ECLI:NL:RBNHO:2023:12940

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
C/15/345546 / KG ZA 23-594
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding met betrekking tot externe bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderde om het conservatoire beslag dat door AIM International AG op zijn onroerende zaak was gelegd, op te heffen. De grondslag van de vordering van AIM is onrechtmatige daad, specifiek externe bestuurdersaansprakelijkheid van [eiser] voor de verplichtingen van de vennootschap Digital Exposure Systems B.V. (DES) jegens AIM. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat [eiser] persoonlijk een ernstig verwijt treft met betrekking tot de niet-naleving van de productwetgeving door DES. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser] niet wist en ook niet redelijkerwijs kon weten dat het geleverde LED-bannersysteem niet voldeed aan de vereisten. De vordering van AIM werd als ondeugdelijk beschouwd, en het verzoek tot opheffing van het beslag werd toegewezen. AIM werd veroordeeld om het beslag binnen drie werkdagen op te heffen en om de proceskosten te vergoeden. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat AIM niet wordt verboden om in de toekomst opnieuw beslag te leggen, mits zij de inhoud van dit vonnis vermeldt in een eventueel nieuw verzoek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/345546 / KG ZA 23-594
Vonnis in kort geding van 15 december 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaten mr. J.H. van der Weide en mr. P.F.B. Mulder te ’s-Gravenhage,
tegen
de vennootschap naar Zwitsers recht
AIM INTERNATIONAL AG,
gevestigd te Kriens, Zwitserland
gedaagde,
advocaten mr. M.G. Krüger en mr. M.L.W. Schwillens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en AIM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de uitgebrachte dagvaarding van 7 november 2023 met 9 producties (1-9)
  • de e-mail en brief van 28 november 2023 van mr. Van der Weide voornoemd met twee aanvullende producties zijdens [eiser] (10-11)
  • de bij brief van 29 november 2023 en e-mail van 30 november 2023 toegezonden conclusie van antwoord van AIM met 9 producties (1-9)
  • de mondelinge behandeling op 1 december 2023
  • de pleitnota van de advocaten van [eiser]
  • de spreekaantekeningen van de advocaten van AIM.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 22 juni 2006 sloten Explore Vision Group B.V. (hierna: EVG), van welke vennootschap de heer [betrokkene 1] indirect bestuurder was, en [bedrijf] Holding B.V. (hierna: [bedrijf] Holding), van welke vennootschap [eiser] bestuurder was, een intentieovereenkomst. In de considerans van deze overeenkomst staat dat EVG en aan haar gelieerde ondernemingen zich hebben toegelegd op de aan- en verkoop en verhuur van LED-schermen, dat EVG over een eigen productiefaciliteit van LED-systemen in China beschikt en dat [bedrijf] Holding beschikt over een omvangrijk netwerk van relaties in de sportbranche. Uiteindelijk zijn [betrokkene 1], via zijn vennootschappen EVG en Statenjacht Holding B.V. (hierna: Statenjacht Holding), en [eiser], via zijn vennootschappen Lirajero B.V. (hierna: Lirajero) en [bedrijf] Consultancy B.V. (hierna: [bedrijf] Consultancy), gaan samenwerken in de vennootschap Digital Exposure Systems B.V. (van 23 augustus 2006 tot 15 januari 2010 genaamd: SportLED International B.V. en hierna genoemd: ‘DES’ danwel ‘SportLED International/DES’).
2.2.
Vanaf 23 augustus 2006 tot 8 september 2009 hielden EVG en Lirajero ieder 50% van de aandelen in DES. Vanaf 8 september 2009 hield Lirajero 100 % van de aandelen. Vanaf 23 augustus 2006 tot 10 juni 2008 waren Statenjacht Holding en [bedrijf] Consultancy ieder (alleen/zelfstandig bevoegd) bestuurder van DES. Vanaf 10 juni 2008 tot 19 augustus 2011 was [bedrijf] Consultancy enig bestuurder van DES.
2.3.
Gedurende een testperiode van ongeveer een half jaar in de tweede helft van voetbalseizoen 2007/2008 heeft DES een door EVG geleverd LED-bannersysteem gedemonstreerd bij FC Bayern München. In een e-mail van 26 februari 2008 aan [eiser], met cc aan [betrokkene 1], heeft de heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) namens EVG een aantal vragen van [eiser] over het LED-bannersysteem beantwoord. De e-mail vermeldt aan het slot:
PS. Alle certificaten liggen klaar op kantoor, ten behoeve van de bundesliga. Wanneer ze nog aanvullingen hebben op de bestaande lijst hoor ik het graag.
