ECLI:NL:RBNHO:2023:13371

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
C/15/333704 / HA ZA 22-679
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van een geldlening en vernietiging van de overeenkomst wegens wilsgebreken

In deze civiele procedure vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiser] BEHEER B.V. terugbetaling van een geldlening van € 230.000,- die op 23 september 2016 is verstrekt aan [gedaagde]. [gedaagde] betwist de lening en beroept zich op vernietiging van de overeenkomst, stellende dat deze onder dwang en bedreiging tot stand is gekomen. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de geldleningsovereenkomst dwingende bewijskracht heeft en dat [gedaagde] het geleende bedrag dient terug te betalen. Tevens wordt geoordeeld dat de vordering niet is verjaard, omdat deze tijdig door [eiser] is gestuit via Whatsapp-berichten. De rechtbank wijst de vordering van [eiser] toe en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/333704 / HA ZA 22-679
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] BEHEER B.V.,
gevestigd te [plaats 1],
eiseres,
hierna te noemen: [eiser]
advocaat mr. M.C.J. de Schepper te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde]
advocaat mr. M.J. van Dam te Capelle aan den IJssel.

1.De zaak in het kort

[eiser] vordert in deze procedure terugbetaling van de geldlening zoals vastgelegd in de geldleningsovereenkomst. [gedaagde] betwist dat [eiser] geld aan hem heeft geleend. Daarnaast beroept hij zich op de vernietigbaarheid van deze overeenkomst, omdat deze tot stand is gekomen onder dwang en bedreiging. Daarnaast stelt [gedaagde] dat de vordering van [eiser] is verjaard.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] zijn stelling dat de geldleningsovereenkomst onder bedreiging of dwang is getekend in het licht van de stellingen van [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd. Dit betekent dat het beroep op vernietiging van de overeenkomst faalt en aan de overeenkomst dwingende bewijskracht toekomt. Dit betekent dat de rechtbank er vanuit gaat dat [gedaagde] het geld van [eiser] heeft geleend en aan [eiser] dient terug te betalen. Ook is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [eiser] niet is verjaard, omdat deze tijdig door [eiser] is gestuit in ieder geval via Whatsapp-berichten. De vordering van [eiser] wordt daarom toegewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 september 2022 van [eiser], met producties,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde], met producties,
  • het tussenvonnis van 8 maart 2023, waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
  • de mondelinge behandeling van 9 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is een financiële holding/organisatie-adviesbureau in [plaats 1]. De heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) is bestuurder van [eiser].
3.2.
Van oktober 2014 tot mei 2015 heeft [gedaagde] werkzaamheden verricht voor Wanted Projects & Logistics (hierna: WPL), een onderneming van (onder meer) [betrokkene 1]. In dit verband zijn [betrokkene 1], namens WPL, en [gedaagde] op 1 oktober 2014 een overeenkomst van opdracht overeengekomen, waarin onder meer is opgenomen dat [gedaagde] opdrachten zou offreren en binnenhalen voor WPL, waarvoor [gedaagde] een managementvergoeding van € 15.000,- per maand zou ontvangen.
3.3.
Op 23 september 2016 hebben [gedaagde], als schuldenaar, en [eiser], als schuldeiser, een geldleningsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is opgenomen:

In aanmerking nemende dat:
-
schuldenaar wegens ter leen ontvangen gelden hoofdelijk verschuldigd is aan schuldeiser in totaal (per de datum van ondertekening van deze overeenkomst bedraagt) een som van € 230.000, zegge tweehonderd dertigduizend euro;
-
partijen het wenselijk vinden om de voorwaarden en condities waaronder de lening is verstrekt schriftelijk vast te leggen;(…)
Artikel 1: hoofdsom en rente
1.1
De hoofdsom in totaal (per de datum van ondertekening van deze overeenkomst bedraagt) een bedrag ter grootte van € 230.000, zegge: tweehonderd dertigduizend euro.
1.2
De schuldenaar verklaart zich te verbinden om van deze hoofdsom of een eventueel resterend gedeelte daarvan aan de schuldeiser een rente te zullen vergoeden van 7% per jaar.
