ECLI:NL:RBNHO:2023:11964

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
C/15/339869 / HA ZA 23-289
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid hypotheekadviseur voor niet afgesloten overlijdensrisicoverzekering en klachtplicht

In deze zaak heeft eiseres, samen met haar overleden echtgenoot, een koop-aannemingsovereenkomst gesloten en een advies- en hypotheekbemiddelingsopdracht verstrekt aan KRK. Bij de hypotheek werd ook een overlijdensrisicoverzekering besproken, maar deze is abusievelijk niet aangevraagd. Na het overlijden van haar echtgenoot, bijna vijf jaar later, heeft eiseres KRK aangesproken op de gemaakte fout. KRK erkent de beroepsfout, maar stelt dat eiseres te laat heeft geklaagd, waardoor zij haar rechten heeft verloren op grond van artikel 6:89 BW. De rechtbank oordeelt dat eiseres inderdaad niet tijdig heeft geklaagd, omdat zij enkele maanden na het afsluiten van de hypotheek had moeten ontdekken dat er geen overlijdensrisicoverzekering was afgesloten. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten van KRK.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/339869 / HA ZA 23-289
Vonnis in hoofdzaak van 22 november 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. J.I. Jansen,
tegen
1. de vennootschap onder firma
V.O.F. KUIJS REINDER KAKESmede handelend onder de naam
HYPOTHEEKNET,
gevestigd te Zaandam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KRK HYPOTHEKEN B.V.mede handelend onder de naam
HYPOTHEEKNET,
gevestigd te Zaandam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KRK VERZEKEREN B.V.,
gevestigd te Zaandam,
gedaagden,
advocaat mr. D.J. Wolf.
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk KRK c.s. genoemd worden en afzonderlijk van elkaar KRK, KRK Hypotheken en KRK Verzekeren.

1.De zaak in het kort

[eiseres] heeft met haar man [betrokkene 1] een koop-aannemingsovereenkomst gesloten voor een woning in [plaats]. In verband hiermee hebben zij KRK een advies- en hypotheekbemiddelingsopdracht verstrekt. De hypotheek komt tot stand, maar de door [eiseres] en [betrokkene 1] eveneens gewenste en besproken overlijdensrisicoverzekeringen worden abusievelijk niet aangevraagd. Bijna 5 jaar later overlijdt [betrokkene 1] en klopt [eiseres] bij KRK c.s. aan. KRK erkent dat zij een beroepsfout heeft gemaakt maar beroept zich er onder meer op dat [eiseres] te laat heeft geklaagd. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer slaagt en wijst de vorderingen van [eiseres] af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 september 2023
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 24 oktober 2023
  • de comparitieaantekeningen van mr. Jansen.
2.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • [eiseres], bijgestaan door mr. Jansen
  • [betrokkene 2], eigenaar en financieel directeur van KRK, bijgestaan door mr. Wolf.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] heeft op 7 oktober 2016 met haar (in 2021 overleden) echtgenoot [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) een bouwkavel gekocht voor een bedrag van € 154.345,00. Daarnaast hebben zij diezelfde dag een overeenkomst van aanneming gesloten, die zag op de realisatie van een woning op de bouwkavel voor een aanneemsom van € 180.655,00 (hierna: de koop-aannemingsovereenkomst).
3.2.
[eiseres] en [betrokkene 1] hebben zich voor advies en hypotheekbemiddeling gewend tot de heer [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] / de betrokken hypotheekadviseur) (destijds) werkzaam bij KRK. In dat kader hebben zij op 20 september 2016 een dienstverleningsdocument ontvangen waarop KRK Verzekeren als afzender wordt vermeld. Diezelfde dag heeft een adviesgesprek plaatsgevonden, tijdens welk gesprek ook is gesproken over het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering (hierna ook: ORV). [eiseres] en [betrokkene 1] hadden op dat moment geen lopende polis.
3.3.
Op 28 september 2016 is door de betrokken hypotheekadviseur op het inventarisatieformulier de handgeschreven notitie gemaakt dat de overlijdensrisicoverzekering diende te worden afgesloten bij TAF voor leningdeel 1.
3.4.
KRK heeft op 9 januari 2017 een factuur verzonden aan [eiseres] en [betrokkene 1] voor haar dienstverlening.
3.5.
