ECLI:NL:RBNHO:2023:10484

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
15/053477-22 en 10/235726-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergisontvoering met vrijspraak voor medeplegen en veroordeling voor medeplichtigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontvoering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 augustus 2021 betrokken was bij de vergisontvoering van een slachtoffer in Cruquius, waarbij het slachtoffer tegen zijn wil uit zijn auto werd getrokken en in een andere auto werd geduwd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van ontvoering, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij feitelijk betrokken was bij de ontvoering zelf. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de ontvoering, omdat hij voorafgaand aan de ontvoering het slachtoffer had geobserveerd en contact had onderhouden met medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade aan het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de vordering van de partner van het slachtoffer afgewezen, omdat zij niet als benadeelde partij kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, omdat er geen gronden meer waren voor voortduring van de hechtenis.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaatsen Haarlemmermeer en Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/053477-22 en 10/235726-20 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 20 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3 oktober 2023 (allen Haarlemmermeer) en 6 oktober 2023 (Haarlem) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. Alphen, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. M. Kubbinga en mr. M.A. Boheur en van hetgeen de verdachte en mr. Raza, namens de raadsvrouw van verdachte mr. T. Altindag, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 5 augustus 2021 te Cruquius, gemeente Haarlemmermeer, en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Gouda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, door
- contact te onderhouden met één of meer medeverdachte(n) en/of
- zich te hullen in gezichtsbedekkende kleding en/of
- de auto van die [slachtoffer] klem te rijden en/of
- die [slachtoffer] vast te grijpen en (met kracht) uit zijn auto te trekken en/of
- meermalen fysiek geweld op die [slachtoffer] toe te passen en/of tegen die [slachtoffer] te schreeuwen en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) in een ander voertuig te duwen, althans te dwingen in een ander voertuig plaats te nemen en/of
- het zicht van die [slachtoffer] te belemmeren door een kledingstuk om zijn hoofd vast te maken met tape en/of
- de handen en/of benen van die [slachtoffer] vast te binden met tieraps en/of tape en/of
- die [slachtoffer] te bedreigen met de woorden “hier is een pistool” en/of “anders schiet ik je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- die [slachtoffer] te verhinderen het voertuig te verlaten en/of
- die [slachtoffer] (tegen diens wil) te verplaatsen van Cruquius naar Gouda;
subsidiair[medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 10] op of omstreeks 5 augustus 2021 te Cruquius, gemeente Haarlemmermeer, en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Gouda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, door
- zich te hullen in gezichtsbedekkende kleding en/of
- de auto van die [slachtoffer] klem te rijden en/of
- die [slachtoffer] vast te grijpen en (met kracht) uit zijn auto te trekken en/of
- meermalen fysiek geweld op die [slachtoffer] toe te passen en/of tegen die [slachtoffer] te schreeuwen en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) in een ander voertuig te duwen, althans te dwingen in een ander voertuig plaats te nemen en/of
- het zicht van die [slachtoffer] te belemmeren door een kledingstuk om zijn hoofd vast te maken met tape en/of
- de handen en/of benen van die [slachtoffer] vast te binden met tieraps en/of tape en/of
- die [slachtoffer] te bedreigen met de woorden “hier is een pistool” en/of “anders schiet ik je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- die [slachtoffer] te verhinderen het voertuig te verlaten en/of
- die [slachtoffer] (tegen diens wil) te verplaatsen van Cruquius naar Gouda;
tot en/of bij het plegen van welk feit, hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 4 augustus 2021 tot en met 5 augustus 2021 te Cruquius en/of Hoofddorp en/of Rotterdam en/of Zwijndrecht, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door
- zich (meermalen) in de nabijheid van die [slachtoffer] te bevinden, teneinde het slachtoffer te observeren, en/of betrokken te zijn geweest bij één of meer voorverkenning(en) in Cruquius en/of Hoofddorp en/of