Als bijlage bij deze e-mail had [betrokkene 2] een aantal certificaten gevoegd.
2.4.
In mei 2008 werd bekend dat FC Bayern München niet over zou gaan tot koop van het LED-bannersysteem.
2.5.
Op 4 juni 2008 is een koopovereenkomst gesloten tussen DES, vertegenwoordigd door [eiser], en Torquai Group Ltd. (hierna: Torquai Group) waarbij DES een LED-bannersysteem verkocht aan Torquai Group voor een bedrag van CHF 1.750.000. In artikel V van deze overeenkomst garandeert DES dat het LED-bannersysteem voldoet aan alle toepasselijke CE-normen en voorschriften en dat alle noodzakelijke vergunningen voor het systeem in de Europese Unie en Zwitserland zijn gekregen. Op 5 augustus 2008 is een aanvullende overeenkomst gesloten, waarin Torquai Group werd vervangen door AIM, vertegenwoordigd door de heer [betrokkene 3], en de garantie werd verlengd. De besprekingen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst van 4 juni 2008 vonden plaats op het kantoor van de (Zwitserse) advocaten van AIM. De heer [betrokkene 3] was ook aanwezig bij de besprekingen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst van 4 juni 2008.
2.6.
Tussen DES en AIM is een conflict ontstaan over de vraag of het LED-bannersysteem aan de koopovereenkomst voldeed en over de betaling van het (restant) koopprijs door AIM aan DES.
2.7.
Bij e-mail van 18 augustus 2008 met als onderwerp
‘certificates’met cc aan [eiser] heeft [betrokkene 2] namens EVG de certificaten “
as given to AIM” gestuurd, voorzien van een aantal certificaten. In die e-mail staat onder meer:
Today I will contact a German company in Nurnberg for the VDE certification.
I will send you my comments on the “mangel-liste”[een lijst met klachten van AIM, voorzieningenrechter]
in about 30 min.
2.8.
Bij e-mail van 19 augustus 2008 met als onderwerp
‘certificates’met cc aan [eiser], voorzien van een aantal certificaten, heeft [betrokkene 2] onder meer het volgende geschreven:
Herewith the certificate for the P20 ( model used for the banner )
The rest of the asked CE and EMS approval and even the TUV certificate for the powersupply.
2.9.
Bij e-mail van 29 augustus 2008 heeft mr. D. Sturhoofd, advocaat van EVG (hierna: mr. Sturhoofd), onder meer het volgende aan [eiser], met cc aan [betrokkene 2] en [betrokkene 1], geschreven:
Van [betrokkene 2] begreep ik dat AIM een substantieel bedrag (37,5% van het factuurbedrag) heeft ingehouden in verband met vermeende klachten. (…)
(…)
Ik ontving van [betrokkene 2] een zogenaamde “mangelliste”, opgesteld door AIM. Deze lijst bevat 16 punten van kritiek. (…) Vrijwel alle klachten worden door [betrokkene 2] bestreden, in die zin dat de klachten niet reëel zijn omdat een en ander reeds is geregeld, danwel klachten betrekkingen hebben op de zaken, die niet onder de overeenkomst vallen.
Er blijven slechts 3 klachten over. De zogenaamde powerboxen dienen VDE-gekeurd te zijn. [betrokkene 2] bestrijdt dit overigens, doch is bereid om aan deze wens tegemoet te komen. Hij is thans op zoek naar een zogenaamde “keurder”. Dit neemt enkele weken in beslag. (…)
(…)
Verder zouden geen reserve onderdelen zijn geleverd, zo stelt de wederpartij. [betrokkene 2] bestrijdt dit. Er dienen alleen nog wat kabels te worden nageleverd. Deze vertrekken thans uit China. (…)
Tenslotte bestrijdt de wederpartij de juistheid van de CE-certificaten. Naar de mening van [betrokkene 2] ten onrechte. De wederpartij heeft het scherm ook tijdens wedstrijden gebruikt waarmee dit als geaccepteerd dient te worden bestempeld, althans het verwijt dat een en ander niet CE-proof is, weinig serieus overkomt. Overigens begreep ik van [betrokkene 2] dat een door hem geraadpleegde deskundige een dezer dagen uitsluitsel zal verstrekken omtrent de geldigheid c.q. bruikbaarheid van de CE-certificaten.