Als gevolg van de bemiddeling door [betrokkene 3] zijn [eiseres] en [betrokkene 1] op 18 januari 2017 gekomen tot acceptatie van een hypotheekofferte van ABN Amro van 13 januari 2017, welke offerte ziet op twee leningdelen:
  • een annuïteitenhypotheek, leningdeel 101 voor een bedrag van € 110.750,00 en met een rente en maandbedrag van respectievelijk 2,41% en € 432,43;
  • Een aflossingsvrije hypotheek, leningdeel 102 voor een bedrag van € 182.500,00 en met een rente en een bruto maandbedrag van respectievelijk 2,61% en € 396,94.
3.6.
Op 27 december 2021 is [betrokkene 1] overleden. Leningdeel 101 had toen nog een hoogte van circa € 98.000,00.
3.7.
[eiseres] heeft zich daarop tot KRK c.s. gewend, waarop is gebleken dat geen overlijdensrisicoverzekering met [betrokkene 1] als verzekerde was gesloten.
3.8.
Op 14 februari 2022 heeft een klachtgesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] en KRK. Na dit gesprek heeft KRK [eiseres] geassisteerd om leningdeel 101 om te zetten naar een aflossingsvrij deel met ingang van 1 april 2022.
3.9.
Op 2 december 2022 heeft [eiseres], voor zover van belang, over het gesprek op 14 februari 2022 het volgende verklaard:
Op 14 februari van dit jaar vond een gesprek plaats op het kantoor van mijn hypotheekadviseur KRK Krommenie.
(…)
Ik heb aan de heer [betrokkene 3] en de heer [betrokkene 2] verteld wat ik mij kon herinneren van de aanvraag destijds. De herinnering was dat ik en mijn man toen hebben aangegeven dat wij niet meer dan een bedrag van 850,00 euro aan maandelijkse kosten wilde hebben.
Tevens hebben mijn man en ik aangegeven dat wij een overlijdensrisicoverzekering wilden, over het annuïteitengedeelte. De heer [betrokkene 3] beaamde dit en zei dat dit inderdaad ook allemaal op de memo’s en kanttekeningen stond.
Het dossier bevatte een papier met dikke zwarte letters dat er een overlijdensrisicoverzekering bij de hypotheek moest worden aangevraagd. Het was een uitdraai van een digitaal dossier welke volgens hun ook naar de bank was gestuurd.
Zij hebben aangegeven, nadat ik had aangegeven dat ik mogelijk juridische stappen ging nemen, dit geen probleem was omdat zij hiervoor een beroepsaansprakelijkheidsverzekering hadden.
Ik heb aan het einde van het gesprek gevraagd of ik nog een foto mocht maken van het dossier, hier hebben zij geen toestemming voor gegeven.
3.10.
Een neef van [betrokkene 1], die eveneens bij het gesprek op 14 februari 2022 aanwezig was, heeft - voor zover van belang – op 8 december 2022 nog verklaard:
(…)
In het midden van dit blad was ook met dikke zwarte letters aangegeven dat een overlijdensrisicoverzekering onderdeel uitmaakte van de offerte.
Na het overlijden van mijn neef bleek dat deze verzekering nooit was doorgegeven aan de bank die de hypotheek verstrekte. Dit vonden de heren vreemd omdat het ging om een digitaal formulier dat na de nodige aanpassingen hierdoor in definitieve versie had moeten komen te staan en volgens de heren zou zijn doorgestuurd naar de bank.
Omdat het van tevoren afgesproken bedrag (stond op een blauwe post-it, ik geloof niet ver boven de 800 euro) ook zo uitkwam, wat iedere maand betaald moest worden – en bij alle voorgaande hypotheken de overlijdensverzekering er altijd bij in zat – was het voor de familie onbegrijpelijk dat deze verzekering niet was meegenomen.
(…)
3.11.
Eind september 2022 heeft mr. Jansen van DAS rechtsbijstand namens [eiseres] om een kopie verzocht van het gehele dossier van KRK, inclusief al haar eigen aantekeningen en gemaakte memo’s. KRK heeft daarop aangegeven dat zij enkel gehouden is om een kopie van de stukken te verstrekken die reeds aan [eiseres] zijn verstrekt in het kader van haar adviesrol en dat interne notities niet zullen worden verstrekt.
3.12.