Artikel 2: aflossing
2.1
Aflossing van de hoofdsom of een resterend gedeelte daarvan vindt annuïtair plaats gedurende vijftien jaar, verschijnende in maandelijkse termijnen voor de eerste maal op 23 oktober 2016 en zo vervolgens van maand tot maand(…)
2.2
Ten tijde van het ondertekenen van deze overeenkomst bedraagt de te betalen maandelijkse annuïteit c.q. aflossing een bedrag ter grootte van € 2.039,75(…)
Artikel 3: opeisbaarheid
3.1 (…)
De verschuldigde hoofdsom of een eventueel resterend gedeelte daarvan zal met de lopende rente terstond opeisbaar zijn, zonder dat daartoe een aanmaning noodzakelijk zal zijn in de navolgende gevallen:
- bij niet tijdige voldoening der rente of overeengekomen aflossing op de verschijndagen; (…)
3.4.
Naast de geldleningsovereenkomst zijn partijen op 23 september 2016 een pandovereenkomst overeengekomen, uit hoofde waarvan [eiser] een pandrecht heeft verkregen op (onder meer) alle bestaande en toekomstige vorderingen van [gedaagde] op derden.
3.5.
Op 1 november 2016 heeft [gedaagde] een bedrag van € 2.040,- overgemaakt aan [eiser].
3.6.
Met een factuur van 23 december 2016 aan [gedaagde] heeft [eiser] de volledige geldlening, vermeerderd met de contractuele rente van 7%, opgeëist.
3.7.
Op 12 januari 2017 heeft [eiser] een brief aan [gedaagde] gestuurd waarin laatstgenoemde is gesommeerd om binnen vijf dagen het geleende bedrag volledig aan [eiser] terug te betalen, te vermeerderen met de contractuele rente.
3.8.
In de periode tussen december 2015 en januari 2022 hebben [betrokkene 1] en [gedaagde] veelvuldig contact gehad, onder meer via Whatsapp, waarvan de onderstaande berichten een selectie zijn:
[23-10-2016 14:41:20] [gedaagde] Wanted: Beste [eiser]
Ik kan deze maand bij uitzondering en dat blijft een uitzondering pas de 28de betalen omdat ik heel wat rekeningen had deze maand zoals verzekeringen etc , en pas de 28de weer geld krijg
Nogmaals dit blijft een uitzondering gaat voortaan niet meer gebeuren
Sorry voor het ongemak
Gr
[gedaagde]
(…)
[23-11-2016 10:48:16] [gedaagde] Wanted: Beste [eiser]
Het lukt mij niet om mijn geld op de 23de te ontvangen ze betalen pas op de 28de
Laat ons aub de datum van betalen op de 28de verlegen want het is toch. Alleen maar belangrijk dat er elke maand betaald word.
(…)
[06-12-2016 09:19:16] [eiser]: [gedaagde], er is nog niets binnen. Dit gaat niet goed zo. Ik moet er teveel achteraan. Ik verwacht nu echt vandaag het geld op Mijn bank. En vanaf nu iedere 28ste van de maand. Geen excuses meer afspraak is afspraak. Laat me even weten waarom dit zo loopt
[20-12-2016] 16:13:36] [gedaagde] Wanted: [eiser] ik weet nu precies hoe het zit
De AMRO bank heeft afgelopen Donderdag die person naar wie het geld is gegaan aangeschreven om het onmiddellijk naar de afzender terug te sturen mijn bank heeft de volmacht van mij om het direct Naar jou te sturen. Dit zijn de regels welke ik niet heb uitgevonden en hoe snel dat gaat liegt volgens mij aan die person wanneer hij of zij het terug stuurt maar volgens de geleerden moet dit snel geregeld zijn ik heb ook laten vragen aan de ABN AMRO naar wie het gegaan is maar namen geven ze niet
[29-12-2016 13:37:52] [eiser]: [gedaagde] is het geld overgemaakt voor november en december?