Ik vertrouw erop dat jij bovenstaand standpunt onderschrijft, in die zin dat er slechts 3 serieuze klachten zijn, die dienen te worden afgewikkeld en dat de mangelliste voor het overige juist is. Mocht ik mij hierin vergissen, laat mij dit dan terstond weten, dan kan ik dit weer met [betrokkene 2] afsluiten. (…)
2.10.
Bij e-mail van 2 september 2008 heeft mr. Sturhoofd onder meer het volgende aan [eiser], met cc aan [betrokkene 2] en [betrokkene 1], geschreven:
[betrokkene 2] heeft mij nogmaals benadrukt dat de klachten van AIM gezocht zijn. Jij erkent dit ook in jouw e-mail van afgelopen maandag. Aldus heeft AIM, alles volgens [betrokkene 2], geen poot om op te staan.
(…)
Kortom: de kwestie van de kabels is in beginsel reeds afgewikkeld nu [betrokkene 2] na overleg met AIM deze kabels vanuit China naar Duitsland heeft laten verzenden. Resteren nog de keuring powerboxen, waaraan [betrokkene 2] werkt en de kwestie van de certificaten, hetgeen eveneens in behandeling is, getuige jouw mail van afgelopen maandag. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] stellen zich dan ook op het standpunt dat, nadat deze twee aspecten zijn opgelost, de wederpartij onmiddellijk moet betalen (…).
2.11.
Op 10 november 2008 heeft DES AIM gedagvaard voor de rechtbank in Frankfurt am Main (hierna: het Landgericht), waarin DES in conventie heeft gevorderd dat AIM wordt veroordeeld tot betaling van het resterende deel van de koopsom. In reconventie heeft AIM een vordering ingesteld tot terugbetaling van de reeds betaalde koopsom en vergoeding van de door haar geleden schade wegens gebreken aan het LED-bannersysteem.
2.12.
Op 18 augustus 2009 is de samenwerking tussen [bedrijf], Lirajero en EVG geëindigd door middel van twee vaststellingsovereenkomsten van diezelfde datum. In de eerste vaststellingsovereenkomst zijn EVG en DES onder meer overeengekomen dat de prijs van de banner wordt verminderd tot het reeds door DES aan EVG betaalde bedrag van € 630.000,- exclusief (uiterlijk op 27 oktober 2009 nog aan EVG te betalen) BTW van € 119.700,-, alsmede dat EVG en DES samen optrekken in de door DES jegens AIM aanhangig gemaakte procedure in Duitsland.
In de tweede vaststellingsovereenkomst is onder meer opgenomen dat EVG al haar aandelen in DES verkoopt aan Lirajero voor € 1,- tegen verlening van decharge door DES aan EVG en haar bestuurder [betrokkene 2].
2.13.
Bij vonnis van 4 september 2012 (verbeterd bij vonnis van 31 oktober 2012) heeft het Landgericht de vordering in conventie van DES afgewezen en DES in reconventie veroordeeld tot betaling aan AIM van CHF 1.391.250 en € 1.874.968,60 te vermeerderen met rente.
2.14.
Bij vonnis van 16 april 2013 is DES in staat van faillissement verklaard.
2.15.
Bij verklaring van 28 augustus 2015 heeft [betrokkene 2] onder meer het volgende verklaard:
In de zomer van 2008 is er een nieuwe banner besteld door AIM bij SportLED International. De heer [eiser] hield daarvoor een presentatie (PowerPoint) aan SportLED International waarin slaat dat het systeem aan de benodigde technische en juridische vereisten zou voldoen - ook aan de vereisten van de DFL, de Duitse voetbalbond, maar de heer [eiser] wist dat dat niet het geval was.
2.16.
Bij verklaring van 20 juni 2023 heeft [betrokkene 2] onder meer het volgende verklaard:
Het is mij gevraagd om een aanvullende verklaring af te leggen over de kennis die de heer [eiser] had over het niet voldoen van het LED-bannersysteem met de technische en juridische (veiligheids)vereisten uit de Europese productwet- en regelgeving op het moment van de verkoop en levering door SportLED International BV aan AIM International AG. In mijn verklaring van 28 augustus 2015 heb ik daarover onder andere al het volgende verklaard:
(…)[zie onder 2.15, voorzieningenrechter]
(…)
[eiser] wist dat het LED-bannersysteem en de bijbehorende documentatie bij het sluiten van de overeenkomst tussen SportLED en AIM in de zomer van 2008 en de levering niet voldeed aan de technische en juridische (veiligheids)vereisten uit de Europese productwet- en regelgeving. Ook wist de heer [eiser] destijds dat de banner niet beschikte over alle noodzakelijke certificaten voor gebruik van de banner in de Europese Unie en Zwitserland. [eiser] heeft het bannersysteem bewust in deze toestand aan AIM geleverd.
