Uitspraak
[appellante],
1.Tradeville V.O.F.,
hierna:
Tradeville,
2. [geïntimeerde2] ,
hierna:
[geïntimeerde2] ,
3. [geïntimeerde3] ,
hierna:
[geïntimeerde3] ,
Tradeville c.s.,
1.Het geding in eerste aanleg
19 augustus 2015 en 1 juni 2016 die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten en de bespreking van grief 1 (ten dele)
grief 1op tegen de wijze waarop de rechtbank de feiten heeft vastgesteld. [appellante] acht deze te beperkt en daarmee selectief en ‘te kort door de bocht’.
De Amersfoortse geëindigd. De afkoopwaarde van deze beleggingsverzekering bedroeg
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
1 september 2015 alsmede met een bedrag van € 490,- per maand vanaf 1 september 2015
tot aan de datum van algehele voldoening en voorts met de wettelijke rente over de maandelijkse rentebetalingen;
“De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de zorgplicht van Tradeville als financieel dienstverlener in dit geval - in ieder geval - inhield dat Tradeville diende te onderzoeken of [appellante] de risico's verbonden aan het afsluiten van de hypothecaire geldlening bij een eventueel tussentijds overlijden van haar echtgenoot al dan niet wenste af te dekken. (…) is de rechtbank van oordeel dat [appellante] reeds op 29 maart 2007 op de hoogte was van de zorgplicht van Tradeville. [C1] c.s. zijn immers vanaf de afsluiting van de nieuwe hypothecaire geldlening op 29 maart 2007 er naar eigen zeggen van [appellante] vanuit gegaan dat door Tradeville ‘alles goed geregeld was en dat er een overlijdensrisicoverzekering zou zijn afgesloten’ ondanks het door [appellante] gestelde feit dat tijdens de – aan de afsluiting van de nieuwe hypothecaire geldlening – voorafgaande gesprekken met de heer [geïntimeerde2] niet gesproken is over een overlijdensrisicoverzekering. Hierdoor gingen [C1] c.s. er blijkbaar vanuit dat het tot de zorgplicht van Tradeville behoort om, in het geval Tradeville geen overlijdensrisicoverzekering voor [appellante] had afgesloten, te onderzoeken of [appellante] de risico’s verbonden aan het afsluiten van een hypothecaire geldlening bij een eventueel tussentijds overlijden van haar echtgenoot al dan niet wenste af te dekken. (…) De rechtbank volgt Tradeville in haar standpunt dat het voor [appellante] eenvoudig waarneembaar was dat er met het oversluiten van de hypotheek géén overlijdensrisicoverzekering was afgesloten. (…) Nu (…) [appellante] reeds op 29 maart 2007 op de hoogte was van de zorgplicht en zij in de maanden daarna gerede aanleiding had om te veronderstellen dat Tradeville in die zorgplicht tekort geschoten kon zijn, is naar het oordeel van de rechtbank (…) de klachttermijn medio 2007 aangevangen. (…) Vaststaat dat [appellante] eerst bij brief van 26 maart 2014 Tradeville c.s. aansprakelijk heeft gesteld (…) Aan Tradeville is de mogelijkheid ontnomen de gestelde schending van de zorgplicht te herstellen door alsnog een overlijdensrisicoverzekering voor [appellante] af te sluiten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het tijdsverloop tussen het moment waarop de door [appellante] gestelde tekortkoming redelijkerwijs ontdekt had moeten worden (medio 2007) en het moment waarop [appellante] heeft geprotesteerd (26 maart 2014) zo lang is geweest dat niet kan worden gesproken van een tijdige klacht als bedoeld in art. 6:89 BW.”
5.De beoordeling van de grieven 1 (voor het overige), 2 en 3 en de vordering
grieven 1 (voor het overige), 2 en 3zijn gericht tegen dat oordeel. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
nietrichten op het feit dat er geen overlijdensrisicoverzekering middels bemiddeling door Tradeville is afgesloten maar op het feit dat krachtens de Wet op het financieel toezicht (Wft) op Tradeville de zorgplicht rustte om de klant op de risico’s die aan het financiële product (i.c. de hypothecaire geldlening) zijn verbonden te wijzen en zo nodig te adviseren en dat Tradeville in die zorgplicht tekort is geschoten.