[30-12-2016 22:58:28] [gedaagde] Wanted: [eiser] november weet ik niet op jij het inmiddels heb maar december is niet over gemaakt omdat ik het ten eerste niet heb en ten tweede ik alleen nog maar de aanwijzingen van mijn advocaat volg en dat is als volgt
1. Niet meer laten bedreigen en als het zo is direct melden want er is al een dossier bij de politie door mijn advocaat opgemaakt
2. Niet meer af laten afpersen dus niet meer betalen
Dus wij zien elkaar voor de rechter weer
Prettige jaar wisseling
[30-12-2016 23:18:21] [gedaagde] Wanted: Trouwens het zogenaamde contract wat door die vent is opgemaakt stelt geen reet voor want het is onder dwang gedaan waarvan ik de opname heb inkeert niet op je nog weet dat mijn telefoon
op de tafel lag ? En dat je , je [betrokkene 2] meteen hoofdbeweging heb naar buiten gestuurd. Wat een arrogantie maar dat komt nu allemaal goed. Tor bij de Rechter
Het gaat je goed !
(…)
[20-06-2017 11:36:12] [gedaagde] Wanted: “Hoi [eiser]
Ik heb gisteren bericht gehad
Het is nu definitieve dat we geld terug krijgen alleen de hoeveelheid moet nog bepaald worden
Laat het je weten als ik het hoor
Ben al blij dat we terug krijgen
Gr [gedaagde]
[10-12-2018 15:01:46] [eiser]: “Hoi [gedaagde] het is alweer even geleden. Is er al enig nieuws? we komen geen steek verder op deze manier! Hoor je graag Gr [eiser]”
[11-04-2019 22:12:14] [eiser]: [gedaagde] ik wordt het zat. Duurt allemaal te lang we gaan afspraken maken over de aflossing . Ik meld me van de week ok het eea te regelen
[11-04-2019 22:16:49] [gedaagde] Wanted: Is goed jo als je zo wil kunnen we het op dir manier doen ik ben er niet van geschrokken ik heb een afspraak met jou dat ga ik doen maar ik kan geen ijzer met handen breken
[11-04-2019 22:21:20] [gedaagde] Wanted: Is prima [eiser] ik zal mijn afspraak nakomen maar niet op die manier
[10-03-2020 13:19:40] [eiser]: “[gedaagde] wil je even wat laten weten aub? het duurt nu we heel lang. Ik heb het gevoel dat het niet goed gaat.”
3.9.
Op 29 juni 2020 heeft [betrokkene 1] een brief aan [gedaagde] gestuurd betreffende de vordering van [eiser] Beheer waarin [betrokkene 1] [gedaagde] vraagt contact op te nemen en de gemaakte afspraken na te komen.
3.10.
Op 15 februari 2022 heeft de advocaat van [eiser] een brief aan [gedaagde] gestuurd waarin laatstgenoemde is gesommeerd tot terugbetaling van de geldlening.
3.11.
Op 30 maart 2022 heeft de advocaat van [gedaagde] een reactie gestuurd aan de advocaat van [eiser] waarin de vordering wordt betwist. [gedaagde] zou fysiek gedwongen zijn om de leningsovereenkomst en de pandovereenkomst te tekenen en de vordering van [eiser] zou verjaard zijn.
3.12.
In maart en april 2022 heeft de advocaat van [eiser] geprobeerd uit hoofde van de pandovereenkomst betaling via een drietal (voormalig) werkgevers te verkrijgen, maar dit heeft niets opgeleverd.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 227.960,- vermeerderd met contractuele rente van 7% per jaar vanaf 23 september 2016, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.
4.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat uit de leningsovereenkomst volgt dat [gedaagde] in totaal € 230.000,- van [eiser] heeft geleend. Doordat [gedaagde] de overeengekomen aflossingstermijnen niet is nagekomen, op een eerste betaling van € 2.040,- na, is het restant volledig opeisbaar geworden.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert aan dat [eiser] nooit een bedrag aan hem heeft geleend en dat hij de overeenkomsten onder dwang dan wel bedreiging heeft ondertekend. Subsidiair beroept [gedaagde] zich op verjaring.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank dient te beoordelen of de geldleningsovereenkomst onder bedreiging/dwang tot stand gekomen en, zo niet, of het restant van de daarin genoemde lening en de contractuele rente door [gedaagde] aan [eiser] dient te worden (terug)betaald.
5.2.