Het is onjuist dat ik in februari 2008 aan [eiser] zou hebben bevestigd dat het LED-systeem over alle benodigde certificaten beschikte. Ik heb bijvoorbeeld nooit verklaard dat het LED-systeem aan alle vereisten van de Bundesliga voldeed, en bovendien had het systeem geen CE-certificaat. Bepaalde onderdelen van het systeem waren wel CE-gecertificeerd. SportLED heeft de koper beloofd dat het systeem zou voldoen aan de vereisten van de Bundesliga, wat onjuist was en wat [eiser] ook wist. Op het systeem waren geen CE-certificaten uitgeschreven ten tijde van de levering aan AIM. Ik heb herhaaldelijk aan de heer [eiser] voorgehouden dat het verstandig was om het systeem terug te vragen om het om te bouwen, maar de heer [eiser] wilde daar onder geen beding van horen. Hij was van mening dat AIM toch niet zou betalen, ook wanneer het systeem door ons in orde zou zijn gebracht.
2.17.
De curator in het faillissement van DES (hierna: de Curator) heeft [bedrijf], SportLed Nederland en [eiser] (hierna gezamenlijk: [bedrijf] c.s.) in rechte betrokken. Bij dagvaarding van 29 september 2017 is [bedrijf] c.s. in hoger beroep gekomen van een tussenvonnis van 12 april 2017 en van een eindvonnis van 30 augustus 2017 van de rechtbank Amsterdam. In dat hoger beroep (hierna: de Curatorprocedure) heeft de Curator in incidenteel hoger beroep gevorderd dat het hof Amsterdam [eiser] en [bedrijf] Consultancy B.V. hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan de Curator van het tekort in het faillissement van DES. Bij arrest van 3 december 2019 heeft het gerechtshof Amsterdam onder meer het volgende overwogen:

2.Feiten

2.2.
[bedrijf] was van 23 augustus 2006 tot 19 augustus 2011 alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van DES. [eiser] was enig bestuurder van [bedrijf] en daarmee indirect bestuurder van DES. [eiser] was – via [bedrijf] – voorts indirect bestuurder van SportLED. Laatstgenoemde vennootschap is op 19 juni 2009 opgericht. Haar aandelen werden indirect gehouden door Lirajero Beheer B.V. (hierna: Lirajero ). [eiser] was ook bestuurder van Lirajero.
(…)
2.7.
In een geschil tussen DES en de rechtspersoon naar Zwitsers recht Advertising in Motion (hierna: AIM) is DES bij een onherroepelijk geworden Duits vonnis van 4 september 2012 veroordeeld CHF 3.266.218,60 met rente aan AIM te voldoen.
(…)
3 Beoordeling
(…)
3.16.
Met betrekking tot de vorderingen die steunen op de stelling van de curator dat rondom de transactie is gehandeld in strijd met de statuten van DES, met een tegenstrijdig belang, dat stukken zijn vervalst en dat de activiteiten van DES ook overigens ‘niet op een normale wijze’ zijn verkocht, is evenmin voldoende gesteld om daaraan de door de curator beoogde rechtsgevolgen te (kunnen) verbinden. Datzelfde geldt voor de stelling van de curator dat [eiser] wist of behoorde te weten dat de aan AIM verkochte banner niet aan alle vereisten voldeed. Ook die stellingen kunnen derhalve niet tot toewijzing van enige vordering van de curator leiden.
(…)
2.18.
Bij koopovereenkomst van 10 juli 2023 hebben [eiser] en zijn echtgenote hun woning aan het [adres] te ([postcode]) [plaats] (hierna: de Woning) verkocht aan derden voor een koopsom van € 735.000,- k.k., onder de verplichting dat de akte van levering zal worden gepasseerd op 5 januari 2024, vrij van hypotheken, beslagen en inschrijvingen daarvan.
2.19.
Met daartoe op 31 juli 2023 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft AIM op 1 augustus 2023 conservatoir beslag gelegd ten laste van [eiser] op het onverdeelde aandeel van [eiser] in de Woning. In het op het verzoek (hierna: het Beslagrekest) verleende verlof is de vordering van AIM op [eiser] begroot op € 3.908.035,44.
2.20.
