Feiten
1. Eiseres heeft op 15 september 2016 – met behulp van geautomatiseerde gegevensverwerkingstechnieken – aangifte voor het vrije verkeer gedaan voor handpallettrucks van GN-onderverdeling 8427 9000, met vermelding van [land 1] als het land van oorsprong. In de aangifte heeft eiseres, bij de gegevens over de aangever, het EORI-nummer van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) ingevuld. Bij de aangifte heeft zij de factuur gevoegd van de levering van de goederen door [bedrijf 2] ., Ltd. (hierna: [bedrijf 2] ) aan [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3] ). Tevens heeft zij de paklijst en een [land 1] certificaat van oorsprong Form A overgelegd, waaruit blijkt van een transactie van de goederen van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] . Ten tijde van het indienen van de aangifte voor het vrije verkeer beschikte eiseres over een volmacht voor directe vertegenwoordiging van [bedrijf 3] . In die volmacht staat geen EORI-nummer van [bedrijf 3] .
Na het hierna te bespreken onderzoek van het antifraudebureau van de Europese Commissie (OLAF) in [land 1] naar de oorsprong van de door [bedrijf 2] verkochte handpallettrucks heeft verweerder op 22 april 2019 een voornemen tot verzending van een utb gestuurd aan eiseres. Bij het voornemen heeft verweerder een uit zijn geautomatiseerde aangiftesysteem afkomstig digitaal regeloverzicht van de desbetreffende aangifte gevoegd, waarin het EORI-nummer en de naam-, adres- en woonplaatsgegevens (hierna: NAW-gegevens) van [bedrijf 1] staan vermeld bij de gegevens van de aangever. Bij het voornemen heeft verweerder ook gevoegd een – zoals ter zitting toegelicht, kennelijk uit de aangiftesoftware van eiseres uitgedraaide – kopie van de douaneaangifte, waarin – bij de gegevens van de aangever – het EORI-nummer van [bedrijf 1] staat vermeld, en de NAW-gegevens van [bedrijf 3] . Verweerder stelt zich op het standpunt dat, door het invullen van het EORI-nummer van [bedrijf 1] , eiseres bedoeld heeft de aangifte te doen als direct vertegenwoordiger van [bedrijf 1] . Aangezien eiseres voor de aangifte voor het vrije verkeer niet beschikte over een volmacht van [bedrijf 1] , moet eiseres volgens verweerder worden geacht de aangifte op eigen naam en voor eigen rekening te hebben gedaan. Tevens stelt verweerder zich op het standpunt dat de handpallettrucks de niet-preferentiële oorsprong [land 2] hebben, waardoor antidumpingrechten verschuldigd zijn. Bij brief van 23 augustus 2019 heeft verweerder daarom de utb van die datum opgelegd aan eiseres.
2. Eiseres heeft op 22 augustus 2017 – met behulp van geautomatiseerde gegevensverwerkingstechnieken – aangifte gedaan voor handpallettrucks van GN- onderverdeling 8427 9000, met vermelding van [land 1] als land van oorsprong. In de aangifte heeft eiseres, bij de gegevens over de aangever, het EORI-nummer van [bedrijf 1] ingevuld. Bij de aangifte heeft zij de factuur gevoegd van de levering van de goederen door [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] . Tevens heeft zij de paklijst en een [land 1] certificaat van oorsprong Form A overgelegd, waaruit blijkt van een transactie van de goederen van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] . Ten tijde van het indienen van de aangifte voor het vrije verkeer beschikte eiseres over een volmacht voor directe vertegenwoordiging van [bedrijf 3] . In die volmacht staat geen EORI-nummer van [bedrijf 3] .
Na het hierna te bespreken onderzoek van OLAF in [land 1] naar de oorsprong van de door [bedrijf 2] verkochte handpallettrucks heeft verweerder bij brief van 18 april 2019 aan eiseres medegedeeld voornemens te zijn de aangifte te corrigeren. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, door het invullen van het EORI-nummer van [bedrijf 1] , eiseres bedoeld heeft de aangifte te doen als direct vertegenwoordiger van [bedrijf 1] . Aangezien eiseres voor de aangifte voor het vrije verkeer niet beschikte over een volmacht van [bedrijf 1] , moet eiseres volgens verweerder worden geacht de aangifte op eigen naam en voor eigen rekening te hebben gedaan. Tevens stelt verweerder zich op het standpunt dat ook deze handpallettrucks de niet-preferentiële oorsprong [land 2] hadden, waardoor antidumpingrechten verschuldigd zijn. Bij brief van 9 augustus 2019 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld over te zullen gaan tot correctie van de aangifte. Op 13 augustus 2019 heeft verweerder in zijn geautomatiseerde aangiftesysteem de aangifte van eiseres gecorrigeerd in die zin dat eiseres werd aangemerkt als aangever, en de goederen als van oorsprong uit [land 2] .