- (telefonische) contacten te onderhouden met één of meer medeverdachte(n) en/of
- samen met één of meer medeverdachte(n) aanwezig te zijn in een woning aan de [adres 3] te Rotterdam en/of
- samen met één of meer medeverdachte(n) aanwezig te zijn in de woning van medeverdachte [medeverdachte 5] in Zwijndrecht en/of
- (meermalen) informatie omtrent die [slachtoffer] door te geven aan en/of te wisselen met één of meer medeverdachte(n), waaronder het moment dat die [slachtoffer] op 5 augustus 2021 zijn bedrijf aan de [adres 2] verlaat.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officieren van justitie ontvankelijk zijn in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Het DNA van de verdachte betreft een mengprofiel en is aangetroffen op een beweeglijk object. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte door gebruik van het woord “timmeren” in een bericht daadwerkelijk aan het observeren is geweest. Het is ook niet duidelijk of de verdachte op de plaats delict is geweest en de ten laste gelegde handelingen heeft verricht.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 5 augustus 2021 is [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) op de Spaarneweg in Cruquius met behulp van twee voertuigen klemgereden, door meerdere personen uit zijn auto getrokken en tegen zijn wil in een ander voertuig geplaatst en meegenomen naar Gouda. Deze gebeurtenis is ook wel betiteld als de “vergisontvoering Cruquius”.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Gebeurtenissen in Cruquius
Op 5 augustus 2021 stapt het slachtoffer om 17:53 uur in zijn Renault Laguna met kenteken [kenteken 1] en rijdt van zijn werk in Cruquius richting zijn woning. Eén minuut later verlaat ook een witte Kia Picanto met kenteken [kenteken 2] (hierna: de witte Kia) het parkeerterrein van de werklocatie van het slachtoffer Op de uitrit van de Intratuin staat een zwarte BMW met kenteken [kenteken 3] (hierna: de zwarte BMW) te wachten en rijdt voor het slachtoffer de Spaarneweg op. Achter het slachtoffer rijdt een rode Mercedes Vito bus met kenteken [kenteken 4] (hierna: de rode Mercedes bus). Om 17:56 uur stopt de zwarte BMW vlak voor de auto van het slachtoffer, waardoor het slachtoffer hard moet remmen, waarop de rode Mercedes bus van achter tegen zijn auto aanrijdt. Op dat moment stappen meerdere mannen met bivakmutsen uit genoemde voertuigen. Het slachtoffer wordt uit zijn auto getrokken en via de schuifdeur aan de zijkant de rode Mercedes bus in geduwd. Zowel de rode Mercedes, de zwarte BMW als de zwarte Renault worden door de mannen meegenomen en rijden weg in de richting van de Provincialeweg N201.
Verplaatsing slachtoffer van Cruquius naar Gouda
Vastgelegd wordt door ANPR-camera’s dat de zwarte BMW over de N11 en de N459 richting Gouda rijdt en vanaf 18:36 uur zijn de zwarte BMW en de rode Mercedes bus in Gouda. Uit camerabeelden blijkt dat de rode Mercedes bus omstreeks 18:51 uur een afgesloten terrein met loodsen aan de [adres 4] oprijdt, waarna dit voertuig niet meer wordt waargenomen. De telefoon van het slachtoffer maakt omstreeks 18.38 uur contact met het netwerk op een zendmast in Gouda en straalt om 19:50 uur voor het laatst aan, nog steeds in Gouda.
Gebeurtenissen in Gouda
Op 5 augustus 2021 rond 19:00 uur, komen bij de meldkamer van de politie verschillende meldingen binnen over verdachte gedragingen in Gouda. Deze meldingen gaan onder andere over het verwisselen van kentekenplaten van een zwarte BMW door een groep van zes of zeven personen op of in de omgeving van het Koekoekplein. Deze groep is vervolgens in een groep van twee en een groep van vier personen opgesplitst en weggelopen. Ook komen meldingen bij de politie binnen over het weggooien van spullen door personen op en in de omgeving van het Vogelplein en over twee mannen die zich omkleden achter een camper op of in de omgeving van het Uiverplein.
Aanhouding verdachten in Gouda
Naar aanleiding van genoemde meldingen worden op 5 augustus 2021 omstreeks 19:25 uur in Gouda zes verdachten aangehouden, te weten [medeverdachte 8] [medeverdachte 7] op de Lazaruskade en [medeverdachte 5], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] op het Vogelplein. Bij de aanhoudingen van voornoemde verdachten zijn onder hen handschoenen, mobiele telefoons en onderdelen daarvan aangetroffen en in beslag genomen. Verder zijn in de omgeving van de locaties van aanhouding verschillende goederen op straat gevonden en in beslag genomen. Dit zijn drie mobiele telefoons, handschoenen, een bivakmuts, batterijen van telefoons, een simkaart, kledingstukken en een rode tas. Naar aanleiding van het uitkijken van camerabeelden is op 16 augustus 2021 in de Industriestraat te Gouda een rol grijze ducttape aangetroffen.