[betrokkene 1] heeft ter zitting over de totstandkoming van de geldlening - zakelijk weergegeven - verklaard dat die voortvloeit uit een samenwerking tussen [gedaagde] en [betrokkene 1]. Volgens [betrokkene 1] werkte [gedaagde] in 2014 in Duitsland waarbij hij transporten verzorgde voor fabrieksinstallaties. [betrokkene 1] kwam in die branche met hem in contact. [gedaagde] en [betrokkene 1] wilden de krachten bundelen in een nieuw op te richten onderneming. [betrokkene 1] heeft [gedaagde] gevraagd om een begroting en een businessplan en [gedaagde] gaf aan € 200.000,- nodig te hebben. Zij spraken af dat [betrokkene 1] zou zorgen voor dat bedrag. Dit was begin 2014. Vervolgens is er een kantoor gehuurd en werden de zoon van [gedaagde] en een andere jongen als medewerkers aangenomen in de nieuwe BV [
rb: de onder 3.2 genoemde onderneming WPL]. De twee medewerkers wilden salaris ontvangen en [gedaagde] wilde graag een management fee. Daar was nog geen geld voor in de BV. [betrokkene 1] heeft toen tegen [gedaagde] gezegd dat hij de kosten voor het kantoor, de auto’s en de telefoons wel wilde betalen, maar niet wilde opdraaien voor de salarissen en de management fee. [gedaagde] en [betrokkene 1] hebben toen afgesproken dat [gedaagde] de salarissen van zijn zoon en de andere medewerker en zijn eigen management fee voor zijn rekening zou nemen en dat [betrokkene 1] die bedragen vanuit [eiser] zou voorschieten, met de afspraak dat [gedaagde] die zou terugbetalen middels een korting op de toekomstige dividenduitkering of zou terugbetalen als er geen dividenduitkering zou plaatsvinden. Nog voordat WPL goed en wel inkomsten had gegenereerd, is [gedaagde] vertrokken naar SSK om opnieuw te beginnen, waardoor WPL niet meer levensvatbaar was. Het bedrag in de geldleningsovereenkomst ziet op die voorgeschoten salarissen die [gedaagde] voor zijn rekening zou nemen en zou terugbetalen.
5.3.
Over de totstandkoming van de geldleningsovereenkomst heeft [betrokkene 1] ter zitting verklaard dat er geen sprake was van bedreiging of dwang. Omdat [betrokkene 1] geen contact kon krijgen met [gedaagde] heeft [betrokkene 1] twee collega’s gevraagd om bij [gedaagde] langs te gaan en hem te zeggen dat hij contact met [betrokkene 1] moest opnemen om de zaken te regelen. Dit waren ook collega’s van [gedaagde] en dus bekenden van hem. De collega’s hebben die boodschap doorgegeven en hebben daarbij geen bedreigingen geuit. [gedaagde] is kort daarna bij [betrokkene 1] op kantoor gekomen en daar hebben zij met zijn tweeën afgesproken dat de accountant van WPL een overeenkomst zou opstellen ten aanzien van het voorgeschoten bedrag. In die overeenkomst is de eerdere mondelinge afspraak vastgelegd. [betrokkene 1] en [gedaagde] hebben die overeenkomst vervolgens rustig met de accountant doorgesproken en [gedaagde] heeft de geldleningsovereenkomst ondertekend. Daar is geen dwang of bedreiging aan te pas gekomen.
Handelen in strijd met de goede procesorde
5.4.