Beide zaken ten aanzien van de aangiften
3. Ter zitting is over de aangiften het volgende vast komen te staan.
Eiseres maakt voor het indienen van de aangiften voor het vrije verkeer gebruik van haar eigen aangiftesoftware die verbinding maakt met het geautomatiseerde aangiftesysteem van de douane. De gegevens die eiseres in haar eigen systeem invoert, komen terecht in het systeem van de douane. Specifiek met betrekking tot de identiteit van de aangever geldt het volgende. Het EORI-nummer dat eiseres in haar aangifte invult ter identificatie van de persoon van de aangever komt terecht in het systeem van de douane. De overige (NAW-) gegevens die eiseres vervolgens in haar eigen systeem invult ter identificatie van de persoon van de aangever, komen
nietterecht in het systeem van de douane. Aan de hand van het door eiseres ingevulde EORI-nummer worden vanuit het aangiftesysteem van de douane automatisch de NAW-gegevens die bij dat EORI-nummer horen ingevuld in het systeem van de douane. De douane kan niet zien welke NAW-gegevens eiseres in haar eigen systeem invult en eiseres kan niet zien welke NAW-gegevens de douane aan het door eiseres ingevulde EORI-nummer koppelt.
Beide zaken ten aanzien van de oorsprong
4. Naar aanleiding van berichten van de [land 3] douaneautoriteiten, dat zij op handpallettrucks die als van oorsprong uit [land 1] voor het vrije verkeer waren aangegeven labels hadden aangetroffen waaruit kon worden opgemaakt dat de handpallettrucks in werkelijkheid van oorsprong uit [land 2] waren, startte OLAF op 20 januari 2017 een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van antidumpingrechten die van toepassing zijn op handpallettrucks van oorsprong uit [land 2] . In dit onderzoek heeft OLAF onder meer [bedrijf 2] betrokken, de [land 1] leverancier van wie de nu in geding zijnde handpallettrucks afkomstig zijn. De [land 2] aandeelhouder van [bedrijf 2] is [bedrijf 4] , Ltd, uit [vestigingsplaats 2] , [land 2] (hierna: [bedrijf 4] ). De salesmanager van [bedrijf 4] is ook de manager van [bedrijf 2] .
5. OLAF heeft vastgesteld dat [bedrijf 2] daadwerkelijk in [land 1] handpallettrucks produceert, en daarvoor zowel [land 2] als [land 1] onderdelen gebruikt. Een aantal onderdelen betrekt zij van de [land 1] leveranciers [bedrijf 5] Ltd ( [bedrijf 5] ) en [bedrijf 6] ( [bedrijf 6] ). De [land 5] aandeelhouder van [bedrijf 5] is tevens distributeur van de handpallettrucks van [bedrijf 4] en de [land 2] aandeelhouder van [bedrijf 6] levert onderdelen van handpallettrucks aan [bedrijf 4] . [bedrijf 2] , [bedrijf 5] en [bedrijf 6] voeren hun activiteiten uit in hetzelfde gebouw, [bedrijf 5] en [bedrijf 6] leveren op bestelling aan [bedrijf 2] . Zij leveren uitsluitend aan [bedrijf 2] . Zij produceren en leveren chassis, trekstangen en handgrepen voor de handpallettrucks. [bedrijf 2] produceert de handpallettrucks uitsluitend voor de markt van de Europese Unie.
6. In november 2017 heeft OLAF samen met de [land 1] autoriteiten in [land 1] onderzoek gedaan naar de productie van handpallettrucks en heeft daar ook bezoeken gebracht aan [bedrijf 2] , [bedrijf 5] en [bedrijf 6] . De bedrijven hebben gegevens verstrekt aan OLAF over hun productie, het gebruik van [land 1] en [land 2] onderdelen, de variabele en vaste kosten en het arbeidsloon. OLAF heeft vastgesteld, dat de onderdelen die [bedrijf 5] en [bedrijf 6] aanleveren, in [land 1] worden vervaardigd uit stalen platen, die op maat worden gesneden, worden gevormd en gelast (de trekstangen en de handgrepen). [bedrijf 5] vervaardigt op dezelfde wijze de chassis. Bij de bezoeken aan de drie bedrijven waren ook de juridische vertegenwoordigers van [bedrijf 2] aanwezig. Opmerkingen die zij na afloop van de bezoeken hebben ingestuurd, zijn opgenomen in het visit report van OLAF.
Op basis van de gegevens die OLAF bij de bedrijfsbezoeken heeft gekregen heeft hij kostprijsberekeningen gemaakt voor de handpallettrucks van [bedrijf 2] .