In het Beslagrekest staat onder meer het volgende:
(…)
(…)

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I.
gedaagde bij vonnis te veroordelen om het conservatoire beslag dat op (het aandeel van [eiser] in) de onroerende zaak aan het [adres] te [postcode], [plaats] is gelegd, binnen drie dagen na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis in kort geding op te heffen;
II.
het aan gedaagde te verbieden opnieuw conservatoir beslag jegens [eiser] te leggen voor (één van de) vorderingen zoals opgenomen in de dagvaarding die AIM op 1 augustus 2023 aan [eiser] heeft laten uitbrengen;
III.
gedaagde te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een dwangsom van € 25.000 per dag dat gedaagde in overtreding is met de veroordeling onder I. of II.;
IV.
gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding, zulks met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van het te dezen te wijzen vonnis, en in de nakosten, conform het liquidatietarief begroot op € 173 dan wel, in het geval van betekening, € 271;
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] – samengevat – ten grondslag dat (1) het beslag als gevolg van verschillende op de Woning rustende hypotheekrechten 'leeg' is en handhaving van een dergelijk leeg beslag in zijn uitgangspunt misbruik van recht oplevert, (2) AIM in het beslagverlof in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op diverse essentiële (en niet-essentiële) punten een onjuiste en onvolledige voorstelling van zaken heeft gegeven, en (3) ook in een (in kort geding te hanteren) summierlijke toets kan worden vastgesteld dat de vordering van AIM ondeugdelijk is, onder meer omdat het gerechtshof Amsterdam in de Curatorprocedure al afwijzend heeft geoordeeld over het standpunt van de Curator dat [eiser] wist of moest weten dat de EVG Banner non-conform was. In het Beslagrekest noch in het onderhavige opheffingskortgeding heeft AIM zich op relevante andere grondslagen beroepen dan waarover het hof al heeft geoordeeld. Het beslag op de woning dient dan ook te worden opgeheven, aldus [eiser].
3.3.
AIM voert tot haar verweer – kort gezegd – aan dat geen sprake is van evidente ongegronde vorderingen of een schending van de waarheidsplicht, en dat de vordering van AIM (i) niet ondeugdelijk en (ii) het beslag niet onnodig is, terwijl (iii) het handhaven van het beslag ook geen misbruik van recht oplevert. Er is volgens AIM sprake van een ernstig verwijtbaar handelen van [eiser] met als gevolg zijn persoonlijke aansprakelijkheid voor de schulden van DES aan AIM. Daarnaast is [eiser] ook jegens AIM aansprakelijk omdat hij AIM door zijn handelen in haar verhaalspositie heeft geschaad en daarmee heeft gezorgd dat AIM het Duitse vonnis niet op de inmiddels failliete vennootschap SportLED International kon verhalen. In de Curatorprocedure is geen sprake geweest van een inhoudelijke beoordeling van de feiten die aan de vorderingen van AIM in de bodemprocedure en aan de beslaglegging ten grondslag liggen, maar heeft het gerechtshof slechts geoordeeld dat de Curator niet voldoende had
gesteldom te kunnen vaststellen dat [eiser] wist of behoorde te weten dat het aan AIM verkochte LED-bannersysteem niet aan alle vereisten voldeed. De verklaring van [betrokkene 2] van 20 juni 2023 is daarbij niet meegewogen.
Ook als de Woning waarop AIM beslag heeft gelegd geen overwaarde heeft en het beslag dus ‘leeg’ zou zijn, dan is AIM gerechtigd tot het handhaven van haar conservatoire beslag, omdat [eiser] inkomsten en ander vermogen heeft waarmee hij alternatieve zekerheid zou kunnen stellen. Er bestaat dan ook geen grondslag voor de door [eiser] ingestelde vordering tot opheffing van het beslag, aldus nog steeds AIM.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.
Nu AIM een rechtspersoon naar buitenlands recht is en in Zwitserland, dat geen lid is van de EU, is gevestigd, draagt de vordering een internationaal karakter. Allereerst dient de voorzieningenrechter dan ook de vraag te beantwoorden of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen en zo ja, welk recht op de vordering van toepassing is.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat zij haar internationale bevoegdheid moet vaststellen aan de hand van het Lugano II Verdrag [1] (zie artikel. 64 van dit verdrag) en dat zij rechtsmacht heeft op grond van artikel 22 van dit verdrag. Daarnaast kan op grond van artikel 705 lid 1 Rv de voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven, rechtdoende in kort geding, het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen, onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter. Die bepaling waarborgt dat, als eenmaal verlof tot beslag is gegeven, er ook steeds een Nederlandse rechter bevoegd is over een vordering tot opheffing van het beslag te oordelen. Nu het verlof is verleend door de voorzieningenrechter van deze rechtbank, is deze voorzieningenrechter dus ook bevoegd inzake de opheffing daarvan.