Bij verzoekschrift van 15 december 2022 heeft [eiseres] de voorzieningenrechter van deze rechtbank (zittingsplaats Alkmaar) gevraagd om ten laste van KRK c.s. bewijsbeslag te mogen leggen (met gerechtelijke bewaring).
3.13.
Bij beschikking van 19 december 2022 heeft de voorzieningenrechter het gevraagde verlof verleend.
3.14.
Op 22 december 2022 is het bewijsbeslag vervolgens gelegd.
3.15.
[eiseres] heeft KRK c.s. op 27 december 2022 aansprakelijk gesteld.
3.16.
Bij e-mailbericht van 25 januari 2023 heeft KRK schriftelijk erkend dat sprake is van een beroepsfout maar tevens toegelicht waarom zij meent dat van aansprakelijkheid en schadeplichtigheid geen sprake is.
3.17.
Op 20 februari 2023 heeft de advocaat van KRK c.s. ter vermijding van een zitting in kort geding een aantal dossierstukken overhandigd aan [eiseres].
3.18.
[eiseres] heeft een verklaring overgelegd van haarzelf van 19 mei 2023 waarin zij, voor zover van belang, verklaard dat [betrokkene 1] altijd de administratie op zich nam, dat zij met hem wel besprak wat nodig was maar dat [betrokkene 1] altijd de administratieve afhandeling voor zijn rekening nam. [eiseres] geeft aan dat zij hem daar blind in vertrouwde en dat ook altijd alles goed is gegaan maar dat zij na zijn overlijden, bij het doornemen van de administratie, geen levensverzekering (rb: bedoeld zal zijn: overlijdensrisicoverzekering) heeft kunnen vinden.
3.19.
KRK c.s. heeft een verklaring overgelegd van [betrokkene 3] van 12 oktober 2023 met de volgende inhoud:
Op basis van de aangevraagde hypotheek, inkomens en nabestaanden pensioen wordt geïnventariseerd welk bedrag er verzekerd dient te worden. Vervolgens gaat dit in ons vergelijkingsprogramma en wordt samen met de klant de uitkomst bekeken en een keuze voor de verzekeraar gemaakt. De verzekering wordt aangevraagd en de klanten worden erop gewezen dat zij een mail met gezondheidsvragen van de verzekeraar ontvangen en ingevuld moeten retourneren. Bij medisch akkoord zorgt de verzekeraar dat de polis naar de klant wordt gestuurd met een kopie naar onze verzekeringsafdeling.
Bovenstaande standaard procedure bij een orv aanvraag is ook uitgelegd aan de familie [eiseres].
3.20.
[eiseres] heeft een verklaring overgelegd van haarzelf van 16 oktober 2023 met de volgende inhoud:
Hierbij wil ik graag reageren op wat de heer [betrokkene 3] vrijdag jl. via de advocaat van KRK heeft verklaard.
De heer [betrokkene 3] schrijft over een protocol en merkt op dat dit protocol destijds zo is uitgelegd aan mij en mijn man ([betrokkene 1]). Dat is volgens mij niet gebeurd – ik kan mij dat tenminste niet herinneren.
Wat ik mij wel herinner, is dat de heer [betrokkene 3] mij ruim anderhalf jaar terug – in februari 2022 geloof ik – belde (we hadden toen een paar keer zakelijk contact over deze kwestie).
Hij heeft in dat gesprek bij mij navraag gedaan of mijn man een gezondheidsverklaring heeft ingevuld en of hij een medische keuring heeft ondergaan. Ik heb toen – ik meen voor het eerst – van de kant van KRK gehoord dat er zulke eisen waren voor het afsluiten van de verzekering. Ik heb toen laten weten dat ik eerst dacht dat mijn man wel gekeurd was omdat hij indertijd, naar ik mij onlangs herinnerde, voor zijn werk gekeurd moest worden.
Van een kopie van een polis heb ik geen besef. Zoals ik al aangaf in mijn eerdere verklaring, regelde mijn man dat soort administratie altijd.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. het bedrag van € 88.039,75 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2021, althans vanaf de datum van aansprakelijkheidstelling, althans die van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
2. de gemaakte beslagkosten van € 1.999,57 als redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 5 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
3. de buitengerechtelijke kosten van € 1.665,40 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
4. zulks onder veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [eiseres], te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval de voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede:
5. de nakosten van € 163 indien vrijwillig aan de veroordeling wordt voldaan, verhoogd met € 85,00 indien betekening noodzakelijk is.