7. De handpallettrucks van aangifte [# 1] van 15 september 2016 zijn door OLAF opgesplitst in vier partijen, met verschillende FOB-waardes. Deze opsplitsing door OLAF komt niet terug in de factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] ; het totale aantal handpallettrucks komt wel overeen met de factuur. De kostprijsberekeningen van OLAF bevatten onder meer de volgende gegevens:
Units
Total [land 2] Parts
Total [land 4] Parts
PROFIT
FOB price
Total [land 4] % added value
Total [land 2] % parts value
132
65,14
56,13
0,74
137
50,84
49,16
12
71,64
56,13
1,24
144
48,65
51,35
24
65,14
56,13
5,74
142
52,63
47,30
12
67,64
56,13
0,24
139
49,71
50,29
8. De handpallettrucks van aangifte [# 2] van 22 augustus 2017 zijn door OLAF opgesplitst in vijf partijen, met verschillende FOB-waardes. De opsplitsing door OLAF komt overeen met de opsplitsing in de factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] . De kostprijsberekeningen van OLAF bevatten onder meer de volgende gegevens:
Units
FOB [plaats 2] USD
Total [land 2] Parts
Total [land 4] Parts
PROFIT
Total [land 4] % added value
Total [land 2] % parts value
6
142
73,06
62,39
-11,95
46,87
53,13
120
147
73,06
62,39
-6,95
48,73
51,27
18
152
72,98
62,39
-1,87
50,52
49,48
18
154
76,45
62,39
-3,33
48,87
51,13
18
149
69,95
62,39
-1,83
51,60
48,40
9. De manager van [bedrijf 2] , [naam 4] , verklaarde tijdens het bezoek in november 2017, dat [bedrijf 2] was opgericht nadat in 2013 bij [bedrijf 4] vragen van Europese klanten binnenkwamen om handpallettrucks te leveren uit andere landen dan [land 2] . [bedrijf 2] is opgericht in augustus 2013 en begon met de productie van handpallettrucks in 2014. [bedrijf 2] en [bedrijf 4] hebben dezelfde klanten. Handpallettrucks die bestemd zijn voor de Europese Unie worden vanuit [land 1] geleverd, handpallettrucks voor andere bestemmingen vanuit [land 2] . [bedrijf 2] produceert niet voor de [land 1] markt, omdat de productiekosten van handpallettrucks in [land 1] 25% tot 30% hoger zijn dan in [land 2] , aldus [naam 4] .
10. In een e-mail van [naam 4] ( [naam 4] @ [bedrijf 4] .com) van 4 maart 2015 aan een [land 3] potentiële klant schrijft [naam 4] hierover het volgende:
“Dear [onleesbaar gemaakt]
No matter how many units you buy, we cannot produce in [land 4] the HPT at the same price as that in [land 2] , because many material is much more expensive there.
Our rock bottom price in [land 4] is at least USD229 FOB.
BR
[naam 4] ”
11. In een e-mail van 3 maart 2017 meldt [naam 4] aan dezelfde persoon:
“If you buy from [land 2] , the price is USD206/pc Fob [plaats 3] , if you buy from [land 4] , the price is at least USD237/pc Fob [plaats 2] ”
12. De bevindingen van de onderzoeken zijn vastgelegd in het Mission Report van OLAF van 16 maart 2018, met het nummer OCM(2018)6399 (hierna: OLAF-rapport) en in het Final Report van OLAF van 21 september 2018, met het nummer OCM(2018) 19870 (hierna: Final OLAF-rapport).
13. Verweerder heeft een verband gelegd tussen enerzijds de gegevens van OLAF en de [land 1] autoriteiten en anderzijds de douaneaangiften van eiseres en hieruit afgeleid dat de vanuit [land 1] verzonden handpallettrucks de niet-preferentiële oorsprong [land 2] hebben. Verweerder heeft vervolgens de beide in geschil zijnde utb’s aan eiseres uitgereikt.