Het hof overweegt dienaangaande dat ook vóór 1 juli 2008 van een redelijk bekwaam en redelijk handelend financieel adviseur mocht worden verwacht dat hij in een geval als dit, waarin sprake was van een echtpaar met één kostwinner, zijn klanten bij het aangaan van een aflossingsvrije hypothecaire geldlening van € 400.000,- wijst op het risico van het overlijden van de kostwinner. Tradeville c.s. hebben overigens benadrukt dat zij dat ook hebben gedaan.
nietstelt dat zij als gevolg van ontoereikende advisering van Tradeville niet bekend was met de mogelijkheid om het overlijdensrisico met een verzekering af te dekken. Integendeel: [appellante] benadrukt juist dat zij een overlijdensrisicoverzekering wenselijk achtte en dat zij er zonder meer vanuit ging alles goed door Tradeville geregeld werd en er dus ook in het risico van het overlijden van haar echtgenoot was voorzien (mvg alinea 25). [appellante] verwijt Tradeville dus
nietdat zij als gevolg van ontoereikende advisering geen geïnformeerde beslissing heeft kunnen nemen over het al dan niet afsluiten van een verzekering. Haar verwijt houdt in feite wel degelijk in dat Tradeville – zonder met haar te bespreken of zij het overlijdensrisico nog langer wilde verzekeren – niet voor het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering heeft zorg gedragen.
rechtensop de weg van Tradeville had gelegen te onderzoeken of zij het overlijdensrisico van haar man al dan niet wenste af te dekken, is de onderzoekstermijn als bedoeld in art. 6:89 BW pas toen gaan lopen. Zij heeft vervolgens binnen bekwame tijd bij Tradeville geprotesteerd.
De rechtbank is dan ook ten onrechte tot het oordeel gekomen dat zij te laat heeft geklaagd, aldus [appellante] .
- [C1] c.s. hadden bij hun voorgaande hypotheek een overlijdensrisicoverzekering, zodat [appellante] met het fenomeen van een risicoverzekering waarvoor premie moet worden betaald, bekend was;
- [appellante] heeft eerder ten behoeve van de bij De Amersfoortse afgesloten overlijdensrisicoverzekering alsook ten behoeve van de levensverzekering bij Allianz een gezondheidsverklaring moeten afgeven;
- In het mede door [appellante] ondertekende aanvraagformulier voor de (nieuwe) hypothecaire lening d.d. 1 februari 2007 staat met zoveel woorden vermeld dat (onder andere) in het geval van de aanvraag van een levensverzekering met overlijdensrisico een gezondheidsverklaring moet worden ingevuld en ondertekend (punt 2.7). [appellante] heeft niet een dergelijke gezondheidsverklaring ingevuld, hoewel zij dat ten behoeve van de eerdere verzekeringen wel had gedaan;
- [appellante] heeft in de maanden na het afsluiten van de nieuwe hypotheek behoren op te merken dat zij geen polisbescheiden ontving voor een overlijdensrisicoverzekering;
- [appellante] heeft moeten opmerken dat zij geen maandelijkse verzekeringspremie voldeed;
- de nieuwe hypotheek is een aflossingsvrije hypotheek waardoor de maandelijkse betalingen enkel bestonden uit rente op de lening. Hierdoor was eenvoudig na te gaan dat er daarnaast geen premies ten behoeve van een overlijdensrisicoverzekering werden afgeschreven.
- [appellante] heeft niet betwist dat zij haar bankafschrijvingen goed in de gaten hield. Zo hebben [C1] c.s. Tradeville in een e-mail van 2 juni 2007 gevraagd:
“Valse start? Wanneer wordt de hypotheek nu afgeschreven? Zo komen we steeds verder achter (…)”
In dit geval staat vast dat Tradeville c.s., als gevolg van het late protest, niet meer in de gelegenheid zijn de gevolgen van de (vermeende) tekortkoming te herstellen door alsnog een overlijdensrisicoverzekering af te sluiten. Voorts worden zij door het grote tijdsverloop bemoeilijkt in hun bewijspositie. Het hof is van oordeel dat bij een afweging van de belangen van partijen in de gegeven situatie, waarin [appellante] reeds in 2007 eenvoudig had kunnen vaststellen dat er geen overlijdensrisicoverzekering was afgesloten, genoemde belangen van Tradeville c.s. dienen te prevaleren boven het belang van [appellante] om haar rechten wegens de (vermeende) tekortkoming van Tradeville na zeven jaar nog geldend te kunnen maken. Het beroep van Tradeville c.s. op art. 6:89 BW slaagt derhalve. De vordering van [appellante] stuit daarop af.
6.De slotsom
€ 3.895,-(1 punt x tarief VII)
7.De beslissing
23 januari 2018.