4.3.
Op de onderhavige vorderingen is het Nederlands recht van toepassing, nu de door AIM gelegde beslagen in Nederland en naar Nederlands recht zijn gelegd.
Spoedeisend belang
4.4.
AIM heeft conservatoir beslag gelegd op (het overdeelde aandeel van [eiser] in) de woning van [eiser], welke woning recentelijk is verkocht en op 5 januari 2024 vrij van beslag dient te worden geleverd aan de koper. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
Inhoudelijk
4.5.
De voorzieningenrechter ziet – mede gelet op het onder II gevorderde – aanleiding eerst in te gaan op de derde door [eiser] aangevoerde opheffingsgrond, de vraag of summierlijk is gebleken van ondeugdelijkheid van de vordering van AIM.
4.6.
Op grond van het bepaalde in artikel 705 lid 2 Rv kan de opheffing van een conservatoir beslag onder meer worden bevolen, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996,
NJ1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Bij de beoordeling van het opheffingsverzoek zal de voorzieningenrechter een afweging dienen te maken van de wederzijdse belangen, waarbij moet worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hieraan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
Externe bestuurdersaansprakelijkheid
4.7.
Op de (vermeende) vordering van AIM op [eiser] uit hoofde waarvan AIM ten laste van [eiser] beslag heeft gelegd is – dat is tussen partijen ook niet in geschil – Nederlands recht van toepassing.
De grondslag van de vordering van AIM op [eiser] is onrechtmatige daad, meer in het bijzonder externe bestuurdersaansprakelijkheid van [eiser] voor de aansprakelijkheid van DES jegens AIM. De voorzieningenrechter overweegt daarover als volgt.
4.8.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de
vennootschapaansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een
bestuurdervan de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid geldt een hoge drempel. Deze hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen. [2]
4.9.
In geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering, zal naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Voor de onder (i) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. [3]
Kortom, hetgeen de bestuurder wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen, speelt een belangrijke rol bij de beantwoording van de vraag of de bestuurder persoonlijk aansprakelijk is voor het onbetaald of onverhaalbaar blijven van een vordering op de betreffende vennootschap.
4.10.
De discussie in dit kort geding tot opheffing van het door AIM ten laste van [eiser] gelegde beslag heeft zich voor een groot deel toegespitst op de vraag of SportLED International/DES in strijd met haar verplichtingen op grond van de Europese productwetgeving heeft gehandeld en of SportLED International/DES als fabrikant of distributeur onder de Europese productregelgeving moet worden aangemerkt. Aan aansprakelijkheid van [eiser] (in persoon) kan echter pas worden toegekomen indien vast komt te staan dat hem persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] in dit kort geding aannemelijk gemaakt dat hem niet persoonlijk een ernstig verwijt treft, zodat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door AIM ingeroepen recht. De voorzieningenrechter legt dit hieronder uit.
4.11.
In de eerste plaats heeft [eiser] aannemelijk gemaakt dat hij bij de verkoop en levering van het LED-bannersysteem door SportLED International aan AIM niet wist en ook redelijkerwijs niet behoorde te weten dat het LED-bannersysteem niet voldeed aan de toepasselijke (product)wet- en regelgeving en/of niet veilig zou zijn.