De genoemde locaties waar de verdachten en de goederen zijn aangetroffen zijn in elkaars nabijheid.
Aantreffen gebruikte voertuigen in Gouda
De zwarte BMW is kort na de ontvoering op 5 augustus 2021 om 19.15 uur op het Koekoekplein te Gouda aangetroffen voorzien van valse kentekenplaten. Op 6 augustus 2021 om 23:15 uur is de Renault Laguna in Gouda aangetroffen met daarin de mobiele telefoon van het slachtoffer. De rode Mercedes bus is op 8 augustus 2021 om 19.40 uur, zonder het slachtoffer, aangetroffen in een loods aan de [adres 4] in Gouda.
Aantreffen slachtoffer
Op woensdag 11 augustus 2021, omstreeks 00.45 uur, krijgt de politie de melding dat een man bij een woning in Delft heeft aangebeld, die zegt dat hij is ontvoerd. Als de politie ter plaatse komt zien zij een man met een blauw vest om zijn hoofd vastgemaakt met zilvergrijs ducttape. Ook heeft de man ducttape om zijn polsen, op zijn mond en om zijn nek. Na het verwijderen van het vest en de tape in het ziekenhuis wordt vastgesteld dat het gaat om voornoemd slachtoffer. Hij vertelt dat hij is ontvoerd en tegen hem is gezegd dat er een vergissing is gemaakt en dat hij is vrijgelaten.
Doorzoeking woningen verdachten
Op 8 augustus 2021 verricht de politie onder meer doorzoekingen in de woningen van de in Gouda aangehouden verdachten. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte [medeverdachte 5] in de [adres 5] in Zwijndrecht worden meerdere mobiele telefoons aangetroffen die aan verschillende verdachten worden toegeschreven.
Gebeurtenissen voor 5 augustus 2021
Uit onderzoek aan de aangetroffen en in beslaggenomen mobiele telefoons blijkt dat deze op verschillende momenten op de dag van de ontvoering en in de dagen daaraan voorafgaand in de omgeving van de woning en van de werklocatie van het slachtoffer zendmasten aanstralen. Op camerabeelden van de omgeving van de woning en van de werklocatie van het slachtoffer zijn verschillende voertuigen, waaronder de zwarte BMW, de rode Mercedes bus en de witte Kia meermalen te zien op de dag van en de dagen voorafgaand aan de ontvoering.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte een strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad bij de ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving, als medepleger dan wel als medeplichtige. Bij de beantwoording van die vragen gaat de rechtbank uit van voornoemde feiten en omstandigheden.
3.3.2
Partiële vrijspraak
De rechtbank stelt vast dat geen bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte één van de onder het tweede tot en met het elfde gedachtestreepje van de primair ten laste gelegde gedragingen, feitelijk heeft verricht. Voor de aanwezigheid van de verdachte op de Spaarneweg in Cruquius op het moment van de ontvoering zijn namelijk geen directe bewijsmiddelen in het dossier. Het aantreffen van zijn DNA in de rode Mercedes en dactyloscopische sporen in de witte Kia acht de rechtbank daartoe onvoldoende, nu onduidelijk is wanneer die sporen daar zijn achtergelaten.
Wel is op de camerabeelden van de omgeving van de woning van het slachtoffer te zien dat de zwarte BMW op 4 augustus 2021 om 10:58 uur langs rijdt. Ook getuigen hebben de auto daar die dag gezien, met daarin minstens drie personen. De auto valt op omdat deze daar urenlang geparkeerd staat. De telefoon van de verdachte en telefoons van meerdere medeverdachten stralen op dat moment zendmasten in de omgeving van de woning van het slachtoffer aan. Om 11:25 uur ontvangt de verdachte van een onbekend gebleven persoon het bericht “Broer alsjeblieft blijf timmeren”. Volgens de politie ziet dit op het voor ‘observeren’ gebruikte woord ‘timeren’.