Geschil en standpunten van partijen
14. In geschil is of de utb’s op goede gronden aan eiseres zijn opgelegd.
15. Eiseres stelt primair dat niet zij, maar [bedrijf 3] de aangever is, zodat de utb niet aan eiseres opgelegd had mogen worden. Per abuis is een verkeerd EORI-nummer (van [bedrijf 1] ) in de aangiften ingevuld. De correcte NAW-gegevens (van [bedrijf 3] ) staan wel in de aangiften en bovendien waren de bij de aangiften gevoegde documenten allemaal op naam van [bedrijf 3] . Onder deze omstandigheden horen de NAW-gegevens leidend te zijn, zodat [bedrijf 3] moet worden aangemerkt als aangever. Ter illustratie verwijst eiseres naar het arrest van de Hoge Raad van 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5975, waarin de Hoge Raad oordeelde dat het fiscale nummer van de belastingplichtige in het algemeen, anders dan de tenaamstelling van het biljet, geen essentieel onderdeel van het aanslagbiljet vormt.Subsidiair stelt eiseres dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de handpallettrucks de niet-preferentiële oorsprong [land 2] hebben en ze voert daartoe het volgende aan:- het OLAF-onderzoek bevat zodanig veel gebreken dat het niet aan de utb’s ten grondslag kan worden gelegd; met name is [bedrijf 2] ten onrechte niet aangemerkt als betrokken partij, zodat door de schending van haar rechten geen acht kan worden geslagen op de – onjuiste – conclusies die OLAF verbindt aan het onderzoek in [land 1] ; - de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde be- of verwerking heeft in [land 1] plaatsgevonden, omdat:
- de assemblage heeft geleid tot fabricage van een nieuw product in de zin van de criteria uit het arrest van het Hof van Justitie van 13 december 1989, Brother International GmbH, C-26/88, ECLI:EU:C:1989:637 (hierna: het arrest Brother);
- de Belgische douane een bindende oorsprongsinlichting (BOI) heeft verstrekt aan een andere importeur van de handpallettrucks van [bedrijf 2] ;
- OLAF (en in navolging verweerder) artikel 60, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU), verkeerd heeft uitgelegd door de niet-bindende list rules van de Commissie te hanteren bij het vaststellen van de oorsprong;
- artikel 62 van het DWU biedt niet de ruimte aan de Commissie om in de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015, zoals laatstelijk gewijzigd bij de Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/651 van de Commissie van 5 april 2016 (hierna: GVo), en wel in artikel 33 daarvan, andere oorsprongscriteria op te nemen dan in artikel 60 van het DWU staan, zodat de criteria van artikel 33 van de GVo niet kunnen worden toegepast;
- OLAF (en in navolging daarvan verweerder) heeft ten onrechte vastgesteld dat de be- of verwerkingen in [land 1] niet economisch verantwoord zouden zijn: de redenen om de productie te verleggen naar [land 1] waren van economische aard en niet om antidumpingrechten te ontwijken;
- OLAF (en in navolging daarvan verweerder) heeft de major portion rule, zo deze al van toepassing zou zijn, verkeerd toegepast. Ook op basis van de major portion rule moet namelijk worden geconcludeerd dat de niet-preferentiële oorsprong van de handpallettrucks [land 1] is. In een aantal door OLAF onderscheiden partijen is de in [land 1] toegevoegde waarde namelijk meer dan 50% van de waarde van de handpallettrucks.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen en vernietiging van de uitspraken op bezwaar en de utb’s. Verder verzoekt zij om een vergoeding van de door haar wegens de lange duur van de beroepsprocedure geleden immateriële schade en om vergoeding van proceskosten en griffierecht.
16. Verweerder betoogt dat hij de utb’s terecht aan eiseres heeft opgelegd. Eiseres heeft de aangiften gedaan namens [bedrijf 1] , omdat zij in haar aangiften het EORI-nummer van [bedrijf 1] heeft ingevuld. Eiseres beschikte hiervoor echter niet over een volmacht. Dit betekent dat eiseres de aangiften in eigen naam en voor eigen rekening de aangiften heeft gedaan. Inhoudelijk baseert verweerder zich op de constateringen vastgelegd in het Final OLAF-rapport en de daarbij behorende bijlagen. Uit dit rapport en deze bijlagen blijkt volgens verweerder dat de door eiseres ingevoerde handpallettrucks de niet-preferentiële oorsprong [land 2] hebben. Verweerder stelt dat in het Final OLAF-rapport onderbouwd uiteen wordt gezet waarom de bewerkingen in [land 1] niet economisch verantwoord zijn. Er was geen enkele economische reden om de productie van de handpallettrucks die worden geleverd naar de Europese Unie naar [land 1] te verplaatsen. Naar de mening van verweerder heeft deze verplaatsing alleen plaatsgevonden om de antidumpingrechten van 70,8% niet te hoeven betalen. Nu de bewerkingen in [land 1] niet economisch verantwoord zijn, moet de niet-preferentiële oorsprong worden bepaald op grond van artikel 33, derde lid, van de GVo. Op grond van deze bepaling worden de handpallettrucks geacht hun laatste ingrijpende, economisch verantwoorde be- of verwerking, die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt, te hebben ondergaan in het land of gebied van waar het grootste deel van de materialen van oorsprong is, zoals wordt bepaald op basis van de waarde van de materialen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.