[eiser] heeft ter onderbouwing hiervan aangevoerd dat SportLED International/DES een samenwerkingsverband was tussen vennootschappen van [eiser] en vennootschappen van [betrokkene 1], en dat [eiser] in dit samenwerkingsverband de commerciële man was en [betrokkene 2] (namens EVG) de technische man. De voorzieningenrechter constateert dat AIM dit niet heeft weersproken. Dat de technische kennis bij EVG/[betrokkene 2] lag, ligt ook voor de hand gelet op het gegeven dat EVG het LED-bannersysteem aan SportLED International/DES had verkocht. Het beeld dat de technische kennis bij EVG/[betrokkene 2] lag wordt bovendien bevestigd door de e-mails van [betrokkene 2] uit februari en augustus 2008. In de e-mail van februari 2008 geeft [betrokkene 2] namelijk antwoord aan [eiser] op vragen van veelal technische aard en uit de mededeling “
Alle certificaten liggen klaar op kantoor, ten behoeve van de bundesliga. Wanneer ze nog aanvullingen hebben op de bestaande lijst hoor ik het graag” kon [eiser], als verkoper, redelijkerwijs afleiden dat het LED-bannersysteem beschikte over de benodigde certificaten. AIM heeft deze e-mails niet betwist. Wel heeft AIM gewezen op de verklaringen van [betrokkene 2] uit 2015 en 2023. Deze verklaringen – die zoals [eiser] onbetwist heeft gesteld zijn opgesteld ná de breuk tussen [eiser] en EVG/[betrokkene 2] – doen naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel niet af aan de inhoud van de e-mails van [betrokkene 2] uit 2008 en aan de gerechtvaardigde verwachting die [eiser] daaraan kon ontlenen. [betrokkene 2] schrijft in de latere verklaringen namelijk niet waarop de (vermeende) wetenschap van [eiser] was gebaseerd
dat het LED-bannersysteem en de bijbehorende documentatie bij het sluiten van de overeenkomst tussen SportLED en AIM in de zomer van 2008 en de levering niet voldeed aan de technische en juridische (veiligheids)vereisten uit de Europese productwet- en regelgevingen
dat de banner niet beschikte over alle noodzakelijke certificaten voor gebruik van de banner in de Europese Unie en Zwitserland.En weliswaar is in de e-mail van [betrokkene 2] van februari 2008 niet met zoveel woorden te lezen dat [betrokkene 2] bevestigt dat het systeem over alle benodigde certificaten beschikte, maar uit de hierboven aangehaalde zin mocht [eiser] dit wel redelijkerwijs afleiden. De zin
Ik heb herhaaldelijk aan de heer [eiser] voorgehouden dat het verstandig was om het systeem terug te vragen om het om te bouwen, maar de heer [eiser] wilde daar onder geen beding van horen. Hij was van mening dat AIM toch niet zou betalen, ook wanneer het systeem door ons in orde zou zijn gebracht.ziet kennelijk op de situatie ná de verkoop van het LED-bannersysteem aan AIM en is daarom – wat er verder ook van zij – niet relevant voor de wetenschap van [eiser] ten tijde van de verkoop aan AIM. Bovendien heeft EVG/[betrokkene 2] kennelijk ook na de verkoop en nadat er bij AIM klachten waren gerezen volgehouden dat het LED- bannersysteem conform was, zo blijkt uit de e-mail van [betrokkene 2] van augustus 2008 en de e-mails van mr. Sturhoofd van augustus en september 2008. Dat [eiser] (overigens: pas) vanaf 10 juni 2008 indirect enig bestuurder was van SportLED International/DES doet aan het bovenstaande niet af. [eiser] heeft – onbetwist – gesteld dat hij in de fase van totstandkoming van de overeenkomst tussen SportLED International/DES en AIM veelvuldig telefonisch contact onderhield met [betrokkene 2].
4.12.
Aangezien voldoende aannemelijk is dat [eiser] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van SportLED International/DES met AIM niet wist noch redelijkerwijs behoorde te weten dat het LED-bannersysteem niet voldeed aan de toepasselijke wet- en regelgeving, treft [eiser] ook geen ernstig persoonlijk verwijt voor de namens SportLED International/DES verstrekte garantie. Voor zover AIM heeft bedoeld te stellen dat [eiser] deze garantie niet alleen namens SportLED International maar ook in persoon heeft verstrekt, is deze stelling niet onderbouwd en blijkt zij ook niet uit de stukken.
4.13.
Ook heeft [eiser] met het bovenstaande voldoende aannemelijk gemaakt dat hem geen persoonlijk ernstig verwijt treft in verband met de verplichtingen van SportLED International/DES onder de toepasselijke regelgeving rondom productveiligheid. In dit verband merkt de voorzieningenrechter nog op dat [eiser] – onbetwist – heeft gesteld dat de persoon binnen een onderneming die begrip heeft van de technische kant verantwoordelijk is voor de ‘verklaring van overeenstemming’
(‘declaration of conformity'). Aangezien voorshands voldoende aannemelijk is dat EVG/[betrokkene 2], samen met [eiser], betrokken was bij de verkoop van het LED-bannersysteem door SportLED International/DES aan AIM en EVG/[betrokkene 2] degene was die begrip had van de technische kant, kan niet gezegd worden dat [eiser] persoonlijk aansprakelijk is voor het feit dat er niet meteen bij de levering van het LED-bannersysteem een ‘verklaring van overeenstemming’ was, zoals AIM heeft betoogd (nog los van de vraag of het gegeven dat die verklaring ontbrak van belang is geweest voor het oordeel van het Landgericht dat naar Duits recht het LED-bannersysteem non-conform was, een vraag waar partijen ter zitting in dit kort geding geen antwoord op konden geven).