Aan de enkele stelling van de verdediging dat het kunnen toeschrijven van het toestel aan de verdachte nog niet betekent dat hij ook op belastende momenten daarvan gebruik heeft gemaakt, gaat de rechtbank voorbij omdat daarvoor elke onderbouwing ontbreekt. Uit het aanstralen van zijn telefoon van zendmasten in de woonomgeving van de verdachte tot 15.30 uur die dag, leidt de rechtbank af dat de verdachte die dag steeds in de omgeving van het woonadres van het slachtoffer is, om, zoals het voornoemde bericht ook door de politie wordt geduid, te observeren.
De rechtbank betrekt daarbij dat op de plek waar de zwarte BMW geparkeerd heeft gestaan afval is aangetroffen, waaronder sigarettenpeuken. Op deze peuken is afzonderlijk het DNA van twee medeverdachten en ook van de verdachte aangetroffen. Hoewel een peuk een verplaatsbaar object is, ziet de rechtbank hierin, in samenhang bezien met voornoemde feiten en omstandigheden, voldoende bewijs dat de verdachte op 4 augustus 2021 in de zwarte BMW heeft gezeten. Gezien het bericht (‘timmeren’), de locatie van de zwarte BMW en de waarnemingen van getuigen, gaat de rechtbank ervan uit dat het observeren (mede) vanuit die auto en met anderen, waaronder medeverdachten, heeft plaatsgevonden teneinde te observeren en voorverkenning uit te voeren. Uit deze gedraging van de verdachte op de dag voor de feitelijke ontvoering, en het onderlinge contact daarbij met ook medeverdachten, leidt de rechtbank af dat de verdachte toen wetenschap moet hebben gehad van de op handen zijnde ontvoering.
Daar komt bij dat op basis van de historische verkeersgegevens van de in dit onderzoek in beslag genomen telefoons kan worden vastgesteld dat de telefoon van de verdachte en die van onder meer medeverdachten [medeverdachte 4], [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 10] in de nacht van 4 op 5 augustus 2021 gebruik maken van zendmasten in Zwijndrecht. Deze zendmasten geven dekking aan de woning van medeverdachte [medeverdachte 5]. In deze woning zijn bovendien 14 telefoons, waaronder de telefoons van de verdachte en van de medeverdachten [medeverdachte 7], [medeverdachte 8], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 10] aangetroffen en in beslag genomen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte en de medeverdachten die nacht aldaar samen zijn geweest. Het achterlaten van deze hoeveelheid telefoons in de woning van medeverdachte [medeverdachte 5] door de verdachte en medeverdachten die in verband kunnen worden gebracht met dezelfde ontvoering, ziet de rechtbank als een bewuste handeling.
De rechtbank neemt op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, als vaststaand aan dat de verdachte met meerdere medeverdachten op meerdere momenten contact heeft onderhouden. De rechtbank acht deze contactmomenten echter van onvoldoende gewicht om van medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer te kunnen spreken. Dat de verdachte wetenschap had van het plan het slachtoffer te ontvoeren en daarbij ook behulpzaam is geweest is in dat verband onvoldoende.
3.3.3
Bewijsoverweging
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte medeplichtig is geweest aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat wordt bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte was gericht op zowel de behulpzaamheid als op het gepleegde misdrijf.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer voorafgaand aan de ontvoering heeft geobserveerd en voorverkenning heeft gedaan en wist van het ontvoeringsplan. Daarmee is gegeven dat de verdachte ook opzet heeft gehad om bij deze ontvoering behulpzaam te zijn. Ook heeft hij op van belang zijnde momenten, als hiervoor onder 3.3.2 overwogen, contact onderhouden met medeverdachten. Hiermee heeft de verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair[medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], [medeverdachte 8], en [medeverdachte 10] op of omstreeks 5 augustus 2021 te Cruquius, gemeente Haarlemmermeer, en Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en Gouda, tezamen en in vereniging anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, door
- zich te hullen in gezichtsbedekkende kleding en
- de auto van die [slachtoffer] klem te rijden en
- die [slachtoffer] vast te grijpen en (met kracht) uit zijn auto te trekken en
- fysiek geweld op die [slachtoffer] toe te passen en tegen die [slachtoffer] te schreeuwen en
- die [slachtoffer] (met kracht) in een ander voertuig te duwen, althans te dwingen in een ander voertuig plaats te nemen en
- het zicht van die [slachtoffer] te belemmeren door een kledingstuk om zijn hoofd vast te maken met tape en
- de handen en benen van die [slachtoffer] vast te binden met tape en
- die [slachtoffer] te bedreigen met de woorden “hier is een pistool” en/of “anders schiet ik je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en