De advocaat van [gedaagde] heeft op zitting uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen deze toelichting van [eiser] en diens advocaat op de vorderingen van [eiser], op grond van strijdigheid met de goede procesorde. Volgens de advocaat van [gedaagde] heeft [eiser] hiermee haar standpunten gewijzigd en heeft zij nieuwe rechtsgronden ingeroepen. Doordat [gedaagde] vanwege medische redenen niet op de zitting aanwezig kon zijn, heeft hij niet de gelegenheid gehad op deze nieuwe stellingen en grondslagen te reageren. De advocaat van [gedaagde] stelt dat zijn cliënt hiermee in zijn belangen is geschaad.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] op zitting geen nieuwe standpunten heeft ingenomen of andere rechtsgevolgen heeft ingeroepen dan die al volgen uit de dagvaarding. Het verhaal van [eiser] en diens advocaat op zitting vormt een nadere toelichting op en uitleg van de totstandkoming en achtergrond van de geldleningsovereenkomst tussen partijen. Daarbij heeft [eiser] geen nieuwe (rechts)gronden geïntroduceerd, maar voortgeborduurd op de leningsovereenkomst die ook in de dagvaarding tot uitgangspunt is genomen. De processtukken, zowel de dagvaarding als de conclusie van antwoord, waren zeer summier en [gedaagde], dan wel zijn advocaat, had er rekening mee kunnen houden dat er een nadere uitleg of toelichting zou volgen al dan niet naar aanleiding van vragen van de rechtbank over de achtergrond en totstandkoming van de overeenkomsten. Daarvoor is een mondelinge behandeling immers ook bedoeld.
5.6.
Voorafgaand aan de zitting, op 20 oktober 2023, heeft de advocaat van [gedaagde] de rechtbank laten weten dat [gedaagde] vanwege ernstige ziekte en de daarmee gepaard gaande behandelingen niet in staat was de zitting bij te wonen en dat de advocaat hem zou vertegenwoordigen. In tegenstelling tot de twee eerder geplande zittingen heeft [gedaagde] niet om een aanhouding gevraagd en er voor gekozen zijn advocaat namens hem het woord te laten voeren. Hoewel reeds in de conclusie van antwoord de samenwerking tussen [gedaagde] en [betrokkene 1] in WPL naar voren is gebracht, heeft [gedaagde] zijn advocaat kennelijk onvoldoende geïnformeerd over die samenwerking om op de stellingen van [eiser] over de achtergrond van de geldlening te kunnen reageren. Dat is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. Deze gang van zaken levert dan ook geen strijd op met de goede procesorde.
De geldleningsovereenkomst
5.7.
[eiser] baseert haar vorderingen op de geldleningsovereenkomst (zie 3.3). [gedaagde] heeft niet betwist dat hij de geldleningsovereenkomst heeft ondertekend. Dit betekent dat deze overeenkomst op grond van artikel 157 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dwingende bewijskracht toekomt van hetgeen partijen in de overeenkomst hebben verklaard.
5.8.
[gedaagde] beroept zich op de vernietigbaarheid van de overeenkomst, omdat die volgens hem onder dwang en bedreiging met fysiek geweld tot stand is gekomen. [gedaagde] stelt daartoe dat hij in september 2016 thuis is opgewacht door twee mannen, waarvan er één een pistool in zijn jas had, die hem dwingend verzocht hebben om contact op te nemen met [betrokkene 1]. Vervolgens stelt [gedaagde] twee dagen later naar Sliedrecht te zijn gegaan waar hij in een kamer zou zijn gezet met de boodschap dat hij niet naar buiten zou komen voordat hij de leningsovereenkomst getekend had en dat hij daarom de overeenkomst heeft getekend. Uit angst stelt [gedaagde] [eiser] één keer betaald te hebben, in november 2016.
5.9.
[eiser] betwist dat de geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen onder dwang of bedreiging, zoals hiervoor in 5.3 weergegeven. Wellicht is het op [gedaagde] dreigend overgekomen dat hij ’s avonds door twee mannen is benaderd om contact op te nemen met [betrokkene 1], maar de stelling dat hij is bedreigd (met fysiek geweld) en is gedwongen de overeenkomst te tekenen heeft hij onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft nagelaten om een nadere onderbouwing of nadere stukken te verstrekken, zoals een melding bij de politie of verklaringen van zijn buren waarvan hij zegt dat zij het voorval hebben gezien. Ook heeft hij niet weersproken, zoals door [eiser] aangevoerd, dat uit de verschillende Whatsapp-berichten tussen [betrokkene 1] en [gedaagde], en de samenhang daartussen, blijkt dat partijen goed met elkaar door één deur konden, met uitzondering van enkele boze berichten over het terugbetalen van het geld. Evenmin heeft hij weersproken, zoals door [eiser] aangevoerd, dat [betrokkene 1] en [gedaagde] wekelijks koffie dronken, privé goed contact hadden vanwege gezamenlijke vrienden en contacten tussen hun kinderen en dat daarbij de geldlening regelmatig ter sprake kwam.