4.2.
[eiseres] legt, naar de rechtbank begrijpt, kort gezegd, het volgende aan haar vordering ten grondslag.
KRK heeft een beroepsfout gemaakt in het kader van de door haar aan [eiseres] en [betrokkene 1] verleende advies-en hypotheekbemiddeling door geen overlijdensrisicoverzekering af te sluiten. Die beroepsfout is erkend en KRK c.s. is aansprakelijk voor de schade die [eiseres] als gevolg daarvan lijdt.
4.3.
KRK c.s. voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
KRK c.s. merkt allereerst op dat [eiseres] ten onrechte drie onderneming in het geding heeft betrokken. Volgens KRK c.s. is [eiseres] bij KRK Hypotheken en KRK Verzekeren aan het verkeerde adres, nu deze vennootschappen pas in 2018 zijn opgericht en het advies aan [eiseres] voor die tijd (in 2016) is verstrekt.
5.2.
[eiseres] heeft hiertegen ingebracht dat het voor haar onduidelijk is wie nu haar wederpartij is, omdat op het overgelegde dienstverleningsdocument melding wordt gemaakt van KRK Verzekeren en [betrokkene 3] bij alle drie de rechtspersonen werkzaam lijkt te zijn. [eiseres] oppert dat KRK Hypotheken en KRK Verzekeren KRK misschien wel hebben overgenomen.
5.3.
Nu KRK Verzekeren en KRK Hypotheken blijkens de door [eiseres] overgelegde uittreksels uit het Handelsregister Kamer van Koophandel op 1 november 2018 zijn opgericht en van een overname van KRK niet is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat ook KRK Verzekeren en KRK Hypotheken aansprakelijk zouden kunnen zijn voor de door haar gestelde schade. De vordering van [eiseres] jegens KRK Verzekeren en KRK Hypotheken is daarom niet toewijsbaar.
5.4.
KRK c.s. heeft de vordering van [eiseres] daarnaast inhoudelijk gemotiveerd betwist waarbij zij primair een beroep heeft gedaan op schending van de klachtplicht ex artikel 6:89 BW dan wel rechtsverwerking ex artikel 6:248 lid 2 BW. KRK c.s. betoogt gemotiveerd dat [eiseres] binnen afzienbare tijd na het afsluiten van de hypotheek tot de ontdekking had moeten komen dat KRK de overlijdensrisicoverzekering niet had afgesloten. Zij verwijst daarbij onder meer naar het arrest van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 januari 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:743). Subsidiair doet KRK c.s. een beroep op eigen schuld overeenkomstig artikel 6:101 BW.
5.5.
Artikel 6:89 BW is van toepassing op alle verbintenissen, waaronder die tot het verrichten van diensten door een financieel adviseur (vgl. HR 11 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8297).
5.6.
Volgens [eiseres] kan op artikel 6:89 BW door KRK c.s. geen beroep worden gedaan nu deze bepaling slechts van toepassing is op gevallen waarin een prestatie is geleverd en niet als geen prestatie is verricht, zoals in dit geval. De in het kader van de doorlopende overeenkomst van opdracht uitblijvende afsluiting van de overlijdensrisicoverzekering betreft immers een niet presteren, aldus [eiseres]. Het arrest waarop KRK c.s. zich beroept betreft volgens [eiseres] een misslag. Zij verwijst daarbij naar de conclusie van de advocaat-generaal bij het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:765).
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de klachtplicht wel van toepassing is in deze zaak. De opdracht die aan KRK is verstrekt betreft een advies- en hypotheekbemiddelings-opdracht die verband houdt met de door [eiseres] en [betrokkene 1] gesloten koop-aannemingsovereenkomst. In dat kader hebben zij KRK niet alleen opdracht gegeven om te bemiddelen bij het afsluiten van een hypotheek maar tegelijkertijd ook – daaraan gekoppeld (althans, aan een van de twee leningdelen van de hypotheek) – de overlijdens-risicoverzekering. Die verzekering maakte dus onderdeel uit van de aanvraag voor de hypothecaire lening, zoals in de dagvaarding ook is vermeld. De opdracht aan KRK betreft naar het oordeel van de rechtbank geen (in tijd) van elkaar te onderscheiden prestaties, maar één prestatie. Het niet afsluiten van de overlijdensrisicoverzekering levert dan ook een gebrek op in de geleverde prestatie en niet een niet presteren. Het beroep op genoemde conclusie van de advocaat-generaal maakt dat niet anders. De rechtbank acht daarvoor van belang dat - als al sprake is van een zelfde situatie - de motivering die de Hoge Raad in zijn daarop volgend arrest van 15 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1536) geeft voor zijn oordeel, zoals KRK c.s. terecht heeft aangevoerd, niet de redenering van de advocaat-generaal is.
