nog te reageren op de nadere stukken die [eiseres] bij brief van 26 juli 2023 heeft ingediend.
4.9.
Naar aanleiding van het mondeling tussenvonnis heeft [eiseres] op 13 september 2023 een akte genomen waarbij zij een bijgewerkt urenoverzicht heeft overgelegd, met ter onderbouwing daarvan een groot aantal (met name) e-mails en WhatsAppberichten. Uit die stukken blijkt dat [eiseres] niet alleen veelvuldig contact heeft gehad met [naam 2] (roepnaam: [naam 2] ), maar ook met derden, zoals een medewerker van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en medewerkers van diverse bibliotheken in Nederland. Deze contacten waren gericht op het verstrekken van kinderboeken voor Oekraïense vluchtelingen in Nederland. Ook blijkt uit WhatsApp-berichten dat ene [naam 5] meer dan 7.000 Oekraïense kinderboeken heeft geleverd ten behoeve van de Stichting. Dat die boeken vervolgens daadwerkelijk uit naam van de Stichting gratis zijn verstrekt aan een aantal bibliotheken in Nederland blijkt uit pakbonnen en e-mails van medewerkers van de betreffende bibliotheken, die bedanken voor de ontvangen boeken.
4.10.
Ook de Stichting heeft op 13 september 2023 een akte genomen, maar geen nadere stukken overgelegd. In haar akte herhaalt de Stichting het standpunt dat [eiseres] niet voor haar heeft gewerkt. Er waren plannen om het een en ander met [eiseres] op te starten, maar dat is nooit van de grond gekomen, aldus de Stichting. Ten aanzien van de stukken die [eiseres] bij brief van 26 juli 2023 in het geding heeft gebracht, voert de Stichting aan dat deze grotendeels in het Oekraïens zijn en voor [naam 4] niet te begrijpen. Verder wijst de Stichting erop dat [eiseres] gebruik maakt van een door haarzelf aangemaakt e-mailadres ( [e-mailadres] ), zichzelf in de gevoerde correspondentie ten onrechte directeur van de Stichting noemt, dat [eiseres] haar eigen bedrijf ‘Jewels’ heeft waarvoor zij fulltime werkt en dat er geen vrachtbrieven of facturen zijn overgelegd waaruit blijkt dat de boeken namens de Stichting zijn verzonden. Verder verwijst de Stichting in haar akte naar ‘bijgevoegde kopieën van de Belastingdienst’, waarmee zij wil aantonen dat geen werkzaamheden hebben plaatsgevonden. De akte is echter zonder bijgevoegde stukken bij de rechtbank ingediend. Ook de e-mailcorrespondentie met RANU en verklaringen van [naam 1] , zijn vrouw en [naam 2] , waarover [naam 4] het op de zitting van 16 augustus 2023 had, zijn niet in het geding gebracht. De Stichting zegt hierover niets in haar akte.
4.11.
Vervolgens heeft een tweede zitting plaatsgevonden op 29 november 2023. Daar heeft [eiseres] vragen van de kantonrechter beantwoord en is zij nogmaals ingegaan op het verweer van de Stichting. De Stichting is op deze zitting niet verschenen, terwijl zij daar wel behoorlijk voor is opgeroepen. Als een partij niet op de zitting verschijnt kan de kantonrechter daar gevolgen aan verbinden die nadelig zijn voor die partij. [5] Partijen zijn daar ook op gewezen in het tussenvonnis van 4 oktober 2023, waarvan een afschrift aan de Stichting is gezonden.
4.12.
De aard van de arbeidsovereenkomst die partijen op 15 mei 2022 hebben gesloten is bijzonder. De Stichting was net opgericht in verband met de oorlog die op 24 februari 2022 is begonnen. De Stichting is een liefdadigheidsinstelling, die financieel afhankelijk is van giften. Verder is op de eerste zitting door [eiseres] verklaard dat zij ook een eigen eenmanszaak heeft, waarin zij sieraden ontwerpt en verkoopt. Met haar online shop zegt [eiseres] de ene maand 10 uur bezig te zijn en de andere maand 40 uur. Het eerste halfjaar na de start van de oorlog heeft zij vanwege een gebrek aan inspiratie niet voor haar eigen onderneming gewerkt, en zich volledig gericht op hulp voor Oekraïne, aldus [eiseres] . De arbeidsovereenkomst had een looptijd van zeven maanden en is aangegaan voor een gemiddeld aantal uren van 40. De aard en omvang van de te verrichten werkzaamheden werden voornamelijk door [eiseres] zelf bepaald. Uit het door [eiseres] zelf gemaakte gedetailleerde overzicht blijkt dat zij vanaf half mei 2022 op onregelmatige basis voor de Stichting heeft gewerkt. Het totaal aantal uren dat [eiseres] gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst (van 15 mei tot en met 14 december 2022) heeft gewerkt bedraagt volgens haar eigen meest recente overzicht 338,75. De verdubbeling die [eiseres] daarop toepast is niet toegelicht, zodat de kantonrechter deze buiten beschouwing laat. De totale looptijd van de arbeidsovereenkomst is (afgerond) 30,5 week. Uitgaande van het totaal van 338,75 uur heeft [eiseres] dus gemiddeld (afgerond) slechts 11 uur per week voor de Stichting gewerkt, in plaats van gemiddeld 40 uur per week.
4.13.
In bovengenoemde omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding om het salaris toe te wijzen op basis van het daadwerkelijk door [eiseres] gewerkte aantal uren. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] voldoende toegelicht en onderbouwd dat zij 338,75 uur voor de Stichting heeft gewerkt. Er zijn ter onderbouwing daarvan ook voldoende gegevens overgelegd die niet in de Oekraïense taal zijn. De Stichting heeft een en ander onvoldoende weersproken. Zoals gezegd is de Stichting niet op de zitting van 29 november 2023 verschenen, zodat zij geen vragen van de kantonrechter heeft kunnen beantwoorden, de nadere toelichting van [eiseres] niet heeft weersproken en haar eigen standpunt niet verder heeft toegelicht.
4.14.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat is afgesproken dat [eiseres] het minimumloon van € 1.756,20 bruto per maand zou gaan verdienen. Dit komt bij een werkweek van 40 uur neer op een uurloon van € 10,14 bruto, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
4.15.
De conclusie van het voorgaande is dat de loonvordering van [eiseres] zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal (€ 338,75 x € 10,14 = 3.434,93 x 1,08 =) € 3.709,72 bruto. De gevorderde wettelijke verhoging zal ook worden toegewezen, omdat de Stichting te laat heeft betaald, maar deze zal worden beperkt tot 10%, zijnde € 370,97 bruto.
4.16.
De proceskosten komen voor rekening van de Stichting, omdat zij ongelijk krijgt. Omdat een gedeelte van het gevorderde bedrag niet toewijsbaar is, kan de Stichting ten aanzien van het griffierecht slechts worden veroordeeld tot betaling van het griffierecht dat verschuldigd is voor het toe te wijzen bedrag, te weten € 244,00. Het meerdere, dat op grond van de dagvaarding aan [eiseres] in rekening is gebracht, moet voor rekening van [eiseres] blijven.
4.17.
[eiseres] vordert daarnaast veroordeling van de Stichting in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak [6] levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De kantonrechter zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de Stichting tot betaling aan [eiseres] van € 4.080,69;
5.2.
veroordeelt de Stichting tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 132,42
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 924,00
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 3:61 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Hoge Raad 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671
3.Hoge Raad 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142
4.Productie 11, overgelegd bij brief van 26 juli 2023
5.Artikel 88 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
6.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853