- die [slachtoffer] te verhinderen het voertuig te verlaten en
- die [slachtoffer] (tegen diens wil) te verplaatsen van Cruquius naar Gouda;
tot bij het plegen van welk feit, hij, verdachte, in de periode van 4 augustus 2021 tot en met 5 augustus 2021 in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door
- zich in de nabijheid van die [slachtoffer] te bevinden, teneinde het slachtoffer te observeren, en betrokken te zijn geweest bij één of meer voorverkenning(en) in Hoofddorp en
- (telefonische) contacten te onderhouden met één of meer medeverdachten en
- samen met medeverdachten aanwezig te zijn in de woning van medeverdachte [medeverdachte 5] in Zwijndrecht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven/beroofd houden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van 66 maanden, met aftrek van de periode die hij al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast hebben de officieren van justitie gevorderd aan de verdachte de maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafecht (Sr) op te leggen in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor Hoofddorp en Cruquius voor de duur van vijf jaar met een vervangende hechtenis van een week per overtreding.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de straf te beperken tot de tijd dat de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Het slachtoffer is op klaarlichte dag uit zijn auto getrokken door mannen met bivakmutsen, in een bestelbus geduwd, geslagen en geschopt en meerdere dagen van zijn vrijheid beroofd geweest. In de bestelbus zijn de benen en armen van het slachtoffer met ducttape vastgebonden. Ook is, tot en met zijn vrijlating zes dagen later, een vest om en op zijn hoofd vast getaped, waardoor hem het zicht werd ontnomen en hij nauwelijks kon eten en drinken. De verdachte is behulpzaam geweest bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving, door onder meer voorafgaand daaraan het slachtoffer te observeren en voorverkenning uit te voeren.
Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Het handelen van de medeverdachten, waaraan de verdachte op zijn manier heeft bijgedragen, heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en op het fundamentele recht van een mens om in vrijheid te gaan en staan waar hij wil. Daarnaast heeft dit handelen grote gevolgen gehad voor de naasten van het slachtoffer. Zij hebben meerdere dagen in onzekerheid en angst geleefd over diens welzijn en terugkeer. Naast dit leed, heeft de ontvoering van een onschuldige burger ook gevoelens van angst veroorzaakt in de samenleving, zoals ook blijkt uit de aandacht die deze zaak heeft gekregen van regionale en landelijke media. Het ontvoerde slachtoffer had niets te maken met criminele zaken, terwijl uit het dossier naar voren komt dat aan de ontvoering vermoedelijk een drugsconflict ten grondslag ligt. De verdachte en zijn medeverdachten hebben dit conflict kennelijk willen beslechten door middel van een ontvoering. Dit is op zichzelf genomen al zeer afkeurenswaardig, maar te meer kwalijk nu zij een volstrekt onschuldig slachtoffer hebben betrokken in hun criminele zaken.
Dit rekent de rechtbank ook de verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
4 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 3 maart 2023 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
De reclassering heeft geadviseerd om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Zij ziet geen mogelijkheid om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. De verdachte heeft geweigerd om medewerking te verlenen aan het opstellen van een rapportage.
- het Pro Justitia rapport, gedateerd, opgesteld door [psychiater], psychiater, [psycholoog 1], psycholoog, en [psycholoog 2], psycholoog.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van het feit acht de rechtbank enkel een gevangenisstraf passend en geboden. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank, net als de officieren van justitie en de raadsvrouw, gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank merkt hierbij op dat onderhavige zaak, zonder daarmee te willen afdoen aan de ernst daarvan, niet vergelijkbaar is met de jurisprudentie die is aangehaald door de officieren van justitie. In die zaken is ofwel extreem geweld toegepast, ofwel gebruik gemaakt van bedreiging met (vuur)wapens, ofwel zijn daarin meerdere feiten bewezenverklaard. Dit maakt dan ook dat de rechtbank de eis van de officieren van justitie niet zal volgen en komt tot een gevangenisstraf van kortere duur dan gevorderd.
Daarbij weegt de rechtbank mee dat de bewezenverklaarde rol van de verdachte, beperkt is gebleven tot medeplichtigheid bij de ontvoering.
Dat het slachtoffer uiteindelijk is vrijgelaten is niet aan de verdachte te danken geweest, zodat de rechtbank dit ook niet in zijn voordeel weegt.