5.8.
Artikel 6:89 BW houdt in dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. Blijkens de wetsgeschiedenis berust deze bepaling op de gedachte dat een schuldenaar erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat deze, indien dit niet het geval blijkt te zijn, dat, eveneens met spoed, aan de schuldenaar meedeelt. Hoeveel tijd de schuldeiser voor een en ander ten dienste staat, moet naar de aard van de overeenkomst en de gebruiken worden beoordeeld (Parl. Gesch. Boek 6, p. 316-317).
5.9.
Bij de beantwoording van de vraag of is voldaan aan de in artikel 6:89 BW besloten liggende onderzoeks- en klachtplicht, dient acht te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie. Bij de beantwoording van de vraag of tijdig is geklaagd is ook van belang of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd. De rechtbank moet in dit verband rekening houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren, te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming enerzijds en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan, en dat van het protest, vormt in die beoordeling weliswaar een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend (Vergelijk HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600).
5.10.
Onbetwist is dat [eiseres] en [betrokkene 1] KRK opdracht hebben gegeven om ten aanzien van leningdeel 101 van de hypotheek zorg te dragen voor het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering. KRK heeft weliswaar alle daartoe benodigde digitale documenten ingevuld en voorbereid maar simpelweg niet op de knop gedrukt waarmee de aanvraag voor het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering daadwerkelijk in gang zou worden gezet.
5.11.
In het kader van het beroep van KRK op artikel 6:89 BW is het van belang wanneer [eiseres] bekend is geworden met het tekortschieten door KRK of daarmee – naar objectieve maatstaven – redelijkerwijs bekend had moeten zijn.
5.12.
[eiseres] stelt dat zij er pas kort na het overlijden van [betrokkene 1] achter kwam dat er geen overlijdensrisicoverzekering in de administratie aanwezig was en dat zij toen direct bij KRK aan de bel getrokken heeft, waarna [betrokkene 3] haar berichtte dat ten onrechte geen overlijdensrisicoverzekering was afgesloten en het overlijden van [betrokkene 1] dus niet gedekt was. [eiseres] stelt dat het niet op haar weg lag om eerder te klagen, nu zij als beoogd verzekeringsnemer onvoldoende aanknopingspunten had om überhaupt tot ander besef te komen. Zij wist niet beter of het zou geregeld worden. [betrokkene 1] regelde bovendien de administratie, zodat het niet zien van afschrijvingen hier geen rol speelt en het bedrag dat voor de hypotheek werd afgeschreven net zo goed inclusief kan zijn. [eiseres] was bovendien geen verzekeringsnemer zodat zij het niet ontvangen van een gezondheidsverklaring niet hoefde op te merken.
5.13.
De rechtbank komt op basis van de navolgende omstandigheden tot de conclusie dat [eiseres] de klachtplicht heeft geschonden.
5.14.
Niet betwist is dat de overlijdensrisicoverzekering over en weer ofwel kruislings zou zijn. [eiseres] diende dan ook de premie van de overlijdensrisicoverzekering voor [betrokkene 1] te voldoen en andersom. Voor zowel [betrokkene 1] als [eiseres] zelf geldt bovendien dat zij ten behoeve van het afsluiten daarvan een gezondheidsverklaring hadden moeten invullen en – na beoordeling en goedkeuring daarvan – beiden een verzekeringspolis zouden ontvangen.
5.15.
De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar stelling dat zij het gebrek aan periodieke (premie)afschrijvingen niet heeft hoeven opmerken omdat haar man de administratie regelde. Ook voor zover de afschrijvingen niet van haar eigen rekening zou worden afgeschreven maar van een en/of-rekening, wat overigens niet is gesteld, geldt, dat - het niet opmerken dat geen premie werd betaald voor de overlijdensrisicoverzekeringen van partijen - voor rekening en risico van [eiseres] dient te komen. De rechtbank merkt verder nog op dat [eiseres] (en [betrokkene 1]) er ook niet van uit kon(den) of mocht(en) gaan dat de premie in het bedrag van de hypotheekafschrijvingen was opgenomen, omdat de overlijdensrisicoverzekering niet via de bank liep die de hypotheek heeft verstrekt. [eiseres] en [betrokkene 1] hebben tijdens het adviesgesprek met KRK immers zelf gekozen voor TAF verzekeringen als verzekeraar.