4.14.
Dat het Landgericht achteraf – na een veelvoud aan deskundigenberichten omdat de (on)deugdelijkheid van het LED-bannersysteem kennelijk zonder die berichten niet eenvoudig vast te stellen was – heeft geoordeeld dat het LED-bannersysteem níet voldeed aan de daaraan te stellen eisen, betekent nog niet dat [eiser] daarvan bij de verkoop in 2008 ook wetenschap had of redelijkerwijs had moeten hebben.
4.15.
Het bovenstaande strookt met hetgeen het gerechtshof Amsterdam heeft overwogen onder 3.16 van zijn arrest van 3 december 2019 in de Curatorprocedure (2.17). Weliswaar heeft AIM erop gewezen dat de zaak in de Curatorprocedure is afgedaan op de stelplicht van de Curator en dat (dus) geen inhoudelijk oordeel over de aansprakelijkheid van [eiser] is gegeven, maar dat laat onverlet dat AIM – zoals [eiser] terecht heeft aangevoerd – niet voldoende heeft onderbouwd wat zij in déze procedure in verband met de (vermeende) persoonlijke aansprakelijkheid van [eiser] méér of anders heeft gesteld dan in díe procedure.
4.16.
De door AIM eerst bij conclusie van antwoord in het onderhavige kort geding geformuleerde grondslag dat [eiser] de vennootschap SportLED International/DES ten onrechte zou hebben ‘leeggetrokken’ en daarmee de verhaalspositie van AIM zou hebben gefrustreerd, laat de voorzieningenrechter buiten beschouwing. Onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 december 2019 heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat hiervan geen sprake is. AIM heeft deze stelling verder niet onderbouwd.
4.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voorshands voldoende aannemelijk is dat de door AIM gepretendeerde vordering op [eiser] – welke gegrond is op de stelling dat sprake is diens persoonlijke externe aansprakelijkheid voor de vorderingen van AIM op SportLED International/DES – summierlijk ondeugdelijk is, zodat de voorzieningenrechter de vordering tot opheffing van het beslag – mede gelet op de belangen over en weer – zal toewijzen, met dien verstande dat AIM zal worden veroordeeld het beslag op te heffen binnen drie
werkdagen na betekening van dit vonnis (in plaats van binnen drie dagen na betekening ervan). De overige door [eiser] aangevoerde opheffingsgronden kunnen buiten beschouwing blijven.
4.18.
AIM heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van dit vonnis. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat het belang van [eiser] bij uitvoerbaarheid bij voorraad in de gegeven omstandigheden zwaarder weegt dan het belang van AIM bij behoud van de bestaande toestand totdat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft of op een eventueel rechtsmiddel is beslist. De voorzieningenrechter zal de in dit vonnis uit te spreken veroordeling daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
4.19.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als omschreven in de beslissing.
Verbod opnieuw beslag leggen
4.20.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het gevorderde verbod om opnieuw conservatoire beslagen te mogen leggen ten laste van [eiser] voor de vorderingen zoals omschreven in het Beslagrekest te ver strekt. Er bestaat onvoldoende grond om AIM te verbieden in de toekomst, wanneer de omstandigheden wellicht gewijzigd zijn, gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheid tot het leggen van conservatoir beslag. Wel rust op AIM op grond van artikel 21 Rv de verplichting om bij een eventueel hernieuwd verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van [eiser] melding te maken van de inhoud van dit vonnis, alsmede van het eerdere Beslagrekest, een en ander conform het bepaalde in de Beslagsyllabus. De voorzieningenrechter gaat er ook vanuit dat AIM aan een eventueel nieuw beslagrekest in het kader van deze vordering dit vonnis zal hechten.
4.21.
AIM zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- betekening oproeping € 129,14
- griffierecht 314,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.522,14
4.22.
[eiser] vordert daarnaast veroordeling van AIM in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De voorzieningenrechter zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt AIM om het op 1 augustus 2023 ten laste van [eiser] gelegde conservatoire beslag op (het aandeel van [eiser] in) de onroerende zaak aan het [adres] te [postcode] [plaats] binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis op te heffen,
5.2.
veroordeelt AIM om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt,
5.3.
veroordeelt AIM in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.522,14, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.M.P. Langeveld op 15 december 2023. [4]

Voetnoten

1.Het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PbEU L 339/3 van 21 december 2007)
2.Vgl. Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, (
3.Vgl. HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (
4.Conc.: 936