De ernst en aard van het feit en de mate van betrokkenheid van de verdachte daarbij maken dat de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden acht.
De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De officieren van justitie hebben gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer en een gebiedsverbod voor Hoofddorp en Cruquius wordt opgelegd, als bedoeld in artikel 38v Sr.
De vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr kan worden opgelegd ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van het - opnieuw - begaan van strafbare feiten. Uit de memorie van toelichting (TK 2010/11, 32 551, nr 3, p. 1, 5-7) volgt dat de wetgever heeft beoogd aan de rechter meer mogelijkheden te verschaffen om effectieve en op de situatie toegesneden maatregelen te treffen in reactie op een strafbaar feit. De rechter heeft de mogelijkheid om een gebiedsverbod, een contactverbod of meldplicht op te leggen als maatregel. Dit is van belang bij veroordeling wegens strafbare feiten waarbij vrees bestaat dat de verdachte na veroordeling opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat de leefomgeving van burgers aantast dan wel slachtoffers of getuigen zal benaderen of lastigvallen.
Het door de officieren van justitie gevorderde contact- en gebiedsverbod lijkt gericht op bescherming van het slachtoffer. Vaststaat dat het slachtoffer bij vergissing degene is geweest die (mede) met hulp van de verdachte is ontvoerd. Verder zijn uit het dossier en de bespreking op zitting geen aanwijzingen naar voren gekomen dat de verdachte contact zal zoeken met het slachtoffer en daarbij opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich anderszins belastend naar het slachtoffer toe zal gedragen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in 38v Sr op te leggen in de vorm van een contact- en gebiedsverbod.
Voorlopige hechtenis
De verdediging heeft verzocht om opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis. De officieren van justitie hebben zich verzet tegen opheffing van de voorlopige hechtenis en daartoe aangevoerd dat de ernstige bezwaren en gronden nog altijd aanwezig zijn. Ten aanzien van de schorsing van de voorlopige hechtenis is het standpunt van de officieren van justitie dat de persoonlijke belangen van de verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis niet opwegen tegen het belang van de voortduring van de voorlopige hechtenis en bij een veroordelend vonnis de straf direct dient te worden uitgezeten.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewezenverklaring en de veroordeling volgt dat er nog altijd ernstige bezwaren bestaan dat de verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is. In het licht van de vrijspraak voor het ten laste gelegde medeplegen van ontvoering en veroordeling voor medeplichtigheid en de daarbij bewezenverklaarde feitelijke handelingen neemt de rechtbank de herhalingsgrond niet langer aan. Het veroordelend vonnis als (enige) grond voor de voorlopige hechtenis is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om voortduring van de voorlopige hechtenis te rechtvaardigen, omdat het aan de rechter in hoogste feitelijke aanleg is om daarover te beslissen (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:795).
De rechtbank zal daarom de voorlopige hechtenis opheffen vanwege het hiervoor beschreven gebrek aan gronden.

7.Vordering benadeelde partijen

7.1
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft zijn raadsman mr. R. Korver een vordering tot schadevergoeding van € 31.342,53 ingediend tegen de verdachte, hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De schade bestaat uit materiële (€ 6.342,53) en immateriële
(€ 25.000,-) schade die [slachtoffer] als gevolg van het ten laste gelegde feit heeft geleden. De materiele schade bestaat uit medische kosten (€ 587,16), vervanging van sloten
(€ 647,37), schade aan de auto (€ 3.581,-) en toekomstige kosten (€ 1.500,-). De immateriële schadevergoeding is gegrond op geleden lichamelijk letsel, bestaande uit blauwe plekken en lipoedeem. Daarnaast stelt de benadeelde partij dat sprake is van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ waarbij wordt gesteld dat de normschendingen in deze zaak dusdanig manifest zijn dat ook zonder diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld kan worden aangenomen dat sprake is van geestelijk letsel. De hoogte van het schadebedrag wordt -naast de mishandeling en doodsbedreiging- bepaald door de duur van de vrijheidsberoving, door het klemrijden en blinddoeken, door het feit dat het om een vergissing ging en de benadeelde in verband is gebracht met drugs gerelateerde feiten, en dat hij niet heeft kunnen eten en -nog steeds getaped- is achter gelaten op een onbekende plek bepaald ook de hoogte van de schade. Aanvullend heeft de benadeelde partij zich op het standpunt gesteld dat in de hoogte van de toe te kennen immateriële schadevergoeding een signaal aan de onderwereld moet doorklinken dat dit soort vergisontvoeringen niet getolereerd worden.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade tot een bedrag van € 4.842,53 kan worden toegewezen. De vordering dient voor het bedrag van € 1.500,-, betreffende de post “toekomstige kosten”, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schadevergoeding hebben zij zich gerefereerd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat de vordering voor de toekomstige kosten (€ 1.500,-) afgewezen moet worden, omdat deze schade zich nu niet voordoet, niet zeker is dat deze zich in de toekomst voor zal doen noch dat er hoger beroep zal volgen. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging verzocht het gevorderde bedrag te matigen. De onderbouwing van die post is gebaseerd op de langere duur van het strafbare feit in de periode na 5 augustus 2021, waarvoor de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden. Een bedrag van maximaal € 5.000,- zou passend zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde feit, door de gedragingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schadeposten medische kosten, vervanging sloten en schade auto, die door de verdediging niet zijn weersproken, als rechtstreekse schade tot een totaalbedrag van € 4.842,53 kunnen worden toegewezen.