5.16.
[eiseres] diende er voorts ook zelf op bedacht te zijn dat zij (en [betrokkene 1]) nog geen gezondheidsverklaring had(den) ingevuld. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [eiseres] en [betrokkene 1] zelf aan KRK hebben aangegeven, dat zij een overlijdensrisicoverzekering wenselijk achtten en – blijkens het meldingsformulier van [eiseres] aan Das (productie 10 bij de dagvaarding) en de verklaring van de neef van [betrokkene 1] – ook al eerder hypotheken met een daaraan gekoppelde overlijdensrisicoverzekering hebben afgesloten. [eiseres] wist dan ook wat de gang van zaken was en dat er een gezondheidsverklaring nodig was, nu zij (en [betrokkene 1]) dit proces in ieder geval al eerder had(den) doorlopen.
5.17.
Ook uit het feit dat [eiseres] nooit een verzekeringspolis heeft ontvangen, had zij moeten opmaken dat er geen overlijdensrisicoverzekering tot stand was gekomen. Uit het feit dat [eiseres] na het overlijden van [betrokkene 1] op zoek ging naar die polis maar deze niet aantrof, blijkt overigens wel dat zij er zich wel degelijk van bewust was dat men bij het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering een verzekeringspolis ontvangt. Aan de stelling van [eiseres] dat zij dit niet behoefde op te merken omdat haar man de administratie deed, gaat de rechtbank voorbij nu dit niet opmerken in de risicosfeer van [eiseres] ligt.
5.18.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat [eiseres], medio 2017, enkele maanden na het afsluiten, had moeten ontdekken dat er door KRK geen (kruislingse) overlijdensrisicoverzekering was afgesloten. [eiseres] (en [betrokkene 1]) heeft immers geen gezondheidsverklaring ingevuld, er zijn geen polis bescheiden ontvangen en daarnaast zijn er geen premies geïncasseerd. Dat had [eiseres] na verloop van enkele maanden moeten zijn opgevallen. [eiseres] heeft KRK bijna 5 jaar later, na het overlijden van [betrokkene 1], voor het eerst hierover benaderd.
5.19.
De door [eiseres] gestelde tekortkoming van KRK had haar, gelet op het voorgaande dan ook eerder bekend moeten zijn, dan bij het overlijden van [betrokkene 1] eind 2021. Indien [eiseres] eerder had geklaagd bij KRK dan had KRK de gevolgen van de tekortkoming nog kunnen wegnemen door alsnog de aanvraag voor de overlijdensrisicoverzekering te doen. De door [eiseres] gestelde schade had hiermee geheel voorkomen kunnen worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat KRK terecht stelt dat zijn door het late klagen van [eiseres] in haar belangen is geschaad. Alle omstandigheden en belangen wegend, brengt de rechtbank tot de conclusie dat [eiseres] niet tijdig heeft geklaagd.
5.20.
Gelet op het voorgaande kan [eiseres] geen beroep meer kan doen op de door haar gestelde tekortkoming in de prestatie van KRK nu zij niet binnen bekwame tijd nadat zij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij KRK hierover heeft geklaagd. Nu het beroep van KRK c.s. op artikel 6:89 BW slaagt, hoeft het beroep op rechtsverwerking (artikel 6:248 lid 2 BW) en eigen schuld (artikel 6:101 BW) geen bespreking meer.
5.21.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering onder 1. van [eiseres] wordt afgewezen. De vorderingen betreffende de beslagkosten en de buitengerechtelijke kosten komen daarom ook niet voor toewijzing in aanmerking.
5.22.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van KRK c.s. De kosten aan de zijde van KRK c.s. worden begroot op:
  • griffierecht € 2.837,00
  • salaris advocaat (2 x tarief IV) € 2.366,00
Totaal € 5.203,00
5.23.
KRK c.s. vordert veroordeling van [eiseres] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van KRK c.s. begroot op € 5.203,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2023. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1289