5.10.
De rechtbank heeft uit de Whatsapp-correspondentie niet kunnen opmaken dat er sprake was van een situatie waarin [gedaagde] door [eiser] bedreigd zou zijn, op het bericht van [gedaagde] van 30 december 2016 na. Na dit bericht erkent [gedaagde] enkele malen de vordering (zie 3.8) en schrijft hij niet meer over de eerder genoemde bedreiging door [betrokkene 1]. [gedaagde] heeft verder nog gesteld dat de bedreiging mede blijkt uit een Whatsapp-bericht van 7 september 2021 waarin [betrokkene 1] een foto van de kleindochter van [gedaagde] zou hebben gestuurd met daaronder de woorden “Zie je snel kut” en “Ik zoek je op”. [betrokkene 1] heeft ter zitting toegelicht dat hij geen foto van de kleindochter heeft gestuurd, maar een screenshot van zijn vruchteloze poging [gedaagde] aan de telefoon te krijgen, het meisje dat daarop te zien is was de profielfoto van [gedaagde]. De daaronder geschreven tekst was volgens [betrokkene 1] niet fraai, maar had niets van doen met het meisje op de foto, hij wilde laten weten dat hij hem had proberen te bellen en dat hij boos was dat de telefoon niet werd opgenomen. Ook deze uitleg is niet door [gedaagde] weersproken.
5.11.
Gelet op de onweersproken en/of niet gemotiveerd betwiste stellingen van [eiser] over de totstandkoming van de geldlening en de ondertekening van de overeenkomst en over het contact nadien tussen partijen, is de rechtbank van oordeel [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld voor zijn verweer dat de geldleningsovereenkomst onder dwang dan wel bedreiging tot stand is gekomen. Het beroep op vernietiging van de overeenkomst kan daarom niet slagen. Dit betekent dat de geldleningsovereenkomst in stand blijft. Gezien de dwingende bewijskracht daarvan dient de rechtbank daarom uit te gaan van de juistheid van de verklaring daarin dat [gedaagde] het bedrag van € 230.000,- ter leen heeft ontvangen. Vaststaat dat [gedaagde] slechts de eerste termijn heeft betaald en daarna niets meer. Dit betekent dat het restant van de lening op grond van het bepaalde in artikel 3 van de overeenkomst opeisbaar is geworden, alsmede de verschenen contractuele rente, en [gedaagde] dit in beginsel aan [eiser] verschuldigd is.
Verjaring
5.12.
Subsidiair beroept [gedaagde] zich op verjaring van de vordering van [eiser] ex artikel 3:307 Burgerlijk Wetboek. De vordering is volgens [gedaagde] op 23 december 2016 opeisbaar geworden. Na de brief van 12 januari 2017 zijdens [eiser] is een termijn van vijf jaar verlopen tot [gedaagde] pas op 15 januari 2022 een nieuwe brief ontving. [gedaagde] betwist dat hij in de tussentijd de brief van 29 juni 2020 van (de advocaat van) [eiser] zou hebben ontvangen. Volgens [gedaagde] stuiten de Whatsapp-berichten tussen partijen de verjaring niet, omdat deze niet voldoen aan het schriftelijkheidsvereiste dat de wet stelt aan een stuiting. Daarvoor is een brief vereist. Aldus steeds [gedaagde].
5.13.
[eiser] stelt dat de verjaring is gestuit door de Whatsapp-berichten die [betrokkene 1] over de jaren naar [gedaagde] heeft gestuurd en dat de verjaring is gestuit bij brief van 29 juni 2020.
5.14.