Ten aanzien van de materiële schadepost toekomstige kosten, die op medische kosten, reis- en parkeerkosten ziet ten behoeve van eventuele toekomstige behandelingen , stelt de rechtbank vast dat op dit moment onduidelijk is of, en zo ja in welke omvang, die schade zich zal verwezenlijken en aan de verdachte zal kunnen worden toegerekend. Begroting van deze mogelijk toekomstige schade levert, bij gebrek aan onderbouwing en gelet op de betwisting een te grote belasting op voor het strafproces, reden waarom zoals ook al door de raadsman van de benadeelde partij zelf aangegeven de rechtbank zal bepalen dat [slachtoffer] voor dit deel (€ 1.500,-) niet-ontvankelijk is in de vordering.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van immateriële schade alleszins billijk voor.
De rechtbank heeft bij de vaststelling van de hoogte van het toe te kennen bedrag mede acht geslagen op de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen billijk hebben geacht. Voor vergelijkbare gevallen heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij – door de verdediging genoemde – recente uitspraken over wederrechtelijke vrijheidsberoving. In die zaken zijn bedragen aan immateriële schade toegekend met een bandbreedte van € 1.000,- tot
€ 10.000,-. Opmerking verdient dat de mate van toegepast geweld en het daaraan overgehouden, vastgestelde fysieke en psychische letsel in de zaken waarin meer dan € 5.000,- is toegekend aanmerkelijk forser is dan in deze zaak. Bovendien is in die gevallen veelal gebruik gemaakt van (bedreiging met) een (vuur)wapen en/of sprake van meerdere bewezenverklaarde feiten met immateriële schade als gevolg.
De benadeelde partij heeft niet nader onderbouwd waarom ten opzichte van de op de zitting genoemde zaken, € 25.000,- in dit geval billijk zou zijn, anders dan in de hoogte van het gevorderde en toe te wijzen bedrag een signaal aan de onderwereld zou moeten laten doorklinken dat dit soort vergisontvoeringen niet getolereerd worden. Naar het oordeel van de rechtbank biedt deze (betwiste) onderbouwing van schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van een jegens hem gepleegde onrechtmatige daad daarvoor geen basis.
Dit alles afwegende, stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,- en zal de vordering voor het overige afwijzen.
De toegewezen bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om in het belang van de benadeelde partij ter zake van de toegewezen vordering tot schadevergoeding de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde]
Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft haar raadsman mr. R. Korver een vordering tot schadevergoeding van € 5.316,71 ingediend tegen de verdachte, hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De schade bestaat uit materiële (€ 3.113,71) en immateriële
(€ 2.500,-) schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De benadeelde partij stelt zich primair op het standpunt dat toekenning van de schade kan plaatsvinden omdat [benadeelde] rechtstreekse schade heeft als gevolg van het handelen van de verdachte: rechtstreeks is namelijk ruimer dan alleen het beschermde belang van de ontvoerde zelf, want zou het beschermde belang van ontvoeren niet juist de achterblijver zijn die dagelijks merkt dat iemand er niet is. Als subsidiaire grondslag voor toewijzing van de gevorderde immateriële schade heeft te gelden dat sprake is van shockschade.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat, hoewel buiten alle twijfel staat dat [benadeelde] als partner van [slachtoffer] vanuit maatschappelijk oogpunt ook slachtoffer is van dat wat haar partner is aangedaan, er geen grondslag bestaat voor vergoeding van de door haar gevorderde schade. De schade van [benadeelde] is volgens de officieren van justitie niet aan te merken als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f Sr. Ook hebben de officieren van justitie onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958 geconcludeerd dat gegeven de beoordelingscriteria geen grond bestaat voor het toekennen van shockschade. Gelet hierop dient de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde] moet worden afgewezen nu zij geen rechtstreekse schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit.
Oordeel van de rechtbank
Evenals de officieren van justitie en de verdediging meent ook de rechtbank dat onmiskenbaar is dat wat [slachtoffer] is aangedaan voor [benadeelde], als partner, angstaanjagend moet zijn geweest en ook voor haar gevolgen heeft gehad.
Dat op zichzelf is evenwel niet doorslaggevend voor beantwoording van de vraag of [benadeelde], gelet op de wettelijke criteria en jurisprudentie, voegingsgerechtigd is in de strafprocedure en daarom in haar vordering tot schadevergoeding kan worden ontvangen. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 51f, eerste lid, Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Uit de Memorie van Toelichting (MvT, Kamerstukken II, 1989/1990, 21 345, nr. 3, p. 11) volgt dat van rechtstreekse schade sprake is indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van rechtsopvolgers noch dat van derden belanghebbenden, zodat doorgaans alleen het slachtoffer zelf zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Artikel 51a Sv omschrijft het slachtoffer ook als degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden.
Naar het oordeel van de rechtbank valt daarmee de materiele en evenmin de immateriële schade zoals door [benadeelde] gesteld onder rechtstreekse schade omdat de schade is ontstaan doordat een ander, namelijk haar partner, is ontvoerd. Een gebeurtenis waar zij niet bij aanwezig is geweest. Deze schade valt naar het oordeel van de rechtbank daarom niet onder rechtstreekse schade, als bedoeld in artikel 51f eerste lid, Sv. [benadeelde] behoort daarmee als zodanig niet tot de categorie voegingsgerechtigden als bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv. Voor zover de raadsman namens de benadeelde partij heeft gesteld dat zij aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106 BW is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om haar immateriële schade toe te brengen, zodat ook op die grond [benadeelde] niet als primair slachtoffer kan worden aangemerkt.
Dit kan anders zijn als sprake is van shockschade.
Shockschade
De Hoge Raad heeft overwogen (ECLI:NL:HR:2022:958) dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
- De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
- De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde] de bewezenverklaarde gebeurtenissen niet zelf heeft waargenomen, want zij was niet aanwezig bij de ontvoering. Wel is zij door de politie geïnformeerd over de gewelddadige ontvoering van haar man en heeft zij achteraf gehoord wat er allemaal met haar partner is gebeurd. Bij het weerzien van haar partner was het waarneembare fysieke letsel van beperkte aard. Dit valt echter naar het oordeel van de rechtbank niet onder een confrontatie die een hevige emotionele schok teweeg kan hebben gebracht, als bedoeld in voornoemde uitspraak.
Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat [benadeelde] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
De schadevergoedingsmaatregel
Namens de benadeelde partij is verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, ook wanneer de vordering door de rechtbank in het geheel niet-ontvankelijk zou worden verklaard.
De verdediging heeft bepleit dat nu ten aanzien van [benadeelde] geen sprake is van rechtstreekse schade, de schadevergoedingsmaatregel niet kan worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat nu geen sprake is van rechtstreekse schade, welk causaal verband ook voor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36f Sr wordt vereist (zie ECLI:NL:HR:2017:175), de maatregel niet kan worden opgelegd.
Het verzoek wordt afgewezen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 1 december 2020 in de zaak met parketnummer 10-235726-20 heeft de politierechter te Rotterdam de verdachte ter zake van:
-opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b Sv,
- opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen,
- eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 3 februari 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 48, 282 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vierentwintig (24) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde].
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 9.842,53,bestaande uit € 4.842,53,- als vergoeding voor de materiële en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor de overige materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meerdere door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan immateriële schade.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 9.842,53, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 84 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10-235726-20 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 1 december 2020.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. M. Ramondt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. J.E. Lee en mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2023.