De rechtbank stelt voorop dat de wet (artikel 3:317 BW) voor het stuiten van de verjaring een schriftelijke aanmaning of mededeling vereist waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Volgens vaste rechtspraak is hiervan sprake is als het gaat om een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar dat hij er rekening mee moet houden dat hij gegevens en bewijsmateriaal moet bewaren zodat hij zich hiermee tegen een eventuele vordering kan verweren, ook na de verjaringstermijn. [1] Bij de beoordeling of sprake is van een ‘voldoende duidelijke waarschuwing’ moet niet alleen gekeken worden naar de formulering van de aanmaning of mededeling, maar ook naar de context (zoals de verdere correspondentie tussen partijen) en de overige omstandigheden van het geval. [2] De wet en rechtspraak vereisen bovendien niet dat de aanmaning of mededeling per brief plaatsvindt, zodat de verjaringstermijn ook op andere schriftelijke wijze gestuit kan worden zoals per e-mail, SMS of Whatsapp. Doorslaggevend is hierbij of de mededelingen per Whatsapp ‘voldoende duidelijke waarschuwingen’ zijn voor de ontvanger en of de Whatsapp-berichten daadwerkelijk zijn ontvangen (vgl. 3:37 lid 3 BW).
5.15.
In het midden kan blijven of de stuitingsbrief van 29 juni 2020 door [gedaagde] is ontvangen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de Whatsapp-berichten van [betrokkene 1], in het bijzonder het bericht van 19 april 2019 waarin [betrokkene 1] schrijft “
[gedaagde] ik wordt het zat. Duurt allemaal te lang we gaan afspraken maken over de aflossing. Ik meld me van de week ok het eea te regelen” (zie 3.8) als voldoende duidelijke waarschuwing aan [gedaagde] is aan te merken en te kwalificeren is als een aanmaning met daarin een ondubbelzinnig voorbehoud tot nakoming. In dit bericht (mede bezien in het licht van de andere Whatsapp-berichten) maakt [betrokkene 1] duidelijk aanspraak te maken op terugbetaling van het geleende bedrag. Uit de reactie van [gedaagde] (zie 3.8) is op te maken dat hij weet waar het over gaat en hij schrijft dat hij zich aan de afspraak zal houden. [gedaagde] had er zodoende rekening mee moeten houden dat hij, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, gegevens en bewijsmateriaal moest bewaren om zich tegen een eventuele vordering van [eiser] te kunnen verweren. In ieder geval is met het Whatsapp-bericht van 19 april 2019 de verjaring tijdig gestuit, aangezien deze mededeling volgde op de stuitingsbrief van 12 januari 2017 van [eiser]. [gedaagde] is per brief van 15 februari 2022 opnieuw gesommeerd tot betaling, welke stuiting niet door [gedaagde] is betwist. Deze termijnen vallen allemaal binnen de toepasselijke verjaringstermijn van vijf jaar.
5.16.
Gelet op het voorgaande passeert de rechtbank het beroep van [gedaagde] op verjaring van de terugbetalingsverplichting.
Conclusie
5.17.
Nu het beroep op vernietiging van de geldleningsovereenkomst niet slaagt en er geen sprake is van verjaring, maakt [eiser] jegens [gedaagde] terecht aanspraak maakt op terugbetaling van een totaalbedrag van € 227.960,-. De rechtbank zal de vordering van [eiser] voor dit bedrag toewijzen.
5.18.
[eiser] vordert verder vergoeding van de contractuele rente van 7% vanaf 23 september 2016 over dit bedrag. [gedaagde] heeft hiertegen geen inhoudelijk verweer gevoerd. De rechtbank zal de rente daarom toewijzen, nu in de overeenkomst onder artikel 1.2 een contractuele rente van 7% is overeengekomen.
5.19.
[eiser] vordert voorts vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitenrechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden
.[eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 2.914,80 aan incassokosten is niet hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal dit dan ook toewijzen.
5.20.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eiser] op:
- dagvaarding € 107,22
- griffierecht 5.737,00
- salaris advocaat
5.290,00( 2 punten× tarief € 2.645,00)
Totaal € 11.134,22
5.21.
[eiser] verzoekt daarnaast om veroordeling van [gedaagde] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 227.960,- te vermeerderen met de contractuele rente van 7% per jaar over dit bedrag met ingang van 23 september 2016 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.914,80 aan buitegenrechtelijke incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente van de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 11.134,22, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Groot en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.

Voetnoten

1.HR 4 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5020.
2.HR 18 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8502 & HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7063.